| |
Van de redactie.
Stedenmooi.
- Waar gaat het heen met onze groote steden?
Op deze vraag moet men wel een somberklinkend antwoord geven, na elk bezoek dat men heeft gebracht aan een groote stad, die men in langen tijd niet had gezien. Er zijn mogelijk uitzonderingen op den regel, maar ik geloof niet dat er veel zijn. De groote stad is tot verleelijking gedoemd om verschillende redenen.
Vooreerst is de aloude kern, het karakterestieke deel, gedoemd tot ondergang. Het vonnis kan zeer spoedíg, misschien ook laat worden voltrokken, maar 't wordt zeker ten uitvoer gelegd. Blijft de mooie kern onaangetast dan is dit een teeken dat de stad niet groeit en steden, die niet groeien, zijn bestemd om doode steden te worden. Maar de groeiende stad breidt zich uit rondom haar kern, niet alleen, zij dringt zich stijf daartegen aan, zoodat de kern in 't nauw komt. Het dicht op elkander gebouwde alleroudste gedeelte lag wel tusschen vestingmuren eenigermate in verdrukking en de nauwe, donkere straatjes waren niet wat zelfs wegen voor zeer bescheiden verkeer wezen moesten, doch het groepje huizen was maar klein en 't was dan toch gelegen in een groote onbebouwde ruimte, vaak aan een rivier of een meer.... Doch nieuwe huizen kwamen een benauwenden gordel vormen om de oude. Wel werden de vestingmuren en singels verlegd, maar met de aldus verkregen ruimte moest gewoekerd worden. De oude stad zag de vrije velden achteruit deinzen en een huizenketen omkluisterde haar. De bewoners vluchtten. Benauwdheid dreef hen èn zucht naar 't nieuwe. Wie vermogend was, wilde wonen in de nieuwe wijken, waar, zoo niet mooier, dan toch nieuwer en nieuwerwetscher huizen verrezen. Met de aloude, mettertijd geheel door den stand van vroegere bewoners geminachte huizen, begon men te knoeien. Ze werden verbouwd om daarin meer dan een gezin te kunnen bergen; ze werden bedorven om er pakhuizen van te maken. Al sneller en sneller ging het oude stadsgedeelte vervallen. Hoe meer bloei, hoe spoediger 't verwordingsproces der stedenkernen ging. Gedeeltelijk werden ze soms armenbuurten, waar midden in prachtige woningen van pratriciërs of vorsten bleven staan, gespaard voorloopig, nog beveiligd tegen den moker, maar alras den grootsten tijd van 't jaar verlaten door de rijke bewoners, vernederd tot curiositeit van de familie, voorbestemd, in 't gunstigste geval, om museum te
worden of archiefgebouw of misschien school of klein klooster of logement.
Maar de nieuwe stad laat nooit de oude met rust. Niet tevreden met haar te stikken, priemt zij haar in het lichaam, richt zij haar stooten op het hart. Want - let wel - in den regel is de nieuwe stad voor 't grootste gedeelte om de oude heen gebouwd. Doch de bewoners verkiezen er daarom nog niet langs heen te loopen. Zij willen langs den kortsten weg van de eene nieuwe wijk naar de andere gaan en die weg leidt door de oude stad, waarvan de verkeerswegen veel te eng worden. Langs die enge verkeerswegen nu komen, juist omdat er zooveel menschen doorgaan, de meeste winkels, de meeste taveernen, de meeste kantoren, waardoor het verkeer juist daar het snelst toeneemt, waar er de minste ruimte voor is. De groot geworden stad doet hare eischen gelden. Een heirleger van mokervoerders gaat door de nauwe kronkelstraten. Gapende wonden worden geslagen in de oude buurten. Maar dat is niet het ergste. Langs de nieuwe wegen door de oude stad komen nieuwe huizen, soms eerst maar aan één kant van de straat en veel later eerst aan de in stand gebleven oude overzijde. Nu is het karakter van de oude stad al grootendeels weg, nu zijn de binnenstraten geheel onaanzienlijk
| |
| |
geworden, nu die mooi gevonden breede verkeersweg ze nog veel erger van de andere wijken vervreemd heeft en al sneller en sneller gaat het verwordingsproces.
Wat voorname wijken waren, worden wijkplaatsen voor verarmden eerst, en eindelijk toevluchtsoorden voor ganschelijk misdeelden, tot ook nòg dieper in de oude kern het moordend wapen der nieuwe stad komt dringen en geheele buurten worden geslecht om plaats te maken voor nieuwe huizen en pleinen. Slechts de monumentale gebouwen blijven staan, maar het is voor 't oog alsof zij verplaatst waren naar de nieuwe stad. In hun nieuwe omgeving zijn ze niet meer wat ze geweest waren: gelijksoortig met veel kleiners om hen heen. De aloude paleishuizen schijnen verdwaald tusschen moderne woningen, winkels, fabrieken....
Een halve eeuw, een eeuw later - en opnieuw is de stad uitgebreid, opnieuw is er een stedengordel bijgekomen, opnieuw wordt de aloude kern verminkt en ook het vroeger nieuwe stadsgedeelte ernstig bedreigd. Zoo gaat het voort. Maar in enkele steden is, door een samenloop van gunstige omstandigheden, het karakter van een klein deel der oude stad bewaard gebleven, althans in hoofdzaak. Deze omstandigheden zijn van verschillenden aard, maar voor het meerendeel staan zij in verband met de gesteldheid van den bodem en de ligging van het oude gedeelte, bijvoorbeeld op een eilandje, een heuvel, aan een te ondiep geworden rivierarm, aan een punt der oude stad, waaromheen de nieuwe zich niet onmiddelijk kan uitbreiden en dus niet zoo licht haar stikkingswerk kan gaan beginnen, al moeten er dan ook tòch vele huizen vallen om ruimte voor het verkeer te maken. Frankfort heeft zulke wijken, Londen en Parijs hebben er desgelijks. Een mooi voorbeeld is de Parijsche Cité, al is ook op dat prachtige eiland veel gevallen.
We hebben met dèze waarheid rekening te houden dat onze groote steden (in Europa dan) zijn gegroeid en dat het voor haar een groei van eeuwen is geweest. Een eisch der nieuwe stad is immer, vroeger of later, door de overheid ingewilligd ten koste der oude. Maar de vroede vaderen onzer Europeesche groote steden hebben ook wel eens ingegrepen in het natuurlijke groeiproces en aan dat ingrijpen van overheidswege hebben de oude groote steden het te danken, dat er nog het een en ander van 't karakter harer oude gedeelten is bewaard gebleven, ook waar niet de gunstige omstandigheden die stukken beschermd hebben. Intusschen, dit ingrijpen om redenen van schoonheid of ter wille van geschiedkundige herinneringen is van betrekkelijk jongen datum, zoodat men wel mag zeggen dat het tamelijk ongeschonden bewaard blijven van mooie stadsgedeelten aan het toeval te danken is.
Het spreekt wel vanzelf dat in de oudste stadswijken geene eenheid kan worden gebracht, tenzij dan op eene zeer enkele uitzondering na. Men breekt er nieuwe straten in; men doet er de ellendigste krotten uit verdwijnen, men moderniseert zoowat, doch immer naar den eisch der materieele belangen, geenszins uitsluitend naar dien der steden-aesthetiek. Zùlk een weelde kent geen enkele Europeesche vroedschap.
Is dus het Stedenmooi voor een deel afhankelijk van het toeval en de piëteit der stedelijke overheid, ten opzichte van monumentale en historische gebouwen, pleinen, fonteinen, etc., etc., voor een ander deel is het soms het werk van een verstandig en goed voorgelicht stadsbestuur, dat althans de nieuwste manier van uitbouwen der snel wassende steden tot op zekere hoogte kan bepalen. Waar zoo herhaaldelijk kritiek wordt uitgeoefend op de wijze van uitbouwen onzer groote steden, mag niet worden vergeten dat het stadsbestuur maar tot op zekere hoogte ingrijpen kan.
Het moet in de eerste plaats rekening houden met de behoeften der nieuwe en oudere bewoners. Iedereen begrijpt dat de overheid niet kan voorschrijven het bouwen van een villapark, in een periode, waarin uitsluitend behoefte is aan burgerwoningen of omgekeerd. Zij heeft daarom te voorzien waar het best weeldehuizen zijn te zetten, waar beter eenvoudige woningen zijn te bouwen. Maar dat is verre van gemakkelijk. Om dit met eenige zekerheid te kunnen doen, zou
| |
| |
men een halve eeuw vooruit dienen te weten in welke mate de stad zich uitbreiden gaat en welk soort van bewoners voornamelijk zullen immigreeren. Zelfs de verhouding tusschen het aantal weeldemenschen en dat der eenvoudigen zou voor een verre toekomst ongeveer bekend moeten zijn!
Achteraf, als de berekening blijkt foutief te wezen, komen er allerlei menschen vertellen dat de goede becijfering uiterst gemakkelijk was. Men hoort dat alle dagen. Om èèn enkel voorbeeld te noemen: een Haagsche jongen van tien jaar weet u te vertellen dat de Zeeheldenbuurt te 's-Gravenhage had moeten worden gereserveerd voor mooie straten met flinke panden, ook voor groote magazijnen en dat het erg dom was zooveel kleine huisjes te laten bouwen in den Archipel, waar zoo'n kostelijk mooi stratennet en zoo mooie heerenhuizen hadden moeten komen. Ik geloof dat overal de overheid staat voor een rekensom met een leelijke onbekende, die niet is op te lossen uit de gegevens.
Wat nu de richting en de breedte der straten aangaat, ook in deze is de oplossing van het vraagstuk oneindig moeilijker dan men over 't algemeen wel denkt. De rechte lijn is de goedkoopste, waar geen natuurlijke hindernis in den weg staat; maar de rechte lijn is leelijk, waar wanverhouding heerscht tusschen de hoogte der huizen en lengte en breedte der straat. Hoe lager huizen, hoe eerder de rechte lijn hindert; hoe breeder straat, hoe langer zij wezen kan; maar des te nietiger lijken dan ook weer de lage, smalle huizen. Intusschen dit mag geen reden zijn om den Nederlander, die liefst een huisje voor zich alleen heeft, te dwingen in kazernewoningen te gaan leven, omdat men veel mooier breede, rechte straten kan maken met breede hooge huizen dan met smalle lage; nog mag dit een reden zijn om een stadswijk aan te leggen als een doolhof vol lastig geerende huizen en onmogelijke stukjes tuin en brokjes plein. Wie een wijk aanlegt heeft met zijn huizenmateriaal in de eerste plaats rekening te houden.
Ook met zijn terrein. Wat voldoet in een stad met hoogten en laagten, staat vaak leelijk in een stad op vlakken bodem gebouwd en de vlakheid van onze Hollandsche steden is een der redenen waarom we hier van rechte straten zoo'n afkeer hebben.
Vaak komt men met buitenlandsche voorbeelden aan. Medunkt, haast immer te onpas. Wat een Haussmann kon doen voor Parijs, vermag hier niemand al ware hij nog veel grooter ontwerper voor stedenbouw. Het voornaamste, waarnaar we in de nieuwe wijken onzer eigen steden kùnnen streven bij 't ontwerpen van bouwplannen is te voldoen aan zekere eischen van het pittoreske zonder in overdrijving te vervallen. Nog akeliger dan een saaie straat is een pretentieus nieuw grachtje, een aanstellerig nieuw plein, een popperig villaparkje, als uit een speelgoeddoos gepakt en over 't algemeen alles, waarin wanverhouding valt waar te nemen tusschen de gewilde voornaamheid van bouwplan en de bescheidenheid van materiaal (dus hier van de huizen).
Veel meer valt nog te doen voor de stad in hare bijzonderheden.
Ik meen te hebben aangetoond dat het groote-stedenmooi in Europa, waar geen nieuwe steden zijn, is voor een groot deel het product van bijzonder gunstige omstandigheden, voor een veel kleiner het resultaat van verstandige bemoeiïngen (doorgaans bestaande in beperking der vrijheid van particulieren om op eigen grond naar welgevallen te bouwen) door de overheid. Het overgroote deel eener stad is voorloopig onaantastbaar product van 't een en het ander, dus vast materiaal, waaraan slechts zeer weinig valt te doen. Toch wel iets. Het détail der straten kan worden verzorgd, waar aan den aanleg van 't oude stratennet niets meer te doen valt. In deze is, naar mij voorkomt, nauwlettend toezicht van overheidswege verre van overbodig te achten, noch al te angstwekkend te beperken uit vrees voor beknibbeling der vrijheid van den particulieren huis-eigenaar. Meer dan in menig ander land, moet bij ons worden gewaakt tegen verafgrijselijking in détails van straten en grachten. Onze gevels zijn smal, onze huizen zijn laag en het kwaad woedt juist in het benedengedeelte der huizen van onze winkelstraten en zelfs op de vroeger zoo mooie, nu voor een deel erg leelijk, ge- | |
| |
moderniseerde stadsgrachten die onzer hoofdstad niet uitgezonderd. Men moet zelfs erkennen dat Amsterdam met het verknoeien der huizen aan voorname grachten is voorgegaan. In deze was de aanzienlijke koopman den winkelier voor. Omdat men elders had bewonderd den zoogenaamden bel-étage, weigerde men te zien het decoratief onmisbare van den ‘hoogen stoep’ en de arduinen treden met stevig ijzeren leuning, moesten weg en het kleine platform met leuning en 't groene houten bankje moesten weg en de menschen kruipen liever door lage deurtjes, vaak onder den beganen grond, om door een onoogelijk gangetje naar 't achterhuis te komen naar een ruime voorkamer, dan dat zij over een flinken trapstoep door een mooie marmeren gang naar een ietwat kleinere
kamer gaan. Liever een gevel geschonden dan minder nieuwerwetsch te wezen dan een bevriend eigenaar van een modern huis in de Vondelstraat.
Dat, waar velen de voor gracht-huizen allerakeligste bel-étage-mode volgden, het gansche aspect der voorname grachten totaal bedorven werd, zagen misschien maar weinigen en 't bleek niet dat het iemand schelen kon. Waar, op het gebied van huizenbouw èn -verbouw vrijheid heerscht, kan men zeker wezen dat niet de meerderheid bewijzen zal iets te voelen voor 't in stand houden van het karakter eener straat of gracht. Zoo zijn eerst de mooie Amsterdamsche grachten voor een gedeelte bedorven door de bewoners. Maar die menschen, die zonder modernen bel-étage niet konden leven, vonden toch zóóveel meer gemakken en zooveel meer gelegenheid tot praal met moderne meubeltjes, daarenboven ook zooveel vroolijkheid meer in de nieuw-wijksche huizen, dat zij, de een vòòr en de ander na, hunne deftige, maar ietwat sombere woningen verlieten om zich te vestigen in de nieuwe huizen, vormend moderne straten en pleinen. 't Eene heerenhuis op de grachten vòòr en 't andere na kwam in handen van winkeliers. Voor bergplaats in hunne woningen hadden zij, die ze lieten bouwen, ruim voldoende gezorgd. Men vindt er zolders in waar men aardig wat koopwaar kan opslaan en kelders, die zoo veel kubieke meters berging aanbieden dat menig magazijnhouder aan zolder, vliering en kelder ruimschoots genoeg heeft. Een bezwaar is nog maar de hoogte van de benedenverdieping boven den beganen grond, wat de benedenste ramen voor uitstalling-vensters ongeschikt doet zijn. Doch vele kelders kunnen zoo worden verbouwd dat vóór een paar lage ramen nog heel wat voorwerpen kunnen staan tot lokaas voor den voorbijganger.... En zoo heeft men heel praktisch, al heel wat huizen van Heeren-, Keizers- en Prinsengracht verknoeid. Veel andere woningen zijn voor kantoorlokalen ingericht.
Aldus gaat mooi oud-Amsterdam worden een duidelijk bewijs voor mijn beweren dat uitbreiding eener stad in den regel ten gevolge kan hebben vernietiging van het stadsmooi der kern of der oudere uitbouwingen. Dit is de regel, inderdaad.
Om ons, bij het zoeken naar andere voorbeelden, te bepalen bij onze eigen hoofdstad, kunnen wij verder eene wandeling maken door een der leelijkste straatjes van Amsterdam: de Kalverstraat. Er is geen redden meer aan. Zeer natuurlijk is het van de winkeliers, die in deze nauwe straat hunne kleine huisjes hebben met bijna allemaal veel te geringe gevelbreedte voor een modern magazijn, dat zij alles doen om de aandacht op hun heel klein stukje spiegelruit aan de straat te vestigen. Ze hebben het onderste gedeelte van hun huis 't eerst laten moderniseeren. Nagenoeg overal is de rest gevolgd, maar de smalle, lage woninkjes maken met al die spiegelruiten nog heelemaal geen effekt. Ze schijnen er smaller door, dat spreekt. Hoe grooter openingen in een smallen gevel, hoe onaanzienlijker het huis er gaat uitzien. Maar dit is nog 't ergste niet voor de aloude straat. Er wordt nu een nooit eindigende wedstrijd gehouden in 't bedenken van middelen om de aandacht te trekken. Een modetje daarvoor komt en gaat om weer een nieuw modetje te laten zegevieren. De uithangborden hinderen elkander. Men ziet er niet een meer, omdat er zooveel zijn. 't Is of hier met bont beschilderd ijzer wordt gevlagd. En de pretentieuse geveltjes, die heel wat lijken in teekening of op een fotografietje, maken op niemand indruk in het smalle straatje, waar
| |
| |
niemand ze zien kàn, tenzij hij er genoeg belang in stelt om zich ter aandachtige beschouwing tegen 't spiegelruit van den overbuur aan te dringen. Dit nu, doen slechts de bouwmeester, de eigenaar en hunne belangstellende bloedverwanten, vrienden en kennissen.
Omstandigheden van zeer verschillenden aard hebben nu eenmaal de winkelstraat gemaakt van een, voor modern Amsterdam onmogelijk verkeerswegje en de gemeente is niet rijk genoeg om door opoffering van een millioen of wat het Damrak met een bocht door te laten loopen tot het Frederiksplein. Ik noem nu maar één voorbeeld en kies daarom een der meest bekende straten uit de meest algemeen bekende Nederlandsche stad. Doch niet enkel in Amsterdam, niet enkel in Nederland vindt men er zoo. Om een snel zich uitbreidende stad zoo ongeveer mooi te houden, moet men over millioenen kunnen beschikken.
Een stad groeit als een boom. Wordt de boom niet of onverstandig gesnoeid dan zullen leelijke nieuwe loten het sap aan mooie oude takken gaan onttrekken en zal de boom met elk jaar onooglijker worden. Zoo dient men ook te kunnen snoeien in een snel groeiende stad, met dien verstande dat daar in het oude en niet van het allernieuwste deel moet worden gesneden. Ge kunt aan onze hoofdstad zien hoe tòch het oude gedoemd kan wezen geheel en al zijn karakter en eigenaardig schoon te verliezen.
* * *
Onzen neringdoenden, onzen magazijnhouders wordt de eisch gesteld reclame te maken op alle denkbare en ondenkbare wijzen. Ook hierin ligt een gevaar voor het beetje stedenmooi, dat in 't hartje der metropolen nog over mocht wezen. Het min of meer artistieke aanplakbiljet heeft al lang naast en boven zich gekregen de afschuwelijkste schreeuwerij met electrische lichtletters in verschillende kleuren. Van de lichtbeelden achter ramen in de hoogte spreek ik maar niet eens. De moderne stad gilt om de aandacht van den voorbijganger in haar drukke wijken. 't Is overal een opbieden der magazijnhouders tegen elkander. Zij weten wel dat het groote publiek niet de meeste aandacht schenkt aan een artistieke versiering, een mooi uithangbord, een geestig uitgevoerd, oorspronkelijk denkbeeld van iemand met evenveel goeden smaak als vernuft, maar dat men 't geen stompen genoeg op de zenuwen kan geven door middel van licht en geluid en schelle kleuren of opvallend afschuwelijke reclame-gedrochten. Geen geestig woord laat zoo zeker iemand opkijken als een slag op zijn hersens en de moderne reclame bestaat hoofdzakelijk in 't uitdeelen van slagen op de hersens van zooveel mogelijk voorbijgangers.
Gedrochtelijke reclamewagens rijden door de straten der wereldsteden. Zij kunnen niet te smakeloos bont en niet te ploertig van maaksel zijn. Het schoone treft niet, het gedrochtelijke alleen trekt, zegevierend, aller aandacht. Een monsterzuigeling met een torenhooge flesch, een monstermolen met draaiende wieken, een wafelenkraam op wielen, een... Ge weet het wel; 't kàn niet onnoozel genoeg. En mocht de Overheid wat heel toegeeflijk worden, dan zou zeer zeker ook het obscene element in de reclame op straat een groote rol gaan spelen. De reclame is leelijk aan 't verploerten, ik weet geen ander woord voor de treurige waarheid.
Zie de muurvlakten, de reclameborden, de reclamezuilen, de lichtreclames, de rijdende afschuwelijkheden.... al het gedoe, dat de moderne stad zoo leelijk maakt en toch overal zegeviert, tot in de hoofdstad van den goeden smaak, tot in Parijs, dat zijn groote boulevards heeft zien veranderen in één huizenlaan vol kermisherrie, welke er al 't indrukwekkend mooie van den grootschen aanleg te niet heeft gedaan. En denk nu eens aan de mooie of geestige of zelfs enkel guitige uithangborden en gevelsteenen van vroeger, die op de winkelhuizen in 't hart der drukke steden de aandacht vestigden en ze hun namen gaven. Toen zag men de dingen in hun bijzonderheden, nu ziet men slechts de bombarie in 't groot en in 't leelijk!
* * *
| |
| |
Wat nu de stillere buurten aangaat, de nieuwe wijken der groote steden, zij met dankbaarheid erkend, dat de moderne architectuur ons heel wat te genieten geeft en het bouwplan van menigen nieuwen wijk mag worden geprezen.
De vele kazernewoningen in saaie rechte straten dienen er te zijn. De stad kan niet leven van 't mooie alleen en dat mooie in groote steden is duur, dus enkel maar bestemd voor de rijke bewoners. Misschien zal, na jaren, ook de goedkoope stadsbuurt er behaaglijker gaan uitzien, doch dit zal wel alleen kunnen gebeuren indien de stedelijke overheid wil medewerken door geheel andere eischen te stellen bij den afstand van bouwgrond voor wijken, waar de minder gegoeden zich moeten vestigen, dan zij tot heden stellen moet. Het is niet billijk den bouwondernemer met verwijten te overladen, waar hij voor een maximum prijs een minimaal stuk grond moet koopen, om daarop een zoo groot mogelijk aantal rendeerende menschenkooien te bouwen, wil hij aan zijn verplichtingen jegens de geldschieters voldoen. Te waken tegen het voor goed verleelijken eener stad is niet plicht van particulieren, doch taak der overheid. Maar het te doen is weelde en voor die weelde kunnen maar enkele steden zorgen.
Er is echter nog meer te doen, nog wat van negatieven aard. Menige moderne stad vreet haar eigen natuurschoon, vernietigt haar oorspronkelijke aantrekkelijkheid. In plaats van te zorgen dat die ten minste zoo lang mogelijk bewaard blijft, breidt de moderne Europeesche stad zich uit in de richting, waar 't meeste natuurschoon is te vinden. Voor geld verkwanselt zij haar mooie bosschen, haar heerlijke heuvelen, haar glinsterende duinen in den naasten omtrek en dan àl verder en verder. Waar de rijke menschen wonen willen, daar wordt hun, tot schade voor 't algemeen, tot verdriet van den middelmatig of zeer weinig gegoeden, plaats gegund en voor veel geld weinig grond verkocht. Wat de moker doet aan de oude kern, dat doet de spade of 't houweel aan het landschap, dat de stad omringt en haar groote aantrekkelijkheid uitmaakt. Jaar op jaar, worden heerlijke plekjes vernietigd, tot al het omringende mooi is verwoest en de stad, heel groot geworden, omringd is door villaparken of pretentieuse straten met tuintjes voor de huizen. 't Gebeurt overal waar de gesteldheid van den bodem dit niet belet. Zooals de stad Parijs den heelen Montmârtre heeft opgeslokt om huizen te bouwen, waar vroeger de wijnstok weelderig werd omrankt, vreet ten onzent 's Gravenhage haar mooie omgeving gulzig op en het grootste deel van haar schoon zal weldra alleen nog maar aan zeer oude Hagenaars bekend zijn....
Enkel doode steden mogen haar eigen gratie behouden en sluimeren in de heerlijk heid harer versmade omgeving, tot de Mode zich dezer herinnert en dan - wee de stille stad, die worden zal het eigenaardig merkwaardige ‘nest,’ ter nauwernood geduld door de villa-bewoners, die het natuurschoon der stervende hebben gekocht per centi-are!
Nog een ander gevaar bedreigt het stedemooi. Het moderne verkeer stelt al hooger en hooger eischen en ze zijn niet vereenigbaar met die der weinigen, die de stad haar karakter willen doen behouden, die het overblijvende schoon tot geen prijs willen vernietigd hebben. Met de telefoonpalen en 't leelijke dradennet is het begonnen. Nu verlangt het publiek een goed en goedkoop tramverkeer, dat de oprichting van nog veel meer palen vergt en het spannen van nog een nieuw dradennet eischt. Het gaat niet over de huizen; het moet hangen over de mooiste verkeerswegen, door parken, over de grachten of burgwallen, tusschen aloude gevels, kruizend zich over de mooiste pleinen; want de vreeselijke spin der Electriciteit wil haar netten weven tusschen alle gevels, alle boomen en loert op de mooiste gothieke torens, die zulke prachtige steunpunten bieden Gargouilles met draden in den bek... nachtmerrie voor hen, die 't stedenmooi zoo. lang mogelijk ongeschonden zouden willen bewaren...
F.L.
|
|