| |
| |
| |
PATER H. VAN SCHIJNDEL
in 't bezit van de vereeniging ‘geloof en wetenschap’, amsterdam
| |
| |
| |
Theo Molkenboer, portretschilder.
Door Maria Viola
Het kan geen verwondering wekken in wie gewoon is den ontwikkelingsgang onzer moderne peinture met diep-gaander aandacht na te speuren, dat het Portret, het menschbeeld, boven andere kunstuitingen den helderstbewust strevenden onder de hedene schilders een stoffe lijkt, bij uitstek geëigend ter verzinnelijking hunner artistieke gevoelsinzichten.
Moe van naturalisme en realisme, waaruit de weidsche passie-verrukkingen van Jaap Maris nog nawerkten in geestes-loomheid als na zaligen schrik op schrik, herleefde weer langzaam en aarzelend eerst de dood-gewaande liefde voor de rustige ruimten der stille aanschouwing. De furie van schilderdrift en kleurdronkenschap had uitgewoed, de ingetogen terugkeer tot de edele, stijl-verleenende lijn stond voldongen feit te worden in het komende kunst-stadium.
Het waren niet de minsten onder St. Lucas' gildegenooten, in wier streven zich de weergevonden idealen het klaarst en stadigst belichaamden: Jan Veth, Toorop, Haverman, om enkelen te noemen; nevens hen moge Theo Molkenboer met zijn portretwerk een bescheiden plaats vinden.
Het lijkt ons hier de geschiktste gelegenheid om eenige beknopte biografische bijzonderheden in te lasschen.
De thans 32jarige schilder werd, nadat hij zijn eind-examen H.B.S. had gedaan, opgeleid voor bouwkundige en bezocht te dien einde de Rijks Normaalschool te Amsterdam. Van veel invloed op zijn vorming was zijn oom Derkinderen; onder diens leiding las hij veel, vertaalde Violet le Duc, deed na twee jaren studeerens eind-examen voor de afdeeling Bouwkunde der school en haalde de middelbare acten.
Het school-onderricht en een half-jarige werkzaamheid onder toezicht van Dr. Cuypers hadden bij den leerling de liefde tot de architectuur niet verlevendigd; de decoratieve peinture, gelijk Derkinderen ze beoefent, trok hem sterker, zoodat hij in 1891 de lessen der Rijksacademie volgen ging; een jaar later werkte hij op eigen atelier; in dien tijd - Derkinderen was naar den Bosch vertrokken - sloot hij zich meer aan bij Dijsselhof en Lion Cachet. Molkenboer kenschetst dezen omgang niet ongeestig: ‘In die dagen hadden we onze symbolieke avonden, lazen Peledan en redetwistten over mystiek en filosofie.’ Voorloopig echter trachtte hij nog niet deze vage aspiraties in directe kunstdaden om te zetten; hij oefende zich in het portretschilderen.
theo molkenboer.
Op de Vierjaarlijksche van '95 werd zijn eerste portretwerk geëxposeerd en nu kwamen er opdrachten, waaronder die van Prof. Six. Het is als portretschilder dat wij in 't hier
| |
| |
volgende Molkenboer karakteriseeren willen, zijn dikwijls verdienstelijk en succesvol pogen op 't breede veld der toegepaste kunsten, gelijk op architecturaal en kunst-critisch gebied buiten beschouwing latende.
b.c. molkenboer
naar een schilderij
In het bezit van den schilder.
Reeds in zijn eerste studiejaren behoorde Molkenboer tot de weinigen, in wier ziel het aanvankelijk nog vaag, doch allengs helderend verlangen lichtte naar een harmonie van leven-en-kunst, wier schoonheid een andere zijn zou dan de prachtige van hartstocht trotsch, de stijllooze van uitgelaten kleurlust, waarin het impressionisme zijn felste excessen vierde.
Maar noch het hijgende verlangen, dat met de banier van het nieuwe blindelings vooruitsnelt waar nog geen wegen schemeren en geen veiligheid is voor onvaste voeten, noch de overwegende bedachtzaamheid, die met wijze woorden en weg-wetende gebaren heenwijst naar schema's van schooner wezenlijkheên kunnen het zoo vurig begeerde leven verleiden te komen vóór zijnen tijd; zoo dan lijdzaam-beidend wachten ook hier de waardigste houding blijkt, kan er toch schoonheid zijn in het pogen en toewijding in de hand, die, van werkeloosheid wars, doet, wat zij te verrichten vindt.
Het is in dezen stillen geestesstand dat de liefde voor het mensch-beeld herleeft en de diepste bewustzijns-elementen der kunstenaarsziel tot harmonisch-schoone werk-aandacht zich spannen in de betrachting van het Portret.
In lichtdrift en kleurdrang van impressionisme was de mensch-verschijning teloorgegaan, weggeslonken tot de luttelheid van kleurnoot in landschap of interieur. Wij zien 't al bij Bosboom, die toch nog de elegance van lijn liefhad en de statigheid van stand; in de licht-extaze zijner altaren, in de witte wijding zijner gewelven trilt het purperrood van koorknaap in hoogtijtoog, het pauwblauw van magistraten-mantel mee tot een hartstochtelijk uitlaaiende of vroom-bedwongen kleurenvreugde.
Maar de schoone passie luwde, en uit den schemer der veege begeerten rees, mysterie in eigen licht, het onbegrepene, dat toch eeuwig het redelooze beheerschen zal: het menschenwezen, levend in het menschelijk gelaat. De gouden-stralende hemelzon werd vergeten voor het starren-mysterie in menschenoogen, de glorie van het buitenlicht voor het stille blinken der inwendige werelden. Men ging zoeken in verledener tijden cultuur naar een vastheid en een steun voor eigen streven; na de opwinding om de wisselende verschijningen van het jachtende leven vast te leggen in kunst, kwam het verlangen naar levensrust, de liefde voor de stille dingen, de waardeering van het vakmatig gilde-werk en van de stijlvolle traditie: de Primitieven herleefden in het licht van den modernen dag.
Was het geen dwaling, te meenen, dat de voelende ziel, àl te gewillig, wel volgen zou waar de starre gedachte wijlen bleef? Bleek
| |
| |
deze kunst er niet eene van inzicht en overweging te zeer: een geestvol spel voor enkele fijnlingen? Ons, menschen van dezen tijd, pleegt dit streven zóó lief - want zóózeer het onze - te zijn, dat het luttel ons deert, zoo er in haar pogingen aan levensvolheid verloren ging. Het archaische der oude Vlamingen werd weer begrepen en de spiritueele intensiteit van Scorel's portretten had nieuwe bewonderaars gevonden - en wij juichten er in.
b.c. molkenboer
naar een schilderij
In het bezit van W.B.G.M.
Er hangt op Molkenboer's atelier een portret van zijn broer - ietwat geblaseerden seminarie-knaap - dat, onzes inziens, tot zijn directste behoort, wijl er de artistieke emotie het zuiverst en ingetogenst werd uitgezegd. Kijk eens, hoe kostelijk die forsche, heelemaal niet bijzondere jongenskop in 't kader staat, kalm en pretentieloos. 't Is geen bedeesde, zachte zestienjarige, edel en rank in de geserreerde eerwaardigheid zijner jonge roeping; eer de stoerheid van een gemoedelijk monnikstype, het kalotje onverschillig naar achter geschoven op het stug-harig hoofd, de bril op den breeden neus, fijn-zilverig verblinkend achter de platte lapooren; de lippen hangen loom en gemakkelijk zakkend naar de vleezige kin, maar de oogen staren stil en beslist als naar een niet te missen doel.
Een jaar tevoren had Molkenboer dezen broer geschilderd in zijn studeervertrekje, poover als een monnikscel. De jongen is nu gezeten, de beenen los over elkaêr, de broekspijpen wat opgetrokken, zoodat de ongracelijk vroeg-volgroeide voeten heelemaal te kijk komen, de kalme handen achteloos en zonder de wereldschheid van het zeer gesoigneerde. Het interieur is sober, niet van de diep-tonige en kleurwemelende armelijkheid onzer impressionistische binnenhuizen, maar van de strak-gestreken en kraaknette nuchterheid, die zoo'n kaal studeer-kamertje karakteriseert; een glad-houten tafeltje met erop een inktpot en wat boeken, een boekenlijst erboven. Geen opzettelijk arrangement in de roerlooze dingen, liggend onder 't egale licht in strakke wezenloosheid.
Dit nuchtere, maar psychologisch zuivere, en diep-bezonnene is de eigenaardigheid dezer twee voor oppervlakkige aankijkers verre van effectvolle portretten. 't Is de mensch om zichzelf alleen, zonder de aandacht vragende verlevendiging van artistieke accessoires; de mensch, beheerschend de levenlooze wereld, zijn eigen aard en karakter onbewust meedeelend aan zijn levensmilieu.
| |
| |
Kalm, simpel, nuchter-gewoon is de knaap, en de reflex van zijn wezen valt over zijn omgeving en zet ze in zijn zielelicht
zelfportret (1896)
naar een schilderij
In het bezit van W.B.G.M.
Een ander portret, éven sober van voordracht: de moeder des schilders, zittend in de bezige kalmte van Hollandsch-huisvrouwelijke zorgzaamheid voor haar welgevulde linnenkast. Zucht naar eenvoud en distinctie is het zeer besliste kenmerk van dit portret. Het kleurgeheel is deftig van delicate spaarzaamheid, licht-bruin glansloos het hout, de stapeltjes op de planken lijken van bleek-geel wollen stof, hier en daar een dof-rood streepend bandje of smal mat-blauw van zelfkant. Daartegen het sympathieke, zachte vrouwengezicht en de bezige handen zedig levend bij nederigen arbeid. De japon is donker en zonder pronk, de jonge schilder heeft zeer blijkbaar zachtzinnigheid en ingetogenheid gezocht.
Wie zeggen zou, dat aan den kop van den student meer energie en straf-beheerschte geestes-aandacht besteed zijn, zou wel eens gelijk krijgen kunnen waar 't tot vergelijken kwam; 't vrouwenportret is dan ook van vroeger jaren gedateerd. Ongeveer gelijktijdig met den jongenskop ontstond het portret van een anderen broer dat van strenger aangehouden kunst-kracht getuigt: een karaktervol jongemannen-type, het uiterlijk van correcten heer, kalm-gedistingueerd, maar met een pittig binnenleven in de beslist blikkende oogen en de sterk geprononceerde trekken van 't jeugdig gelaat. Op den achtergrond tuinbouwland, in afgepaste vakken uitliggend onder de heldere lucht; een landman leidt er zijn nederig bedrijf, de natuur, mooi van intieme Hollandschheid, ligt willoos en deemoedig achter den heerschenden mensch.
Van '97 is het levensvolle portret van pater Van Schijndel, moderator der Amsterdamsche vereeniging ‘Geloof en Wetenschap’: het in beeld gebrachte welbehagen aan de wijze Godgelatenheid van dit blijmoedig zich uitlevende leven. Merk de mildheid in het wezen van dezen kloosterling, leider van de intellectueele élite der meerendeels studeerende Nederlandsch-katholieke jeugd, in de hoofdstad en geestelijke kern des lands, waar nog de lucht doorzoeld lijkt van dien fijnen levensgeur der Alberdingksche distinctie. Er is vastheid en rustige kracht in de figuur van dezen ruim zestig-jarige, zooals hij daar zit voor zijn boekenkast, waarvan de gordijnen zijn weggeschoven, alsof de wijsheid dier breedgerijde banden het geheim besloten hield van de wankellooze levensrust van hun bezitter. En al ware inderdaad al wat in deze boeken steekt dien eenvoudige gevaren in het bezadigde hoofd, dan nog zouden de helder-doordringende oogen van dieper gees-
| |
| |
MEVROUW W.B.G. MOLKENBOER NAAR EEN SCHILDERIJ
in het bezit van den schilder.
| |
| |
tesvrede lichten dan aller wijzen wetenschap verleenen kan, en de glimlach om dien fijn-peinzenden, maar toch zoo milden mond zou den levens-onervarene zeggen, dat geen doode letter, maar het levende Leven zelf wèl leven en waardig sterven leert.
w.b.g. molkenboer jr.
naar een schilderij
In het bezit van W.B.G.M.
Er is veel liefde en eerbiedige aandacht besteed aan dit priesterbeeld, aan de goedmoedig mollige handen, waarin elk rimpeltje en vleeschvouwtje, elk holtetje en hoogseltje met zorgvolle toewijding is nagespeurd en verantwoord, en 't moet wel een mooie opgaaf voor den jongen schilder geweest zijn, dezen ernstigen eenvoud te penseelen.
Het portret hangt, ter herinnering aan den thans elders werkzamen priester, te Amsterdam in de gehoorzaal der vereeniging.
Uit dit en het volgend jaar één dichterkop en twee priester-portretten deken Bots van Leiden, een zes-en-zeventig-jarige, in het paars gewaad van pauselijk kamerheer met zijden ceinture en manchetten, 't lint van Oranje-Nassau in 't knoopsgat. Zie de mild-menschelijke priesterlijkheid van den Jezuiet naast de wereld-vergeten vergeestelijking van dezen star-verbeten dogmaticus. Hij heeft het leven gemeden, deze uitgeleefde van veel fel denkwerk en wereld-ontwijkend gepeins; hij heeft het gehaat met den tartendminachtenden afkeer van den asceet, zich veilig wetend in heilige begeerten. Schuw, als een geslagen hond, is het leven langs hem heen geslopen en slechts het verachtelijk hulsel, dat de heimelijke zielshitte verholen houdt, heeft het deren kunnen; de schamele haren zijn verschoten, het vel gerimpeld en verdord, de trekken van het gelaat lijken ongenadig van narrig sarcasme en de oogen, als verglaasd, staren strak en halsstarrig heen over 't vernederde leven. Let op die bleek-genepen lippen, ze laten niets los van wat inwendig werkt; slechts naar gestadig vermaan staat de ongemoedelijke mond. Zoo hij al den glimlach niet heeft verleerd, noch de hand het hoffelijkheidsgebaar, waarmee de man van hiërarchischen stand zich lichtelijk vergemeenzamend tot de leek-menschen wendt, moet toch bitter die mildheid smaken en de lach het binnenleven onverbrekelijk veilig houden.
Het is de hoog te schatten verdienste van den schilder, dat hij deze twee verscheiden priester-typen met voortreffelijke scherpte heeft zichtbaar gemaakt voor ziel-zoekende oogen.
We noemden een dichterbeeld: dat van Eduard Brom. Hier wederom de heftigheid van het tot extaze-brand aangestookte geestesleven - zie het hoekige en scherpwelvende denkersvoorhoofd, de strak saêmtrekkende wenkbrauwen, het intense oogen- | |
| |
licht - de hartstocht der religieuse verrukking, maar ontspannen en verzoet door den glimlach, waarmee de dichter, náár de menschen heen, zijn trillend-witte vizioenen zegt:
Vèr klinken klokken in de hooge luchten,
Mysterievol, met scheemrende geluiden.
Uit wijd verschiet als witte geestenvluchten
Aandrijvend... klaarder wordt der klokken luiden...
deken bots
naar een schilderij
In de pastory te Leiden.
Van héél vèr schrijden áán uit zilvren neev'len,
In stil-devoten gang, naar 't dage-stralen,
Scheemrige reien, bij dof murmlend preevlen,
Ruisching van statig-effene koralen...
| |
| |
Zacht goudgeflonker... witte wolke' omwaren
De Hostie, blank òprijzend... scharen zinken...
Vizioen uit ver verleden... droomrig staren
Stil Amstel's vromen, hooren 't klokken-klinken...
Zoet klinkt mysterie in hun ziel... heen kwijnen
Gestalten, stemmen... uit dien droom blijft leven
De Wonderhostie, in de teêre schijnen,
Die glorie om heur heilge puurheid weven....
Nu kunnen wij, voor dit portret staande, beweren, dat de behandeling wat angstvallig, de kleur teveel naar 't steenroode zweemende is, als dan bovendien maar erkend wordt, dat het innigst zielewezen van dezen Roomschen dichter - in wiens poëzie de reine ridder en de dwepende koorknaap herleven - van dezen ‘held der gestorven gewaande idee,’ zoo Verweij zeggen zou, er met hel psychologisch accent gekenschetst staat.
pastoor poelhekke
naar een schilderij
In de pastory te Schiedam.
(zie het fragment hieronder.)
Nòg een karakter-contrast, nu naar 't wereldsche heen, in de beeltenis van den kortelings overleden, Schiedamschen pastoor Poelhekke: 't priestertype van den gemoedelijk-zorgvollen ziele-herder, 't logge, onnatuurlijk uitgedijde lijf in de spannende toog, de vleezige nek, weerzinwekkend week en bleek als van een al te gevulde vrouw, welvend verloopend in de ronde ruggelijn, de dubbele kin, dobbend en schommelend boven 't schaarsche linnen, de lippen, slap-goedig vooruit gestoken, de bollige neus tusschen de slappe kwabwangen, zóó moest hij eruit zien, de smul- | |
| |
mondige monnik, wiens zotheid Erasmus lof-zong; de domperige buikdienaar, mestend met lekkerbeetjes zijn luierende lijf - als daar niet waren de onwedersprekelijke oogen, waarin edeler leven glanst dan dit mis-leidend uiterlijk vermoeden doet. Kijk er lang in, is 't niet, of deze man met u in contact komt, of hij spreekt, op den innemenden toon van studieus causeur, van den fraaien levensstijl der Italiaansche renaissancisten, of van Huysmans, peinzende in de Schiedamsche pastorie over zijn Lidwyna-leven?
eduard brom
naar een schilderij.
Het is het fijn-zinnig waarnemingsvermogen, de subtiele speurzin van den schilder, die niet loslaat, vóór hij van het menschelijk gelaat het geheimenis doorvorscht heeft, die met enkele rake lijnen de kernige karakteristiek treft van dien verweerden Calvinisten-kop, Paul Kruger.
't Was bij gelegenheid van de receptie in het Paleis voor Volkvlijt te Amsterdam, waar Molkenboer als commissaris van orde fungeerde, dat hij de gelegenheid benutte om, zonder dat de President het bemerkte, naar den prachtigen Boerenkop een krijtkrabbel te maken, die zoo aandoenlijk weergeeft de levens-vermoeidheid van dit door veel beproeving doorgroefde zwoegersgezicht.
Meer heldere monterheid en gedistingueerde kalmte liggen in 't gelaat van dien anderen grijsaard: Prof. Rogge, die, zoogezien, wel een gematigd-vrijzinnig predikant, of een deftig beursman, of een oud-liberaal kamerlid zou kunnen zijn.
Hoe toch het rechtvaardig en bezadigd Hollandsche culmineert in het fijn-grijzend Protestante van zoo'n deftig oudheeren-hoofd! De behandeling van dit portret lijkt ons, in kleeding en entourage, minder minitueus dan van de vorige: er was meer luchtigheid en lenige zwier in de hand, die hier het penseel hield en de geestdrift voor het metier overheerschte de peinzende toewijding aan de stof.
Dat de kleur wel eens leed onder de louter-geestelijke betrachting, het ongebroken streven naar psychologische zuiverheid, merkten we op bij 't portret van Eduard Brom; maar wie in de eerezaal der laatste Vierjaarlijksche dat van pastoor Poelhekke gezien heeft, zal de bedwongen harmonie der deftige grijzen en bruinen zeker gewaardeerd hebben.
Molkenboer wil echter, voor de volledige uiting zijner verlangens, meer dan het enkele portret: de menschfiguur in haar milieu gestyleerd tot een edele eenheid. Wij zagen van hem pogingen - wier waarde-bepaling buiten het bestek van dit opstel valt - in dezen geest: schoone vrouwen in landschappen, idyllisch als paradijzen van blijdschap; geen wezens, levensvreemd en etherisch, als van geest alleen, bevolken zijn kunstenaarsverbeelding: zijn ideaal is het verhevene evenwicht tusschen ziel en zinnen, het zuivere binnenleven, naar buiten bloeiende in den volmaakten vorm, een schoonheid zóó harmonisch als slechts in zeldzaam-zalige droomen dichter-fantazie verrukken komt, doch een
| |
| |
andere levenssfeer dan de hedene behoeft om tot kunstrijke daad te klaren. En zoo wenden zich dan de genegenheden des geestes weer tot het reëele in zijn subtielste schakeeringen; het weidsche verlangen wijkt voor weeken lust aan precieusen licht-val langs fluweelig vrouwenvleesch, aan het delicate gebaar en den sierlijken stand. Het lijkt een lange geestesweg, die van de verheerlijking tot de verfijning van het leven leidt - in wezenlijkheid niet wijder dan die van droom tot ontwaken.
prof. rogge
naar een schilderij
In de Universiteits-Aula te Amsterdam.
Wij meenen in La Toilette sporen van dezen geestesgang gevonden te hebben; zóó pijnlijk-fel en geraffineerd-prachtig echter als de verfijningslust in on-Hollandsche kunst culmineert, doet hij 't niet in 't werk van dezen Nederlander, die, 't hoofd vol van veler
| |
| |
tijden en scholen schoon, wankelend tusschen droom en werkelijkheid, in de kalme betrachting van het Portret zijn egaalst en zuiverst geestelijk evenwicht, zijn volkomenst kunnen, bereiken mocht.
la toilette
naar een schilderij
In het bezit van den schilder.
|
|