| |
| |
| |
Avignon en zijn pausenpaleis.
Door T.B. van Lelyveld
Wie oude steden wil zien, moet zich haasten.
In een tijd waarin de macht van het goud overwegend is, beteekenen redeneeringen niets, commissies niets, geschriften niets, terwijl piëteit voor hetgeen vorige geslachten ons nalieten, niets anders heet te zijn dan een ziekelijkheidje waarvoor uitsluitend de gedegenereerde, weeke zenuw-menschen van deze eeuw gepredestineerd zijn. En wanneer er geld bij te verdienen is, of als z.g.n. het algemeen belang het eischt, zijn het vooral de vroegere architectuur en de bouw, de vorm, de gedaante der oude stadsgedeelten, die het geducht te verantwoorden hebben. Daarom bleef immers onverhoord het bekende, verrukkelijke pleidooi van Jan Veth tot behoud van de schilderachtige Reguliersgracht te Amsterdam, onverhoord ook de gloedvolle verdediging die in Frankrijk gevoerd werd door tal van geschriften tegen de ergerlijke vandalismen die telkens het oude Avignon met vernietiging bedreigden.
gedeelte der ‘remparts’.
De heftige strijd tusschen den berucht geworden burgemeester Pourquery de Boisserin en den Staat was in vollen gang toen we die oude pausenstad bezochten. Door bovengenoemden onbezonnen magistraat waren de, uit de 12e eeuw dateerende, en uit een architectonisch oogpunt zoo belangwekkende gebouwen van den Heiligen Johannes van Jerusalem reeds gesloopt, terwijl juist de vernieling werd voorbereid van het vroegere Celestijner klooster - met zijn rijk gelambriseerde zalen en de met goede schilderingen versierde kapel - omdat op die plaats een naburige kazerne moest worden vergroot. Ook was toen nog niet de veldtocht geëindigd die met kracht wilde tegengaan het omverhalen, het ruwweg neermokeren van een groot gedeelte der uit de 14e eeuw herkomstige ‘remparts,’ die mooie, ruim 4600 M. lange ringmuur om de oude stad. Onverklaarbaar is het intusschen, dat de gemeente dezen strijd ten laatste gewonnen heeft, onverklaarbaar, niet alleen omdat nu daardoor overblijfsels verdwijnen die eenig waren in de wereld, maar ook omdat zonder de ‘remparts’ het streng middeleeuwsche karakter van Avignon geheel verloren gaat. Te laken is het vooral dat de permanente ‘commission des monuments historiques,’ de officieele beschermster tegen vernielzucht en beeldenstormerij, in deze aangelegenheid zóo heeft getransigeerd, dat iemand voorstelde om dit lichaam opnieuw te doopen en het den naam te
| |
| |
geven van ‘commission de destruction des monuments historiques.’
In dien fellen strijd heeft het natuurlijk den maire van Avignon niet ontbroken aan allerlei heftige aanvallen en persoonlijke hatelijkheden.
Toen hij o.a. als lid van de Kamer zijn eischen uiteenzette, onderbrak een der afgevaardigden zijn redevoering door hem toe te roepen dat hij wel zwijgen kon, omdat zijn dankbare landgenooten reeds een standbeeld voor hem gereed hadden.
‘Toute nue’ voegde een ander er aan toe, waarop hij, zonder van zijn stuk te zijn gebracht, brutaal antwoordde:
‘Cela prouve que je suis bien fait!’
spotprent op den burgemeester van avignon.
Niettegenstaande deze verzekering stelde Léandre, de geestige Fransche caricaturist, hem in de ‘Journal amusant’ voor het groote publiek aan de kaak als een arrogante, grove, plompe bruut die met zijn pikhouweel de oude stadsmuren vernielt en daarvoor niets anders in de plaats weet te geven dan gemeene café-chantants en kroegen, ‘symboles d'élégance et de morale sociale.’
Al de oude gebouwen in Avignon, met de ontelbare kerken, kloosters, seminariën enz., dateeren uit den tijd toen de Pausen er gedurende hun ‘Babylonische gevangenschap’ van 1309-1377 verblijf hielden, en van het eertijds rustige Romeinsche Avenio een versterkte plaats hadden gemaakt. Het was Innocentius VI die het noodig vond dat de geheele stad beveiligd werd door een hoogen, goed verdedigbaren muur van een paar meter dikte, bovendien versterkt door groote poorten en tal van ronde en vierkante torens, doch eerst twintig jaar later, onder Urbanus V, was de geheele ringmuur voltooid. Verleden jaar waren nog 39 torens intact terwijl van de poorten er reeds twee waren omvergehaald. Bepaald uniek was toen echter nog deze gecreneleerde, zware borstwering om de aloude stad met zijn verweerde geel- en bruingrijze muren, waarboven, op het hoogste rotsgedeelte, waardiglijk troonde, het oude, massieve pausenpaleis, met daarnaast, als een vierkante rots van graniet, de kolossale toren van de Romaansche kathedraal, waarvan de hooge top met het enorme beeld van de zegenende Heilige Maagd, van heel ver reeds te zien is tegen de lichte, transparante lucht van de Provence.
Doordat we eerst een paar dagen in het mondaine Parijs hadden doorgebracht, voelden we wel heel innig het groote contrast tusschen een moderne wereldstad met ruime, woelige boulevards, propvolle theaters, electrisch licht enz., en een plaatsje met haast niets dan ruïnes en overblijfsels van middeleeuwsche architectuur.
Den avond van onze aankomst in Avignon hobbelden we heel sukkelig in een ouderwetsche diligence door heel donkere, smalle
| |
| |
straatjes en door stille, geheimzinnige buurtjes, waar hier en daar een olielichtje lonkte, om eindelijk stil te houden voor een somber hôtel, waar geen licht op was, en waar, na lang wachten, moeder-de-vrouw met een kaars verwonderd kwam kijken naar de komst van onverwachte gasten. Toch vergisten wij ons niet, het was wel degelijk het ‘Hòtel du Louvre’ waarvan Baedeker de voor oudheid liefhebbers aantrekkelijke notitie gaf: ‘La grande salle a manger est une ancienne salle du Chapitre des Templiers, du style Gothique.’
We vatten dus moed, want we zouden overnachten in een oeroud klooster, 't kon interessant worden, en uitstappend, vonden we de halfdonkere, open patio, waar bijna 600 jaar geleden onder denzelfden sterrenhemel de tempeliers ook hadden geloopen, al bijzonder romantisch. Doch toen we naar onze kamers werden gebracht, en we, na lang dwalen door allerlei lage, nauwe, bochtige gangetjes eindelijk kwamen in het z.g.n. mooiste vertrek op de eerste verdieping, volgde de eene ontgoocheling de andere. De knecht die ons begeleidde - een echte Méridional, tuk op wat zilvergeld zonder er veel voor te doen - zou echter wel redding geven, want heel vertrouwelijk fluisterde hij, dat hij ons een beter hôtel zou wijzen, als we zijn verraad maar niet zouden verklappen aan ‘monsieur’, die wel op zou spelen als we onze koffers weer weg lieten halen. En zoo trokken we 's avonds laat, goeden nacht gewenscht met heel wat schilderachtige vloeken van ‘monsieur’ en heel wat lieve verwenschingen van ‘madame’, door een paar donkere, keiïge straatjes naar het ‘Hôtel de l'Europe’, waar we de eenige gasten waren met een jong Engelsch meisje, dat haar grootmoeder naar de Rivierra vergezelde.
's Morgens aan het ontbijt zagen we in het kleine hôteltuintje de eerste palmen van het zuiden, en we dachten aan verwelkomende voorboden uit een land van veel licht en veel warme, koesterende zonneschijn. Toch werd ons voor dien dag, wat het weer betrof, niet veel goeds voorspeld door den bejaarden hôteleigenaar - een eigenaardig type met een lammen arm en een langen geelwitten baard - wiens grootste genot het was elken dag in zijn auto een ridje te doen in de omstreken, een genoegen dat hij zich dien dag evenwel ontzeggen moest door de buien die dreigden uit de egaal grijze lucht. Maar als hij thuis moest blijven zocht hij troost bij zijn twee kleindochters die altijd te vinden waren in de conversatiekamer of in de overdekte patio, en wier prettige, vroolijke gezichtjes een zekere huiselijke gezelligheid gaven aan het anders zoo duffe hôtelleven op een kleine plaats. De oudste wees ons dien morgen den weg naar buiten langs het voorplaatsje, een heel rustig, intiem plekje, waarvan de muren dicht met klimop waren begroeid en dat een herinnering gaf aan lang voorbije tijden door een antieke fontein, waarvan de drie uit zandsteen gehakte leeuwenkoppen dunne waterstraaltjes spoten in een groen bemost steenen bekken.
In Avignon, tot 1791 eigendom van den Kerkelijken Staat en tegenwoordig een stad van ruim 45.000 inwoners, vindt men maar één moderne straat, de ‘Cours de la République’ met de verlengde ‘Rue de la République’, en één modern plein, de ‘Place de l'Hôtel-de-Ville; al het overige stadsgedeelte bestaat uit vervallen overblijfsels uit het begin der 14e eeuw. Het aantal oude gebouwen is op zulk een kleine ruimte zóó groot en het getal oude geveltjes, afgebrokkelde poortjes en torentjes is zóó ontelbaar, dat men als modern mensch onwillekeurig allerlei eigenaardige gewaarwordingen voelt wanneer men zich beweegt in die middeleeuwsche, heel intieme wijkjes, met overal op de straathoeken Mariabeeldjes in nissen, of wanneer men wandelt langs al die huizen die nog gedekt zijn door de oude, grijze, leien daken en waarvan de vensters nog overal voorzien zijn van zware ijzeren bouten of dichte tralies. Echt vreemdeling ook voelt men zich tusschen al de ongewasschen, groezelig-smerige kinderen, die, nauwelijks gekleed, hier en daar spelen met allerlei straatvuil, terwijl oude, sprookjesachtige moedertjes op de stoepen staan te buren voor de donkere deuropening waaruit de kat komt loopen, schurend met den kop langs de vale rokken van de meesteres. Niet minder opvallend zijn de
| |
| |
meisjes die, zonder hoed, het haar in een dikke chignon, vroolijk flaneeren, arm in arm, en je ondeugend aankijken met hun donkere, fluweelige, zuidelijke oogen. Hun roode sjaaltjes en bonte boezelaars, de wijde blauwlinnen broeken der kerels, de roode pantalons en kepi's met de blauwe jassen der militairen, de geele wielen der rijtuigen en het groen der palmen en platanen, geeft heel wat kleur tegen het vale, bruingrijze en okerige fond van al de vermolmde, afgebrokkelde architectuur der verweerde, oude gebouwen die allen van ouderdom dreigen in elkaar te zullen storten.
Boven op het hoogste gedeelte der stad echter, trotsch domineerend heel den omtrek, troont nog hecht en sterk, machtig en massief, het sombere, rotsvaste, hoog zich opblokkende reusachtige paleis der Pausen, een enorm kasteel, een krachtige burcht in gothischen stijl, met meters dikke gecreneleerde muren, torens en courtines, een oppervlakte beslaande van ruim 15.000 vierkante meter. En door de herinnering aan al het bloed dat zoo dikwijls vloeide over de vloeren en drempels, aan al het afschuwelijk rumoer van ruwe moordtooneelen, van woest wapengeweld en nachtelijke orgieën waarvan zoo menigmaal de gewelven hebben geresonneerd, wordt de indruk van dit imposante, sombere overblijfsel uit vroegere eeuwen, van dit grootsche, strenge monument vol legendes en tradities, zóó onverweldigend, dat men een oogenblik met ingehouden adem staan blijft voor al die daar voor je staande indrukwekkende grootschheid.
hoofdingang.
Maar, als het eerste moment van verbazing en stupefactie geweken is, dan komt de geest der 20e eeuw heel wreed weer, als een giftige slang, sluipen door dien heerlijken roes, door dien droom die zon kort maar duren mocht. Want op de dubbele steenen trap voor den mooien, statigen hoofdingang - een gewelfde poort met gothisch beeldhouwwerk, waarboven later het wapen van Clemens VI werd aangebracht - staat een moderne piou-piou op post, een ransel op den rug en rustend op zijn repeteergeweer. Telkens loopen andere roodbroeken in en uit, en te verwonderen was het niet dat, toen de oude, gevoelige Jozef Israëls deze burcht eens wilde bezoeken en een oprukkend peloton infanterie hem den weg versperde, zijn illusies geweken waren en hij besloot die kazerne maar niet binnen te gaan.
De tegenwoordige bezetting van 't sinds 1812 tot infanteriekazerne herschapen formidabele pausenkasteel, bedraagt circa 2000 man, en op
| |
| |
zich zelf zou de latere bestemming niet zoo hinderlijk zijn, omdat het gebouw toch altijd gedeeltelijk gediend had tot berging van krijgsvolk, indien er niet door tal van opvolgende genieofficieren, voor de gemakken der kazerneering, de gruwelijkste verminkingen waren gepleegd, vooral aan het inwendige van dit merkwaardige gebouwencomplex, waar muren werden doorgebroken of nieuwe bijgemetseld, waar corridors werden versmald en ranke boogramen werden veranderd in leelijke vierkante lichtgaten, ja, waar zelfs magnifique fresco's niet gespaard, maar brutaal overpleisterd werden.
binnenzijde der hoofdpoort.
Het hart krimpt ineen wanneer men bedenkt dat autoriteiten dergelijke, meerendeels onnoodige vandalismen hebben kunnen goedkeuren!
Ook het uitwendige heeft hier en daar veel geleden, terwijl de gracht die vroeger het geheele gebouw omgaf, gedempt is en de daarlangs loopende en van redoutes voorziende dikke, gecreneleerde vestingmuur, eveneens sinds lang is gesloopt.
Gelukkig is men nu weer tot bezinning gekomen uit dien dollen roes, waarin men zóóveel verknoeide. Wel is waar is met geen geld ter wereld het verlorene weer terug te krijgen, maar om het geweten te sussen, zal een gedeelte van het kapitaal, dat getrokken wordt uit den verkoop der vrijkomende terreinen waar de ‘remparts’ stonden, besteed worden om het pausenpaleis te restaureeren. Deze herstelling zal gelukkig evenwel niet geschieden volgens de door Violet-le-Duc nagelaten plannen, die er een kathedraal van wilde maken en het tevens wilde inrichten tot verblijf van den Patriarch van Avignon, maar men wil het bestemmen voor bibliotheek en museum, indien althans de Regeering voldoende medewerkt en o.m. geneigd is om een nieuwe kazerne te bouwen.
Deze enorme, imposante pausenburcht, de grootste fortificatie die uit de middeleeuwen is overgebleven en die daarom een van den interessantste gebouwen uit Europa is, werd niet op last van één Paus opgetrokken door één bouwmeester. Het gebouw werd langzamerhand vergroot en veranderd. Paus Jan XXII begon het in 1316; hij bouwde een prachtig, somptueus paleis, en vergaderde daarna in zijn schatkamer een ontzaggelijk kapitaal, dat bij zijn dood ongeveer 1½ milliard francs bedroeg. Zijn opvolger Benedictus XII bracht het paleis in beter verdedigbaren toestand, en veranderde het in een van de sterkste burchten uit dien tijd. Dit oorspronkelijke apostolisch paleis bestaat nog, maar vormt het kleinste gedeelte van het geheele samenstel van gebouwen.
| |
| |
De daarbij behoorende 20 M. hooge kapel, die versierd was met schilderwerk van de beste kunstenaars, en waarin vroeger de op de Mooren veroverde standaarden hingen, is later bijna geheel verbrand. Een overgebleven gedeelte van deze ‘Chapelle brulée’ werd daarna eerst gebruikt voor sacristie, toen heeft het een tijd lang gediend tot vrouwengevangenis, maar in 1880 heeft men de gewelven zooveel mogelijk gerestaureerd en de vroegere pauselijke kapel ingericht voor berging der departementale archieven.
Het overige gedeelte, aantrekkelijk door zijn forsche en stoere lijnen, werd tusschen de jaren 1334 en 1370 gebouwd door verschillende architecten onder Clemens VI, Innocentius VI en Urbanus V, en het is juist dit deel wat de tegenwoordige ‘Caserne Duprat’ is.
binnenplaats van de ‘caserne duprat’, vroeger ‘cour d'honneur’.
Als men de groote hoofdpoort doorgaat verbaast men zich over het massieve der muren gepaard met het ranke van het gewelf, terwijl men aan de binnenzijde verrast wordt door de dikke en met ijzer zwaar beslagen oorspronkelijke poortdeuren. Wanneer men de poort is doorgeloopen staat men op de ruime, bijna vierkante, vroegere ‘cour d'honneur,’ waarvan helaas aan drie zijden de hooge, magistrale, gothische boogvensters dichtgemetseld zijn en waarvan de kale muren nu niets anders vertoonen dan kleine, gemeene, rechthoekige kazerneraampjes. Slechts één muurzijde, die aan den hoofdingang, heeft nog gedeeltelijk de vroegere sierlijke vensterbogen, maar de vensteropeningen zijn dichtgsmetseld en voorzien van even leelijke vensterramen als aan de drie overige muurvlakten. Boven het oude poortgewelf wijst een moderne ronde kazerneklok op zijn witte wijzerplaat de uren aan waarop de dagelijksche appèls, inspectiën en binnendienstjes moeten plaats hebben op deze ‘cour d'honneur’, waar in Maart 1660 le Roi Soleil, vergezeld van Mazarin en van een schitterend gevolg, ontvangen werd door den pauselijken stedehouder, om in diens paleis gedurende een tiental dagen de pracht van zijn hof ten toon te stellen. Wijzelf zagen er de huidige
| |
| |
vaderlandsverdedigers hun aardappelen ‘jassen,’ terwijl het vuile menagewater uit een naburige keuken, ons bijna deed uitglijden over de glibberige steenen.
Door een andere poort die op de ‘cour’ uitkomt, betreedt men links een breede, monumentale trap, ‘l'escalier d'honneur’, vroeger uitsluitend bestemd voor den Heiligen Vader, en voorheen geheel van gepolijst wit marmer, dat later vervangen werd door gewone steenen. Op deze plek voelden we al heel duidelijk dat de ziel van het oude gebouw al lang dood was, al lang vermoord, want met geen mogelijkheid konden we de herinnering oproepen van Clemens, Innocentius of Urbanus, we konden ons hen toen niet voorstellen met statigen tred afgaande de wit marmeren treden onder de gothische bogen, omdat het omringende reeële van soldaten, die in vuil corveetenue de nu smerige trap op en afholden, alle illusie verdreef. Het was een kazernetrap wat breeder en grooter dan gewoonlijk, maar een kazernetrap quand-même, de weidsche titel ‘escalier d'honneur’ leek een valsche, koude ironie.
En het zich verplaatsen in vroeger tijden met de prozaïsche werkelijkheid vlak onder de oogen, werd hoe langer hoe moeilijker, vooral toen we boven gekomen, rechts in de kapel traden waar eertijds het consistorie vergaderde. In dien tijd was dit een ruime, hooge zaal, waarvan nu niet veel meer over is, omdat men er drie verdiepingen van gemaakt heeft, die geheel ingericht zijn voor chambrée's. De bovenzaal heeft echter nog vrijwel het aanzien van een kerkruimte behouden, door de 2 M. dikke zuilen die zich naar de gewelven verheffen om er de bogen te stutten. De kapiteelen zijn echter verdwenen, terwijl Lebelgeweren rusten op houten rekken rondom de onderkanten van elk der kolommen, waardoor hun slank opwaartsche lijn geheel gebroken en verminkt is. Daarbij hangen rechthoekige houten ramen, afschuwelijke instrumenten, loodrecht van de gewelven neer, en dienen tot berging van eetketels, leerwerk en andere kleine equipementstukken. Kribben staan langs de wanden en andere onontbeerlijke kazerneerings-meubels zijn hier en daar verspreid.
Toen vijf eeuwen geleden de eerwaardige, in roode mozzetta's en violette soutanes gedoschte kardinalen in deze zaal zich vereenigden om de belangen der kerk te bespreken, konden zij waarlijk niet vermoed hebben dat hun gewijde kapel eens zóo ontheiligd zou worden. Maar het infaamste van alles is, dat de prachtige en beroemde fresco's, waarmede Clemens VI de wanden liet versieren, en die den Kruisberg en het laatste Oordeel voorstelden, op last van een kapitein der genie der 19e eeuw erbarmingloos zijn overpleisterd En deze daad van barbarisme gebeurde, niettegenstaande in 1819 nog een voorstel werd gedaan om voor 7000 francs de fresco's op doek over te brengen, ten einde daarmede het Louvre te verrijken, en zelfs nadat later de eenvoudige raad werd gegeven ‘de placer à chaque étage, au devant de chacune de ces peintures, et à un mètre au moins de distance, une grille de fer d'environ 4 mètres de hauteur et d'y appliquer, en outre, un grillage en fil de fer pour éviter que les soldats les dégradent.’
Was die geniekapitein dan zinneloos? en zoo niet, is hij voor zijn wandaad dan wel ooit gestraft geworden?
Van deze muurschilderingen, die aan Memmi worden toegeschreven, is alleen op de gewelven een klein gedeelte gespaard gebleven Zij stellen de profeten voor, geschilderd op een blauwen achtergrond met zilveren sterren. In zijn ‘Voyage dans le Midi de la France’, zegt Mérimée daarvan: ‘Elles sont parfaitement conservées. Les draperies sont d'une grande richesse, et l'artiste parait avoir vouloir imiter les étoffes brochées de soie d'or qu'on tirait alors de l'Orient. Les têtes belles et nobles expriment ce calme religieux si convenable à des personnages bibliques.’
Dicht bij laatstgenoemde eigenaardige chambrée bevindt zich de regimentsdrukkerij, waarvan de gewelfde zoldering eveneens nog frescosporen draagt van figuren van heiligen en 't is daarom wel een fel contrast daar vlak onder te zien aangeplakt proefdrukken van regimentscirculaires, orders, decisiën, enz. Uit dit vertrek komt men in het vroegere pauselijk arsenaal, waarvan de
| |
| |
gewelven in de 17e eeuw met oorlogsattributen werden versierd; het was oorspronkelijk een enorme zaal, die later door een tusschenmuur in twee kleine zalen werd veranderd.
Door eertijds breede gangen en trappen, die nu allen in smallere zijn gecoupeerd, en gaande naar het westelijk deel van het gebouw, staat men ineens verrast voor een langen corridor, waar de kruisbogen nog goed zijn geconserveerd. Deze z.g.n. ‘galerie du Conclave’ zou dan ook een zeer aantrekkelijk gedeelte van het pausenpaleis vormen, indien men er niet verwelkomd werd door standjes uitdeelende korporaals of door corveeërs die wolken stof vegen uit de daarnaast gelegen soldatenkamers, waar vroeger de kanselarij en het pauselijk gerechtshof zitting hielden. Ook de ‘Tour des Anges’, niet door engelen, maar door roodbroeken bewoond, mist alle bekoring, omdat die, evenals de daarop volgende ‘Salle des Gardes’, het vroeger aanzien geheel heeft verloren.
de ‘galerie du conclave’.
De oostelijke vleugel van het kolossale gebouw vormt de overblijfsels van het paleis van Benedictus XII, en is dus van ouderen datum. Het merkwaardigste daarvan is de ‘Tour St.-Jean’, die gelukkig niet voor militaire doeleinden wordt gebruikt en uit twee bidcellen bestaat. Die op de bovenste verdieping ‘la chapelle de l'inquisition ou des condamnés,’ bezit door Matteo van Viterbo geschilderde fresco's - waarvan echter een groot gedeelte beschadigd is - en die waren opgedragen aan de nagedachtenis van Sint Martial van Limoges, een apostel die hoog in eere stond bij Clemens VI, omdat hijzelf en een gedeelte van zijn hofhouding afkomstig waren uit Limousin. In de onderste bidkapel of ‘Chapelle priveé du Pape’ zijn de muurschilderingen, gewijd aan het leven van Johannes den Dooper, wel het best bewaard gebleven, maar zij zijn van veel minder gehalte.
Als men, gaande door de chambrée's en gangen aan deze zijde van het gebouw, door de vensters en breede oude schietgaten kijkt, frappeeren de uitzichten op de verweerde, grijze stad met zijn tallooze hoogopspitsende torens van kerken en kapellen gebouwd in den tijd toen de goddelijke gothiek zoo heerlijk bloeide. Geen wonder dat het vroolijk gelui van de klokken uit al die torens - die van den St. Pieter en den St. Desiderius, van de Carmelieten, Franciscaner en Augustijner kerken, van de kapellen der zwarte, witte en grijze Boetedoeners enz. - vroeger aan Avignon den bijnaam gaf van ‘la ville sonnante.’ De muur die men dichtbij, beneden ziet, is een nog overgebleven gedeelte van de oude, gecreneleerde, steenen borstwering, omgevende de achterplaats van de kazerne, vroeger ‘jardin des Papes’, doch waar nu gymnastiek- toestellen staan en een hinderbaan is aangelegd.
| |
| |
Het meest oostelijk paleisgedeelte, waar vroeger de appartementen van den Paus en diens groote receptiezalen waren, is dat deel dat met de ‘tour des tortures’ en de immense ‘tour de Trouillas’, het meest gehuld is in legenden en bloedige historische herinneringen.
het pausenpaleis volgens een oud plan.
De laatstbedoelde toren, die nu 80 M. hoog is, maar vroeger hooger was, is 17 à 18 M. breed, terwijl de onderste muren 4 M. dik zijn. Allerlei verschrikkelijke, huiveringwekkende verhalen worden den bezoeker verteld van deze verkeerdelijk genoemde ‘tour de la glacière’, die uitsluitend heette te dienen om van boven af de ter dood veroordeelden naar beneden te werpen.
Het spreekt intusschen vanzelf dat dit oeroude, imposante monument, dateerend uit een tijd van wreede gruwelen, langzamerhand gehuld is in allerlei mythen, legenden en romantische fantasieën. Toch is niet alles verbeelding, want er zijn werkelijk vele afschuwelijke drama's afgespeeld in de omgeving van dezen historisch geworden toren.
Een van de bekendste figuren die er gevangen heeft gezeten, was Cola di Rienzi, die, hoewel zoon van een waschvrouw, tot tribuun wist op te klimmen en die de kracht meende te bezitten om de oude Romeinsche Republiek weer te herstellen. Het was daarom dat hij in 1342 naar Avignon werd gestuurd om Clemens VI te vertellen van het door de aristocratie getiranniseerde volk, maar hij zou ter dood gebracht zijn, indien de bewoners van Avignon, die, bewogen met zijn avontuurlijk leven en bekoord door de romances die hij zong om aan den kost te komen, den Paus niet gesmeekt hadden om zijn hoofd te sparen. Toen werd Rienzi gevangen gehouden in den toren van den pauselijken burcht, waar men hem zijn boeken liet, en waar hij gevoed werd uit de keuken van den Heiligen Vader.
Ook het noodlottig einde van den laatsten Paus van Avignon, Benedictus XIII, leverde heel wat romantische stof aan de verbeelding van den zuidelijken Franschman. Waarheid echter is alleen, dat, toen bedoelde kerkvader in 1402 belegerd werd door de, door Karel VI gezonden troepen onder Boucicaut, een groot gedeelte van het pauselijk paleis in brand geraakte. Benedictus, niet geneigd om te capituleeren, vluchtte toen door het sous-terrain van den toren en vandaar door een onderaardsche gang, die uitkwam aan den Rhôneoever.
Dramatischer echter was het massacreeren van Geraudi, bisschop van Cahors, die, met
| |
| |
eenige medeplichtigen, beschuldigd werd van een samenzwering tegen Paus Johan XXII, met het doel hem door toovermiddelen van het leven te berooven. Het proces tegen Geraudi werd gevoerd in een van de zalen van het pauselijk paleis, waar hij zijn schuld bekende, en den 4en Mei 1307 veroordeeld werd tot levenslange gevangenisstraf. Toen echter enkele dagen daarna Jacques de Via, neef van den Paus, plotseling stierf, werd diens dood geweten aan dezelfde samenzwering, waarop Geraudi opnieuw werd gevonnisd en toen veroordeeld werd om levend gevild en daarna verbrand te worden. Men hakte hem eerst een hand af en sleurde hem daarna, vastgebonden aan den staart van een paard, naar den brandstapel.
de pont bénézet.
Later werd met niet minder geraffineerde martelingen Perrinet Parpaille vermoord. Deze man, die een hooge rechterlijke waardigheid in Avignon bekleedde, en aanvankelijk een trouw pauselijk aanhanger was, ging in 1562 tot het Calvinisme over en belegerde daarna met zijne nieuwe geloofsgenooten het aan den overkant der Rhône gelegen Châteauneuf-du-Pape. Hij werd evenwel gevangen genomen, gekluisterd in den pauselijken kerker en voordat hij ter dood veroordeeld werd, gedurende eenige dagen zonder voedsel in een houten kooi gehangen en daarna op de binnenplaats van de gevangenis, in tegenwoordigheid van zijn rechters onthoofd. Zijn lichaam werd vervolgens op een schavot tentoongesteld en zijn huis tot den grond afgebroken.
Dat alles was evenwel nog niet het vreeselijkste wat de oude muren van het pausenpaleis hebben bijgewoond, want het drama van 1791 overtrof in wreedheid alle vroegere gebeurtenissen.
Den 17den October van dat jaar had er in Avignon een opstand plaats op het gerucht dat de bank van leening zou worden geplunderd. Het volk liep te hoop voor een der kerken, waar Lécuyer, een van de magistraten, tusschenbeide wilde komen, doch toen op de treden van het altaar meedoogenloos werd vermoord. Op dat moment was juist de in de Fransche Revolutie berucht geworden Jourdan Coupe-tête commandant in het pauselijk paleis, en de dood van Lécuyer was voor hem een geschikt voorwendsel, om al wat hem en zijn bende handlangers vijandig was, met geweld in de gevangenis te voeren, zelfs vrouwen en grijsaards. 's Avonds werd een van de gevangenen dood geschoten, en dit was het sein voor een algemeen bloedbad. De gevangenen werden uit de verschillende zalen gesleurd naar de kerkertrap, waar zij door kerels met bajonetten, ijzeren bouten en bijlen werden afgemaakt, zoodat het bloed bij stroomen de treden afgutste. Jourdan
| |
| |
Coupe-tête bacchanaalde intusschen, te midden van vrouwen, in een der naburige zalen, waar hij het gekerm der ongelukkige slachtoffers kon hooren, en telkens de met bloed bespatte moordenaars toeriep:
‘C'est bien, bravo mes amis! il faut qu'ils y passent tous!’
Die moordpartij duurde van 's avonds 9 tot 's nachts 1 uur. Bij het aanbreken van den dag lagen 60 lijken opgestapeld in de ‘tour de la Glacière’, terwijl nog velen lagen te sterven in de verschillende zalen van het immense gebouw, dat na deze gebeurtenis den bijnaam kreeg van ‘la Bastille du Midi’.
tegenwoordig aanzien van het oude pausenpaleis.
Toen we, moe van zooveel sombere herinneringen, het steile pad langs de hooge kathedraal opwandelden en daarna kwamen in het 100 M. boven de Rhône gelegen riante park van de ‘Rocher des Doms’ om er wat uit te rusten onder de donkergroene pijnen en de fijngeurige oleanders, was het een heerlijk mooi panorama, een van de mooiste van Zuid-Frankrijk, dat onweerstaanbaar boeide
Het was den geheelen dag melancholiek, druilig weer geweest, maar toen kwam juist de zon de grijsgrauwe wolken een weinig breken, en het plotselinge lichteffect dat daardoor geworpen werd op heel de omgeving, was een verrukkelijke gave des hemels. Want toen kwam er meer leven in het gele, woelige Rhônewater dat daar stroomde onder de afgebrokkelde bogen van de beroemde, zeven eeuwen oude ‘pont St. Bénézet’ en tusschen de pijlers van de zooveel leelijker moderne ijzeren hangbrug. Kabbelend en golvend stroomde het almaar naar het Zuiden, waar we duidelijk zagen de gedemanteleerde kanteelen van Château Renard en de nog hooger zich verheffende kasteeltorens van Barbentone. En door het doorbrekende licht kwam er ook meer kleur en meer tinteling in het nog even te voren wazig landschap aan den overkant van de breede rivier, waar, tegen het blauwgrijs van de lucht, de ‘tour Philippe-le-Bel’ van het fort Saint-André zich nog even statig ophief als in de dagen toen die oude vestingwerken nog de verdedigingsmiddelen waren van Villeneuve, het destijds weelderig Versailles van de Pausen van Avignon. Wat verder toonden een paar vervallen torens en enkele muren slechts de plaats aan waar vroeger te Châteauneuf het pausenkasteel stond, terwijl nòg verderweg het violetgrijs silhouet van de Cevennes den horizon afsloot. In het Oosten kronkelde de Durance
| |
| |
als een streep gesmolten zilver, tusschen twee heuvels blikkerden de daken van Carpentras, aan de kim blauwden de Alpen met de alles domineerende Mont Ventoux.
En vlak bij, aan den voet van den steilen rotswand, aan den weg van macadam, leunden kleine leemen huisjes heel vertrouwelijk tegen de massieve muren van de oude, trouwe ‘remparts’, veilig rustend in de zig-zags en de hoeken van die alles trotseerende gevaarten, die de stad zoo lang gevrijwaard hadden tegen onheil en gevaren. Maar nu zij hun bestemming hadden verloren, waren zij gedoemd om langzamerheid gemutileerd en afgebroken te worden, de stad had die zware vestingmuren niet meer noodig, want zij was immers reeds lang dood, dat bewees al dat grijs van haar muren en haar daken, al dat sombere, triestige, monotone grijs. En werkelijk, het was of er een groote brand gewoed had, of alles lag in puin en alles besmookt was, grauw. Kraaien vlogen luid krassend over en weer, en loerden op aas dat lag tusschen al die puinhopen, waar boven uit zich statig ophief het indrukwekkende, kolossale, vierkante gevaarte van den toren van Trouillas, met daarnaast de Notre-Dame-des-Doms, waarvan de Heilige Maagd op den top, als medelijdend, haar zegenende armen uitstrekte over al die vervallen grootheid, al dien weemoed van het verleden.
Een oud vrouwtje, gebukt onder een last van jaren, kwam naar ons toe en bood geurige viooltjes die zij gezocht had in het gazon van het park. Zij wilde vertellen gaan van de oude, grijsgrauwe, vervallen stad en van al de monumenten die daar ineen dreigden te storten. Maar we hadden al zoovéel gezien, zoovéel gehoord, nu was het genoeg want we waren moe. Het oude vrouwtje echter pruttelde en zij begreep onze schijnbare onverschilligheid niet.
‘Comment, zei ze ironisch, il parait que vous savez déjà assez, que vous savez tout, n'est-ce pas, tout? eh bien, alors je n'ai plus rien à vous raconter. Bonjour monsieur et dame’.
Ach neen, vrouwtje, smeekten we, niet boos zijn, een andere keer, we zijn nu heusch moe, moe van al dat kijken heel den dag.
Toen daalden we langs een steile, uit de rots gehouwen trap weer af naar de stad; maar steunend op haar stokje, keek het besje ons hoofdschuddend na, en het was of dat vrouwtje met haar gerimpelde, tanige kaken, symboliseerde de Oudheid, die we, toen zij ons haar kennis opdrong, meedoogenloos hadden afgewezen. Eenigszins beschaamd liepen we door, en durfden niet omkijken, omdat we aldoor voelden haar ernstige, nastarende blikken.
|
|