Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen republiek bij.... vergissing.
| |
[pagina 312]
| |
geraden als een loonend uitstapje voor een dag. Met dit doel hebben zij met den stoomenden afstandszwelger de reis aanvaard naar Aken, dáár voor het Stadtheater plaats genomen in den tramway naar Vaals, om hier links in te slaan naar den steil opglooienden weg, die het dorpje doorsnijdt. Langs den ‘Vierländerweg’ door een naambord aangeduid, bereiken zij ‘Café Bellevue’ dat inderdaad zijn naam met eere draagt. Een prachtig panorama, dat zich hier voor het oog der toeschouwers ontrolt.
vierländerstein. naar een photographie van mej. chr. pouw. te amsterdam.
Ter linkerzijde het uren en uren zich uitstrekkende Aachener Wald met zijn breedgekruinde dikstammige beuken- en lindeboomen, donker beschaduwend de goed onderhouden wandelwegen en kronkelende boschpaadjes; rechts een lange rij van heuvelen op welker toppen, te midden van weelderig groen, kokette, propere huisjes in onregelmatigen kring zich scharend om tal van kerkjes, die fier omhoog steken hun zwart leien torentjes, goud geschubd in de stralen der zon. Voor hem, schier vlak beneden, Vaals, leunend tegen den berg; daarachter in wijden halfkring, Aken, de oude Duitsche Keizerstad aan den voet van den Lousberg; heel in de verte aan den horizont de rookende schoorsteenen der steenkolenmijnen van het Nederlandsch Kerkrade in de onmiddellijke nabijheid van het reusachtig seminarie van Rolduc; wijders heel in de laagte, als het ware op den bodem van een groenen reuzenkom het Belgisch Gemmenich. Verder schrijdt eindelijk voort de wandelaar tot bij een op den grond liggenden vierkanten steen, omgeven door drie rechtstaande grenspalen; de eerste, links, duidt aan de grensscheiding van het Duitsche Rijk, de tweede, in het midden draagt, aan de voorzijde het Hollandsch wapen, aan den anderen kant de Belgische Leeuw, de derde, rechts, staat op het gebied van het reeds genoemde ‘onzijdige Moresnet’. De vierkante steen is het vereenigingspunt der vier rijken, door de bevolking genoemd, ‘der Vierländerstein’. Hier tevens het hoogste punt van Nederland, 323.50 Meter A.P., zooals de in den steen gegraveerde letters aanduiden. Als kind herinner ik mij hier meermalen met andere knapen en meisjes het ‘patertje langs den kant’ gespeeld te hebben, waarbij het eigenaardige, het buitengewoon bizondere, dat de rondhuppelende kring zich bewoog over vier landen, terwijl de jongen staande op bijv. Hollandsch grondgebied een kus mocht geven aan het meisje, dat zich bevond in een der naburige rijken. Nevensstaande photographiën geven op duidelijke wijze aan den stand en ligging der steenen. | |
[pagina 313]
| |
Ook talrijke prentbriefkaarten hebben deze plek in beeld gebracht. Op een dezer aanschouwt men naast de grenssteenen drie soldaten van het Hollandsche-, Duitsche- en Belgische leger als vertegenwoordigers hunner mogendheden. Moresnet zelve is niet vertegenwoordigd, wijl dit rijk zich niet kan beroemen op het bezit van een krijgsmacht. Ter verduidelijking van het geheel is het volgend rijmpje er bijgevoegd; ‘Wo sich vier Länder küssen
Drei Steine find'st Du dort
Von Belgiën-Holland Deutschland
Und vom neutralen Ort.
'S ist der von Belgiën-Holland
Der in der Mitte steht
Dort rechts Ihr den Neutralen
Und links den Deutschen seht.
Het zij mij thans vergund in korte trekken de geschiedenis weer te geven van het ontstaan, van de wording van dit miniatuur-republiekje Moresnet, dat zich tot op heden nog mag beroemen op een zekere mate van onafhankelijkheid. Deze onzijdigheid heeft haar oorsprong te danken in eene... vergissing.
In den volkerenslacht bij Leipzig van 19 October 1813 hebben de fransche legioenen het onderspit moeten delven voor de legers der verbonden rijken. Spoedig na deze behaalde zege, na deze roemrijke overwinning, kwamen de verschillende mogendheden tot overeenstemming om zich wederom in het bezit te stellen van de hun door Napoleon, den franschen overweldiger, ontroofde landen. Het congres te Weenen, gehouden 15 Juni 1815 ter definitieve vaststelling der verschillende rijken was het gevolg van dit besluit. In artikel 25 van het bij deze gelegenheid tusschen de belanghebbende regeeringen gesloten tractaat kwam voor de volgende bepaling: ‘in het vroegere departement van de Ourthe zullen de vijf kantons Veith, Malmedi, Cronenberg, Schleiden en Eupen, verder de vooruitstekende punt van het kanton Aubel, ten Zuiden van Aken, toebehooren aan Pruissen; de grensscheiding zal volgen de grenslijn van deze kantons, met dien verstande, dat een lijn getrokken van het Zuiden naar het Noorden zal snijden genoemde punt van het kanton Aubel en wijders zich zal verlengen tot het aanrakingspunt der drie vroegere departementen van de Ourthe, de Roer en de Maas. Deze bepalingen zijn eveneens geldend voor Nederland.’
vierländerstein. naar eene photographie van mej. chr. pouw te amsterdam.
In het lange artikel 66 van hetzelfde tractaat regelende de grensscheiding van Nederland werd echter o.a. vastgesteld: ‘de grenslijn loopt vervolgens langs de grenzen tot aan die van het voormalig kanton Eupen, en het hertogdom Limburg en de westelijke grenzen aan dat kanton in de richting van het Noorden volgende, en, aan hare rechterzijde een klein gedeelte van het voormalig fransch kanton Aubel latende, vereenigt zij zich op het punt van aanraking der drie voormalige departementen van de Ourthe, van de Neder-Maas en van de Roer.’ Deze twee artikelen waren niet met elkander in overeenstemming te brengen, eerstens, wijl artikel 66 niet voorschreef, dat de grenslijn bij de westelijke grens van het kanton | |
[pagina 314]
| |
Eupen een weinig rechts moest inspringen ter aanraking van de lijn bij artikel 25 reeds aangegeven; ten tweede omdat het uitdrukkelijk vermeldde, dat de lijn loopende langs de werkelijke grenzen van het kanton Eupen, ter rechterzijde moest laten een klein gedeelte van het kanton Aubel, zonder acht te hebben geslagen op de regeling van artikel 25, waarbij dat gedeelte van het kanton Aubel reeds aan Pruissen was toegekend.
de republiek met aangrenzende landen. naar een prentbriefkaart.
Eerst toen de Hollandsche en Duitsche commissarissen ter plaatse kwamen ter definitieve vaststelling der grenslijnen tusschen beide rijken, ontdekten zij de met elkander in strijd zijnde verklaringen, die aan beide landen een bepaalde strook gronds toewezen. Wijl noch partijen, noch de regeeringen eens konden worden, werd bij voorloopige schikking van 25 Juni 1815 bepaald: de scheidingslinie zal blijven onbeslist, wijl beide commissiën niet tot overeenstemming zijn kunnen geraken omtrent de wijze, waarop zal worden doorsneden het kleine gedeelte van Aubel, dat, volgens tractaat van 15 Juni 1815 te Weenen gesloten, aan het koningrijk Pruissen zou toebehooren. De oplossing van deze moeielijkheid zal worden onderworpen aan het oordeel der beide regeeringen, die, om haar op goede wijze te beëindigen, zoodanige maatregelen zullen nemen als zij daarvoor geschikt achten. In afwachting van deze beslissing zal de voorloopige grenslijn, voor de gemeente Moresnet op zoodanige wijze worden getrokken, dat het gedeelte dezer gemeente gelegen ter linkerzijde van de rechte lijn, te trekken van het aanrakingspunt der drie departementen zal behooren aan Nederland; dat het gedeelte gelegen ter rechterzijde der grenzen van het kanton Eupen, loopend in rechte lijn van het Zuiden naar het Noorden tot het aanrakingspunt der drie departementen zal toebehooren aan Pruissen en eindelijk, dat het gedeelte der gemeente Moresnet, gelegen tusschen deze beide lijnen, zijnde het gedeelte, waarover partijen niet tot eenstemmigheid kunnen geraken zal worden verklaard onzijdig grondgebied, dat het zal worden onderworpen aan een gemeenschappelijk bestuur en dat middelerwijl door geen der beide regeeringen dat gedeelte met troepen mag worden bezet (occupé militairement). Dit thans onzijdig verklaard grondgebied van Moresnet heeft den vorm van een bijna volmaakten driehoek, waarvan de westelijke zijde lang is 5½ kilometer, de oostelijke 4 kilometer met eene oppervlakte van ongeveer 550 hektaren. | |
[pagina 315]
| |
Deze voorloopige schikking is tot op den huidigen dag onveranderd gebleven; het besluit 25 Juni 1815 in afwachting genomen heeft nog steeds geldende kracht, enkel met deze wijziging, dat na de scheiding van België en Nederland het beheer, vroeger door ons land gevoerd, toenmaals aan België is overgedragen. Hiernevens een schets, aan een prentbriefkaart ontleend, ter verduidelijking van het bovengeschrevene.
* * *
Niet onbelangrijk schijnt het mij toe een enkel woord te wijden aan de geschiedenis van dit kleine landje. Langen tijd heeft het behoord tot het hertogdom Limburg; reeds in een handschrift van het jaar 1414 vindt men er gewag van gemaakt; het werd toenmaals ‘Kelmis’ geheeten; deze naam vond zijn oorsprong in de hier gevonden groeve van ‘kalamijn’Ga naar voetnoot*) door de bevolking ‘Kelmé’ geheeten; later in 1438 vinden wij het in officieele stukken vermeld als ‘Galmeiberg.’ Door ontdekking van nieuwe groeven in de nabijheid werd de eerste reeds bekende zinkmijn herdoopt in ‘Alten Galmeiberg’ bij verkorting ‘Altenberg’ Tijdens de fransche overheersching werd het door vertaling veranderd in: ‘Vieille Montagne.’ Ook deze naam zou het echter niet behouden. Te dier tijde slechts schaarsch bewoond, terwijl de ontginning der mijn nog niet zeer belangrijk mocht heeten, werd deze strook gronds gevoegd bij de grootere, omvangrijkere gemeente ‘Moresnet’ ter onderscheiding van het oude ‘Belgisch Moresnet’ en van het nieuwe zich later gevormd hebbend ‘Pruissisch Moresnet.’ De namen ‘Kelmis’ en ‘Altenberg’ zijn echter in den mond der bevolking blijven bestaan. In 1815 telde de bevolking slechts een twee-honderdtal zielen; spoedig breidde zich dat getal uit; in 1841 hadden reeds een duizendtal menschen uit België, Holland en Duitschland herkomstig, zich hier met ter woon gevestigd. De redenen van deze vermeerdering moeten vooral gezocht worden in de ontdekking van nieuwe uitgebreide zinkmijnen, en de uitstekende gelegenheid om hier, in het van alle zijden onmiddelijk begrensd landje, den smokkelhandel te kunnen uitoefenen, en voornamelijk in het niet bestaan van een leger, waardoor de inwoners derhalve niet konden worden gedwongen tot het vervullen van eenige militaire plichten. Dit laatste voorrecht bestaat echter niet meer. In 1854 heeft België zijn hier wonende onderdanen voor zijn leger opgeroepen en Duitschland heeft in 1874 dat voorbeeld gevolgd, zoodat van de drieduizend inwoners, welke thans de bevolking uitmaken slechts de afstammelingen van de oorspronkelijke Moresnetters nog vrij zijn van alle mogelijke krijgsdiensten. De belastingen zijn nog niet hooger als op het oogenblik der onzijdigverklaring d.i. fr. 1392 voor grond-, fr. 335.10 voor personeele en fr. 1008.71 voor patentbelasting. Deze gelden worden gelijkmatig verdeeld tusschen Duitschland en België. Hierbij moeten echter nog gevoegd worden de gemeentebelastingen, welke zich regelen naar de behoeften van de republiek. Eigenaardig mag de rechtspraak genoemd worden. Voor burgerlijke zaken geldt nog steeds ‘de Code Civil’, terwijl de gedingen worden gevoerd hetzij in België, hetzij in Duitschland, ter keuze van den eischer; volgens | |
[pagina 316]
| |
den Code Napoleon wordt nog immer recht gesproken in strafzaken; het staat den beklaagde vrij om te kiezen in welk der beide landen hij terecht zal staan.
postzegel van moresnet.
teekening van g.h.k. haverman. Dit is echter niet een bizonder voorrecht te noemen. Eenige jaren geleden deed zich het geval voor, dat een bewoner van Moresnet werd vervolgd wegens een diefstal van geringe beteekenis, een feit, dat volgens het Duitsche Wetboek voor Strafrecht met hoogstens enkele weken gevangenisstraf strafbaar was gesteld. Het minimum echter door den Code Pénal geëischt bedroeg niet minder dan twee jaren. De Duitsche Rechtbank, waarvoor de beschuldigde had verzocht terecht te staan, was derhalve genoodzaakt hem tot die straf te veroordeelen. Na enkele maanden in de gevangenis te hebben doorgebracht heeft de Keizer op verzoek der rechters zelven den veroordeelden gratie geschonken van verdere straf. De uitvoerende macht berust in handen van twee commissarissen, waarvan de een Belg, de ander Duitscher moet zijn; een burgemeester, door beide commissarissen benoemd, is ambtenaar van den burgerlijken stand en tevens belast met enkele administratieve werkzaamheden, uitsluitend de gemeente betreffende. Hij wordt hierin ter zijde gestaan door een gemeenteraad, bestaande uit tien leden, door eene schoolcommissie van vijf leden en door een weldadigheidsvereeniging van tien leden, gekozen uit- en door de inwoners. Het briefporto wordt betaald met Belgische en Duitsche postzegels; in het jaar 1886 heeft de republiek eigen postzegels vervaardigd, welke echter na een bestaan van slechts drie dagen ‘ausser Kurs gesetzt’ zijn. Hierbij een afbeelding van zulk een postzegel.Ga naar voetnoot*) Zoowel Duitsche als Belgische notarissen en deurwaarders mogen hier hun ambt uitoefenen. Hypotheekakten, door een Duitsch notaris opgemaakt, worden ingeschreven in de openbare registers te Montjoie, die van zijn Belgischen collega, te Verviers. Dit alles is wel niet geregeld en vastgesteld bij onderlinge overeenkomsten en tractaten, maar is het natuurlijk gevolg van het feit, dat deze kleine staat, met zijn nauwelijks drieduizend inwoners, niet in staat is om de kosten te dragen, verbonden aan eigen rechtspraak, aan door eigen middelen bezoldigde staatsambtenaren. De republiek bezit derhalve tal van voordeelen aan onafhankelijkheid verbonden, zonder de materieele lasten te dragen van eigen bestuur. Het gemeenebest mag zich verheugen in het bezit van twee goede naburen, die haar welwillend ter zijde staan, die haar alle mogelijke diensten bewijzen tegen de luttele vergoeding van fr. 2735, nog niet een frank voor elken bewoner. | |
[pagina 317]
| |
Onwillekeurig zal bij den lezer de vraag rijzen, waarom België en Duitschland het in 1815 gesloten tractaat steeds tot op heden hebben geëerbiedigd, waarom zij het status quo altijd hebben in stand gehouden. Het antwoord op deze vraag moet gezocht worden in den onderlingen naijver, in het elkander misgunnen der op dat oogenblik rijke zinkmijnen, waarvan o.a. de verdeeling schijnt te stuiten op schier onoverkomelijke bezwaren. In 1421 behoorde de te dier tijde eenig bekende groeve aan de stad Aken; enkele jaren later vinden wij den hertog van Limburg als eigenaar geboekstaafd, die haar verpachtte aan Philips den Goede, hertog van Bourgondië. Onder de fransche republiek werd deze mijn en de later ontdekte groeven verklaard te zijn ‘proprieté nationale’ en als zoodanig geëxploiteerd; in 1805 werden zij verpacht voor eene som van fr. 40,500. Ingevolge eene wet van 1812 werden door Frankrijk de pachters der verschillende aan den Staat behoorende mijnen als eigenaars erkend. Door deze erkenning van eigendom meende - o.i. volkomen terecht - de huurder der Moresnetsche groeven zich ook vrijgesteld van betaling van elke pachtsom. Niettegenstaande deze weigering kon hij de onderneming niet tot bloei brengen; hij werd zelfs failliet verklaard. De groeven gingen toen over in handen van zijn schuldeischers, waarvan een zekere Mosselmans uit Luik de voornaamste was. Ook deze nieuwe maatschappij weigerde op dezelfde gronden elke betaling van pachtsom. Na den val van het fransche keizerrijk kwamen de Moresnetsche zinkmijnen onder het beheer van Nederland en Pruissen, die eenstemmig weigerden te erkennen het eigendomsrecht der toenmalige houders. In 1821 besloten de regeeringen van beide landen de sinds 1812 achterstallige huurprijzen op te eischen. De vordering werd ingesteld voor de Rechtbank te Luik, die besliste ten gunste der eischers; de tenuitvoerlegging van het vonis, aan tal van bezwaren onderhevig, werd uitgesteld; vervolgens, na den Belgischen opstand, had de scheiding plaats tusschen Noord- en Zuid-Nederland, waarbij, zooals reeds vroeger gemeld, wij al onze rechten op het onzijdig gebied afstonden aan het nieuwe koninkrijk.
zinkmijn. naar eene photographie van mej. chr. pouw, te amsterdam.
Een nieuw geding werd begonnen; de eenmaal door Nederland en Pruissen ingestelde eisch werd thans door Duitschland in vereeniging met België herhaald; wederom bepleitten partijen hunne zaak voor de Luiksche Rechtbank en ditmaal besliste de rechters ten gunste der bezitters. Pruissen bleef niettemin zijn eisch in het hem toekomend deel der achterstallige pachtsommen handhaven, maar was niet in staat zijne vordering kracht bij te zetten, wijl het | |
[pagina 318]
| |
niet mocht executeeren in een niet onderworpen land, in een onzijdig grondgebied. Het bestaan der zinkmijnen, die thans nog door vijftien ovens gedreven worden, is derhalve de eenige hinderpaal om tot verdeeling te geraken. Zoolang dezen niet zijn uitgeput, is de onafhankelijkheid van de miniatuur republiek verzekerd.... tenzij andere invloeden zich doen gelden, waarvan het gevaar van nadeel voor beide rijken grooter zal blijken te zijn dan de onderlinge naijver. In den Limburger Koerier vonden wij enkele maanden geleden in een artikel aan Moresnet gewijd o.a.: ‘Vier distilleerderijen van alcohol met jenever-fabricatie hebben zich hier gevestigd. En ze maken het zeer goed, ja distilleeren zelfs tweeduizend liters per dag, d.i. ongeveer zevenmaal honderdduizend liters in het jaar. En dat alles zonder accijnzen te betalen. Werkelijk een echt land van cocagne voor hen. Doch men lette op. De bevolking van Moresnet, nauwelijks drieduizend menschen, kan al die jenever niet aan; de jaarlijksche verkoop bedraagt hier niet meer dan twintig à vijf en twintig duizend liters. Op de een of andere manier moeten dus de overblijvende zeshonderd vijf en zeventig duizend liters van daar wegkomen. In het onzijdig gebied kost ze slechts zestig centimes de liter, in België en Duitschland is de prijs driemaal zoo hoog. Dus.... er heerscht daar een sterke drang naar smokkelen en tevens eene opwekking tot alcoholisme. Onlangs hebben zich er speelhuizen willen vestigen, doch dezen werden geweerd. Bookmakers trachtten er zich te nestelen, doch werden eveneens beleefd doch dringend verzocht op te marcheeren. De alcohol heeft intusschen geen enkelen titel om eerder geduld te worden dan spelers.’
* * * Zullen deze feiten redenen kunnen geven tot schrapping van de republiek Moresnet uit de rij der mogendheden? Uit vreeze, dat dit spoedig gebeure, bieden wij onzen lezers hieronder een gezicht op Moresnet, als een blijvende herinnering aan de republiek.... bij vergissing.
L H.J. Lamberts Hurrelbrinck.
Juni 1903. | |
Naschrift.Weinig vermoedden wij bij het schrijven van bovenstaand artikel, dat bij het verschijnen er van in dit maandschrift de voorheen nog weinig bekende republiek een algemeene vermaardheid zou hebben verkregen. Zooals blijkt uit de regels, aan den Limburger Koerier ontleend, zijn reeds vroeger pogingen aangewend om speelhuizen te vestigen in het klein onzijdig gebied, toenmaals te vergeefsch. In Juli l.l. hebben enkele Duitsche advokaten, wier gewone praktijk hun ongetwijfeld den tijd daarvoor toelaat, met medewerking van een Rus, die zijn geheele vermogen aan de roulette te Spa had verloren, deze pogingen herhaald, aanvankelijk met beter succès. Ten dien einde hadden zij een societeit in het leven geroepen met behoorlijk vastgestelde statuten. Art. 1 dezer luidde: de vereeniging stelt zich ten doel het gezellig verkeer der leden te bevorderen door spel, muziekuitvoeringen, tooneelvoorstellingen enz. enz. De bijeenkomsten werden gehouden in een bovenzaal van een onaanzienlijke restaurant genaamd Hôtel Bergerhoff, gelegen aan het onzijdig gedeelte van den straatweg van Aken naar Altenberg. Bizonder veel moeite had men niet aan te | |
[pagina 319]
| |
wenden tot het verkrijgen van het lidmaatschap der genoemde vereeniging. Men had zich slechts aan te melden bij den herbergier, welke het candidaat-lid toegang verleende tot een zeer heuschen, beleefden heer, welke in rok en witte das den bezoekers te woord stond. Hij schreef in een omvangrijk boek den naam, voornaam, woonplaats, ouderdom van den candidaat, ontving met onderdanige buiging het twintig-francstuk, de contributie voor het lidmaatschap en reeds na enkele dagen ontving deze een sierlijk schrijven, waarin de deftige mijnheer de eer en het voorrecht had hem te melden, dat hij met algemeene stemmen als lid was aangenomen. Al zeer spoedig bleek het, dat het vermaak niet zoo zeer in de muziek, in het tooneel of in enz. enz. moest gezocht worden, maar veeleer in het spel. Onze lezers kennen het gevolg. De regeeringen van België en Duitschland, zelve in hun rijken het hazardspel niet meer duldend, hebben gemeend ook het veto te moeten uitspreken over de speelbank te Moresnet. Zal dit feit thans ten gevolge hebben de definitieve oplossing van het blijkbaar zoo buitengewoon moeielijk vraagstuk: de verdeeling van de kleine republiek tusschen de beide naburige staten? Misschien... tenzij de winstgevende mijnen ook heden nog onoverkomenlijke hinderpalen in den weg leggen.
October 1903
gezicht op moresnet. naar eene photographie van mej. chr. pouw. te amsterdam.
|
|