Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDen Haag in ‘buitenrust’.
| |
[pagina 159]
| |
panorama over het buitenhof en de stad.
| |
[pagina 160]
| |
van een feeënzangspel, en men kan zich voorstellen, dat een man of vrouw van jaren te midden dier veredelde natuur, waar het rumoer der stad niet doordringt, tevredenheid vindt in zoete rust.
scheveningsche brug.
Het oog ziet er niets dan de bekoring eener weelderige natuur; het oor verneemt er niets dan het gekweel en gejuich der zangvogels. Eene heerlijke idylle. Bijna zou men het leven dier zwijgende Koningin Anna Paulowna, die hier zoo ongestoord en onopgemerkt haar stil bestaan eindigde, benijden. Aan den ingang, in de vrij ruime vestibule, waar vroeger diep buigende lakeien u ontvingen en er in al het besef hunner vergulde voornaamheid verder begeleidden, stonden nu aan weerszijden krijgslieden (ledepoppen) uit de helft der 19e eeuw: een grenadier met berenmuts en granaat, een jager met den topzwaren shakot, een artillerist, een lansier, een muzikant en een kanonnier. Hunne barsche tronies door den beeldhouwer Dupuis vlug en typig geboetseerd, nemen den voorbijganger onbeschaamd op. Zonderlinge dorpelwachters, wier ouderwetsche kleedersnit en uitmonstering menigeen doet glimlachen, al zal ook de tegenwoordige uniform over eene halve eeuw niet minder den lachlust van den tijdgenoot van 1953 opwekken. Op deze krijgshaftige inleiding volgen overigens niets dan uiterst vredelievende tooneelen. Hartstochtelijke vurige verzamelaars, bezitters van prenten, teekeningen en schilderijen, Haagsche schilders en teekenaars, die hunne portefeuille met schetsen en studiën ter beschikking van ‘Die Haghe’ hebben gesteld, zooals bijv. de artisten Nakken en Smits, hebben vroegere toestanden doen herleven. Zelfs is er één verzamelaar bij, een man, wiens uitvoerige bijschriften men niet genoeg kan prijzen en bewonderen, de heer Lommel, die bij zijn rijken schat van prenten en teekeningen zulke beknopte en belangwekkende aanteekeningen heeft gevoegd, als waartoe slechts een man van cijfers, gelijk hij is, in staat kon worden geacht. De heer | |
[pagina 161]
| |
Lommel heeft zelfs onder de afgebeelde huizen der aanzienlijke buurten de namen geschreven der familiën, welke genoemde huizen in 1853, 1875 en 1897 bewoonden. Voor menigen Hagenaar is zulk eene opgave een kostbare vond, zulk een familienaam opent menigmaal op eens een nieuw doorzicht; men herinnert zich plotseling deze of gene, die met genoemden naam in verband staatGa naar voetnoot*). Evenzoo hebben de schilders, die ons met hunne studies de plekken doen aanschouwen, waar nu hun landschap in eenvoudige huizen in vervelende steden herschapen is, ons groote diensten bewezen. Het is eene merkwaardige gedaanteverwisseling.
noordeinde met, nu verdwenen, galerij der gothische zaal. rechts het koninklijk paleis, in 't verschiet het molentje van volgende illustratie.
Wanneer men nu den rondgang volbracht heeft en zich ten slotte afvraagt: of het uitgelegde en verwijde 's-Gravenhage van 1903, de wereldstad in wording, grooter aanspraak op schoonheid en bekoorlijkheid mag maken, dan de residentie van 1850 bijv., zal het antwoord, naar ik vrees, ontkennend luiden. Het natuurschoon, dat een voorname factor van 's-Gravenhage's aantrekkelijkheid uitmaakt, is in die halve eeuw van alle zijden ingekrompen en verkleind. Waar fluweelig weiland, pittoreske koepeltjes en glooiende duingronden oud-Holland's kenmerkend buitenleven verkondigden, zijn in plaats daarvan straten en buurten verrezen, die in ruil niets hebben aan te bieden dan grauwe verveling en akelige eentonigheid. Bijna al de nieuwe wijken der stad zijn ontstaan zonder eenig voorafberaamd plan. Men is eenvoudig aan het bouwen gegaan; het eene huis heeft zich bij het andere gevoegd, en zoo zijn er straten ontstaan, bij welke wederom andere zich hebben aangesloten, precies als zich bij een gezelschap nieuwe leden aansluiten, zonder dat er te voren over de samenwerking beraadslaagd is. Duinoord maakt hierop eene glorierijke uitzondering. In deze flink ontworpen wijk is de vaardige hand van een wezenlijken bouwmeester zichtbaar. Daar is niet, als in eene nieuwe Amerikaansche stad, de eene | |
[pagina 162]
| |
straat na de andere ontstaan, zonder eenigen zweem van gemeen overleg, neen, daar heeft een kunstenaarsoog eerst het terrein ernstig overzien en vervolgens nagegaan, op welke wijze dit het meest schilderachtig kon worden bebouwd. Toen is het gansche terrein in teekening gebracht, zijn straten, pleinen en grachten ontworpen, en eerst daarna heeft men den begeerigen bouwers toegeroepen: komt allen tot ons, gij die bouwlust en bouwgeld hebt, en wij zullen u grond geven - mits gij u naar onze voorwaarden schikt. Wij willen o.a. zekere contrôle uitoefenen op uw bouwwerk en loven flinke premiën uit voor de best gekeurde gevels.
scheveningsche weg: op het origineel ‘route de schevening’ (sic) met molentje over bazar van boer. het molentje heette ‘molen van nicola’. naar een bekenden bakker.
Op die wijze kon er iets goeds en schoons tot stand komen. Doch zie eens wat men van de heldenwijk gemaakt heeft! Welk een rampzalig zoodje nietszeggende steenen cubussen, die eerst voor gesloten woonhuizen bestemd, nu van lieverlede, zoo goed en kwaad als het kan, in winkelhuizen worden vervormd, omdat er hoe langer hoe meer behoefte aan magazijnen van allerlei aard in die buurten ontstaat. De Laan van Meerdervoort, die jaren achtereen met slechts drie kloeke heerenhuizen de eer van die nieuwe wijk moest ophouden, heeft het ten slotte aan het doorzicht van den heer Goedkoop te danken gehad, dat de bouwlust daar constant geworden is. Nú is het, dank zij het onbekrompen plan, eene aangename en gezochte buurt geworden, breed aangelegd en met flinke huizen. Doch op welk ander natuurschoon vergastte ons die Laan een vijftigtal jaren geleden! Stel, dat men door de Zeestraat zijn weg er heen nam, langs de Bazar van Boer, de alom bekende Koninklijke Bazar. Daartegenover verrees toen de hooge Noordmolen, de zoogenaamde molen van Nicola. (Deze laatste was de voornaamste bakker uit de Veenestraat, | |
[pagina 163]
| |
die de onderscheiding genoot van uitsluitend het brood aan het Hof te leveren.) Willem II, die den molen voor zijn daaraan grenzend Willemspark gaarne had, liet den eigenaar polsen. Men vroeg voor den molen met het daarbij behoorend terrein f 100,000. Van 's Koningszijde werd f 90,000 vergeefs geboden. Toen een paar jaren daarna Willem II stierf en de bewuste molen met omliggend terrein eenigen tijd later verkocht werd, bracht hij slechts f 17,000 op. De groote Bazar aan de overzijde was toen nog de welbekende uitspanning en kolfbaan ‘Veld- en Duinzicht’ van Vermeulen (1844), waar de Hagenaars naar hartelust kolfden, bals en avondpartijen bijwoonden en waar ook concerten gegeven werden. Daar dirigeerde Verhulst zijn eerste concert en liet hij Jean de Paris van Boieldieu, benevens zijne eigen compositie ‘Aan den Rijn’ ten gehoore brengen.
‘den bazar en de scheveningsche weg.’ (tegenwoordig zeestraat bij bazarstraat).
Ten noorden van de Bazar, op den hoek van Zeestraat en Laan van Meerdervoort, graasden de lama's van Koning Willem II op een groot weiland, door ijzer rasterwerk afgesloten. Als kinderen hadden wij altijd pret om ons tegen dat traliewerk vast te klampen en de onbehouwen dieren te lokken. De lama's kwamen dan aangesjokt en bespuwden ons met een giftig vocht, dat moeilijk uit te wisschen viel. Van hier uit genoot men een heerlijken doorkijk op de Laan van Meerdervoort, een verrukkelijk vergezicht van louter bosch en duin, dat nu een steenen stad geworden is. Men ziet het aan die schilderstudies van den heer en mevrouw Mesdag, die vlijtig hunne toen nog landelijke omgeving geschilderd en geteekend hebben.
* * *
In hooge mate belangwekkend voor den nazaat zijn de teekeningen en platte gronden, vanwege H.M. de Koningin ter bezichtiging afgestaan, voor een te bouwen paleis met bijbehoorende gebouwen op Zorgvliet voor den Prins van Oranje (later Willem II), ontworpen door den Engelschen architect Henry Ashton in 1838. Geheel in den geest der groote buitenverblijven van den hoogen Engelschen adel, in den geliefden Gothischen stijl, is dit paleis te midden van het heuvel- | |
[pagina 164]
| |
achtige en pittoreske Zorgvliet ontworpen. Dit alles is eenvoudig op het papier gebleven, doch het is opmerkelijk, dat men 60 jaar later wederom op hetzelfde plan teruggekomen is, om op dat zoo begunstigde terrein een monumentale woning te bouwen voor de jeugdige gebiedster, die wij allen op de handen dragen.
kneuterdijk.
De Plaats. Hartogstraatje. Opmerkelijk was de bijzondere ingenomenheid van Koning Willem II met dien Gothischen bouwvorm. Toen Koning Willem II in zijn paleis op den Kneuterdijk gebrek aan plaats kreeg om zijn steeds aangroeiende verzameling kunstwerken behoorlijk te plaatsen, liet hij, in verbinding met zijn paleis, eene kunstzaal bouwen, welke ‘de Gothische zaal’ werd gedoopt. Deze zaal liep uit in eene Gothische galerij in het Noordeinde, tegenover het Paleis; ter linkerzijde was daar de hooge poort gebouwd, waarvoor in 1845 het ruiterstandbeeld van Prins Willem I is geplaatst. (In 1883 is, bij de slooping, op deze plaats de Paleisstraat aangelegd.) De onthulling van het beroemde standbeeld, dat door alle bevoegde beoordeelaars tot een meesterwerk gestempeld is, had op 17 November 1845 met groote plechtigheid plaats. En men kan zich voorstellen, dat de ridderlijke Koning Willem II die onthulling zelve niet alleen met den grootsten praal deed plaats hebben, maar dat hij tevens een man van groot talent opdroeg, deze plechtigheid in beeld te brengen. Dank zij der vrijgevigheid van H.M. de Koningin waren wij in de gelegenheid, de schilderij van den Franschen schilder Cottrau, welke deze onthulling afbeeldt, in de zoogenaamde ‘Oranjezaal’ van Buitenrust te beschouwen. De figuren zijn ongeveer op ⅓ der natuurlijke grootte. De kunstenaar heeft het oogenblik gekozen, dat Koning Willem de Tweede, kranig gezeten op zijn Arabischen hengst, een geschenk van den Koning van Wurtemberg, zich met zijn schitterenden staf naast het daareven onthulde standbeeld geplaatst heeft, en het Haagsche garnizoen langs het beeld defileert, om het zijne militaire hulde te brengen. De Gothische galerij, tegenover het Koninklijk paleis, ziet men hier in al zijn eigenaardigheid, en voor den aankomenden Hagenaar, die niets van dit alles ooit gezien heeft, is het al even merkwaardig als voor den bejaarden stadgenoot, die plots het verleden in al zijn kracht en glans voor zich aanschouwt. Al de personen op deze drukke, sprekende schilderij zijn van eene treffende gelijkenis. Op de chromo-lithographie naar genoemde schilderij vindt men tevens | |
[pagina 165]
| |
den sleutel. Menig Hagenaar herinnert zich nog den toenmaligen kolonel der grenadiers, Jhr. Spengler, en in den staf herkent men menige physionomie. In een en ander waardeert men het ongemeene talent van den artist-kroniekschrijver, wiens kunst hier geen onbelemmerde vlucht kon nemen, gebonden als hij was aan gebiedende voorwaarden. Doch Cottrau toont zich hier een schilder van groote gaven, die zijn gelegenheidsstuk con amore en tot veler voldoening wist ten uitvoer te brengen.
kneuterdijk.
voorhout. Heulstraatje. v.m. Paleis van Z.K.H. den Prins van Oranje. Departement van Financiën. Tegenover deze merkwaardige schilderij bevond zich een ander historisch tafereel van veel latere dagteekening: de uitreiking van de nieuwe vaandels en standaarden aan de regimenten infanterie en cavalerie door H.M. de Koningin in het Malieveld, op 21 September 1893, door Hoynck van Papendrecht. Eene zonnige, broeiïge lucht welft zich over het uitgestrekte veld. De artist heeft evenzeer zijne kunst besteed aan de uiterst nauwkeurige afbeelding van al de verschillende militaire autoriteiten, die bij deze plechtigheid aanwezig waren, als aan de omgeving, waarin al die van goud en zilver blinkende krijgslieden zich bewegen. Het is een levendig, bezield tafereel, vol actie en gang. De jeugdige Koningin, in de rankheid harer veertien jaren en de betooverende gratie harer jeugd, te midden van die oude snorrebaarden, toegejuicht door allen - het is eene zonnige bladzijde uit het historieboek der laatste jaren. Zelden was de begaafde Hoynck zoo goed geïnspireerd als bij het weergeven dezer belangwekkende werkelijkheid. De plechtige uitreiking der ridderkruisen en andere eereteekens aan de helden van Lombok door H.M. Koningin Wilhelmina in het Malieveld op 6 Juli 1895, is het onderwerp voor de derde schilderij, welke eveneens voor deze gelegenheid hare blijvende plaats in het Paleis in het Noordeinde verlaten had, om eenige weken onder de oogen van het publiek te worden gebracht. Mari ten Kate was de taak opgedragen, deze plechtigheid in beeld te brengen, en 't worde tot zijne eer getuigd, dat hij er in geslaagd is, daarvan een bezienswaardig tafereel samen te stellen. Ook in deze talrijke vergadering is de gelijkenis van al de daarin afgebeelde personages voortreffelijk.
* * * | |
[pagina 166]
| |
Soms brengt het aanschouwen van een enkel prentje een toestand of gebeurtenis voor den geest, die men sinds lang vergeten was. Zoo b.v. een steendruk, voorstellende ‘Gezicht op de Witte Brug, met de gondel, omstreeks 1860.’ De gondel, heerlijker gedachtenis! Verbeeld u een geïdealiseerde trekschuit, ruimer en luchtiger dan het klassieke vervoermiddel onzer voorvaderen, waar allen in het ruim zaten, zoodat er de grootste gelijkheid heerschte. Die gondels voeren af van den Dierentuin en brachten den passagier tot aan het eindpunt van het Kanaal, zoodat men nog ongeveer een 10 minuten wandelens had tot aan het toenmalige Groot Stedelijk Badhuis. Doch wat nood? Men zat gezellig en rustig in de ruime gondel voor den geringen prijs van 10 cents en in plaats van de benauwde omnibus op de Plaats of den dooreenschuddenden wagen van Koens, had men hier een kalm, luchtig vervoermiddel. Waren al de plaatsen in roef, ruim en stuurstoel ingenomen, dan was er bovenop gelegenheid om zich neer te vleien, doch dit moest met omzichtigheid geschieden, want de gondel liep door bovenlast gevaar topzwaar te worden en om te slaan. Meermalen kon men na vuurwerk of feest te Scheveningen eene zoodanige overrompeling van de vertrekkende gondels bijwonen. Het kon er dan spannen, en de schipper moest al zijne autoriteit doen gelden, om den waaghalzen te beletten, het leven der passagiers op het spel te zetten.
voorhout.
Kalkstraatje. Vos in 't Tuintje. (Het hoekhuis Voorhout - Vos in 't Tuintje is verdwenen; daar staat nu het Hôtel des Indes). Is het niet eigenaardig, dat de alles bewarende en aanteekenende heer Lommel zelfs hier het tarief van de Gondelvaart er bij overlegt! Alles verrijst aldus voor ons geestesoog. Uit nog vroeger tijd herinner ik mij de Diligence-onderneming van Koens naar Leiden, Haarlem en Amsterdam, Delft en Rotterdam. De afrit had plaats van het Spui, dat toen nog niet gedempt was. Juffrouw Koens, het stoere mannetjeswijf, echtgenoote van den pootigen ondernemer, was in mijn jongensoog een phenomeen, een soort van amazone, die niets met een gewoon, alledaagsch mensch had uit te staan. Zij hielp zware koffers optillen om ze bovenop de Diligence te sjouwen, pakte de onhandelbaarste vrachten met mannekracht aan en | |
[pagina 167]
| |
was in alle opzichten een vrouwelijke Hercules. Doch bij al die eigenschappen van het sterke geslacht bezat zij de meest vrouwelijke liefde voor opschik, bonten, sprekenden opschik. Hare mutsen, gelijk men die destijds droeg, waren zoo kleurig als een paradijsvogel, en hare japonnen, gouden ketting en broche schitterden u tegemoet. Als aan deze opgeschikte man-vrouw een hartige vermaning ontglipte, rilde en beefde het gansche personeel. Op háár kommando reden de diligences af; zij was de ziel der gansche onderneming en aan haar was de bloei en de welvaart der zaak te danken.
gezicht uit het bosch, over de hertenkamp, naar het bezuidenhout vóór de rijnstraat daar was aangelegd, naast het hôtel bellevue.
* * *
Drie Haagsche schilders gaven tooneelen van de lang vervlogen Haagsche kermis. De heer Nakken liet ons in eene sappige, aardige schets zien, hoe de ‘laatste waarschuwing’ van Blanus en Dassie wordt aangekondigd. Van den kunstschilder Schermer zagen we ongeveer hetzelfde onderwerp en Louis Apol die anders bijna nooit figuren schildert, behandelt een dergelijk tooneel. Schermer vertoont ons bovendien nog de Paardenmarkt en kermis in 't Voorhout, tegenover de Leidsche wagens. Aardige herinneringen voor een Hagenaar, die de tweede week van Mei als het uitbundigste feest van het gansche jaar beschouwde. Als de troep naar buiten kwam en de paardrijdster met hare te paarsch-roode tricots een dans op de magere schonken harer rossinante uitvoerde, terwijl de paljas grappen verkocht, die voor kuische ooren niet bestemd waren, - dan voelde men de kermiskoorts daar binnen in volle kracht. Wat een prettig gedrang! Welk een goedmoedig gehos! Eene broeder- en zusterschap, gelijk men het in den idealen staat zou hopen te vinden; vrijheid, gelijkheid en broederschap, zij 't ook slechts voor eenige dagen, maar in die korte spanne tijds: onverbloemd, zonder bijoogmerk, voor aller oog. Bij Kas en Krassé, eene beroemde | |
[pagina 168]
| |
firma uit die dagen, brachten in dien tijd (1848) de zoogenaamde twee Schotsche dames, die vermoedelijk uit de Pieter Jacobstraat te Amsterdam afkomstig waren, al onze jongensharten over stuur. Er was geen houden aan. Al het kermisgeld, dat voor sommige ruim bedeelden wel een kwartje daags bedroeg, ging op in den eeredienst jegens deze bekoorlijke danseressen. Deze Schotsche schoonen aanvaardden ons aller aanbidding op de meest passieve wijze; al onze zakjes met hopjes en ulevellen namen zij met den beminnelijksten glimlach aan; verdere gunsten schonken zij niet, maar alles wat wij offerden, verdween in hare zakken.
de bezuidenhoutsche weg vóór het bestaan der rijnstraat; de huizen voorbij bellevue hebben nog water voor zich en de toegang leidt dus over een brugje. het laatste huis rechts is dat van graaf van limburg stirum. dan ziet men het kommiezenhuisje voor de invoerrechten van den haag op den hoek van den schenkweg.
De Paardenmarkt op Dinsdag, welke Schermer ons vertoont, bracht het gansche Voorhout in oproer. In een oogwenk was dat gansche statige stille Voorhout in een drukke, rumoerige paardenmarkt herschapen, waar de aangeboden kleppers aan den ring stonden, en men hen op de ‘groote steenen’ van het Voorhout heen en weer liet draven, om te onderzoeken, of zij van zessen klaar waren. Iedere jongen zorgde, dat hij op dien lang gewenschten dag in het Lange Voorhout was, en wie maar eenigszins de beteekenis van het feest begreep, vertoonde er zich in een witte broek. Dat was nu eenmaal het gala-toilet voor dien dag. Volwassenen en jongeren, die de beteekenis van dien paardenmarktdag beseften, droegen een smetteloos witte broek. Wat een pleizier hadden we op zoo'n dag! Er stond in die dagen tegenover de Leidsche Wagens steeds een draaimolen, genaamd ‘het groot renpark van Weenen’, welks eigenaar, de oude Lelieveld, eene houten tent om zijn eigendom getimmerd had, waardoor de inrichting iets deftigs had gekregen. Elke rit kostte dan ook 2 centen, en menige jongen verreed daar in een half uur zijn dagelijksche kermistoelage. Maar wij waren slim en kwiek. Als 't geld op was, liepen wij zelf in den molen en | |
[pagina 169]
| |
draaiden hem rond. Hadden we dat, in het zweet onzes aanschijns, dikwijls ten koste van onze plunje, een ruim uur gedaan, dan mochten wij voor niemendal een paard bestijgen en één rit meemaken, met den kans van de drie ringen te steken, en aldus voor niets een tweeden rit te maken. Van daar ging het dan vroolijk naar de poffertjes- en wafelkramen, waar wij in een ‘Kêmestre ruum’ ons zoo heerlijk te goed deden aan het vaderlandsche gebak en waar de oudsten onder ons al gevoelig bleken voor de lonkjes der Friesche schoonen, die hare betrekking van ‘dienende maagd’ uiterst vrijzinnig opvatten. Van al deze dingen, welke nu zoo geheel tot het verleden behooren, bevatte deze tentoonstelling de merkwaardigste bijzonderheden.
oud-scheveningen.
Zelfs vond ik er eene afbeelding in carton van het verblijf ‘Boschlust’ aan het Bezuidenhout terug, welke ik als vijftienjarige jongen, dus ongeveer in 1848, bij mijn schoolkameraad, den lateren dichter G.H.J. Elliot Boswel, gezien had. Daar stond datzelfde model voor me, hetwelk de levendige, geestige schoolmakker zoo kunstig en knap met de gebrekkigste hulpmiddelen geknutseld had. Ik herinner mij als de dag van gisteren, hoe hij me vertelde, dat hij 't dak van het oostersche huis beklommen had om alles even nauwkeurig en juist terug te kunnen geven. Nu behoort dat alles tot het verledene. Boschlust, dat Jan Graaf van den Bosch, oud-Gouverneur-Generaal van Nederl.-Indië, aan den Bezuidenhout bouwde, geheel in den stijl van een Indisch huis met breede voorgalerij, is in 1893 gesloopt en vervangen door een aantal straten. Boswel zelf, wiens geestige gedichten en puntige coupletten hem destijds tot een populair man maakten, is voor het tegenwoordige geslacht een onbekende. Zijn bundel ‘In één bandjen’, tintelend van levenslust en fijne spotternij, is alleen bij zijne tijdgenooten nog in levendige herinnering. Later werd ook het Paviljoen te Scheveningen even kunstig door Boswel van carton gemaakt en verwonderde een ieder zich over het geduld en de vaardigheid van den begaafden man, die tijd kon vinden om zulk een teutwerkje zoo in alle bijzonderheden nauwkeurig te voltooien.
* * * | |
[pagina 170]
| |
koninginnebrug (witte brug) met gondel.
De schilderes juffrouw Kerling geeft in een groote waterverfteekening een flink beeld van het kasteel de Brinkhorst, een van de weinige kasteelen, die den Haag omringen, en dat nu tot een prozaïsche herberg is verlaagd. Wie zou in dat eenvoudige huis met toren een voormalig adellijk slot of ridderlijke-hofstede vermoeden? En toch is er om dat slot in overoude tijden, toen het adellijk geslacht van den zelfden naam daar troonde, heel wat strijd gevoerd. Destijds, in de veertiende eeuw, was het eene heerlijkheid, welke heel wat te beteekenen had. De Brinkhorst was een leen van de graven van Holland, met eenige achterleenen, waartoe ook de welbekende herberg of uitspanning Witsenburg op den Rijkswijkschen weg behoorde. Het uithangbord dezer herberg stelt eene soort van toren of vesting voor, hetgeen aanleiding tot het vertelseltje heeft gegeven, dat daar vroeger eene vesting geweest is. Veel aannemelijker schijnt het, dat dit goed een der ‘welgeboren mannen van Delfland,’ een uit den boerenadel, die zich met landbouw en veeteelt bezig hield, toebehoorde. In de zeventiende eeuw werd de Brinkhorst, bewoond door jonkheer Jacob Snouckaert. Een zijner vrienden en vereerders, Philibert van Borssele, was zóó ingenomen met den eigenaar en het door hem bewoonde lustoord, dat hij in 1613 deed verschijnen: ‘Den Brinkhorst’ ofte ‘Het lof des geluczalighen ende gherustmoedighen landlevens.’ Wanneer de dichter al de heerlijkheden van dit buitengoed met de grootste uitvoerigheid opgesomd heeft, roept hij ten slotte geestdriftig uit: ‘Soo zijt ghij (Snouckaert) oock door 's wijsheijts geest gedreven
Op 's Binkhorst stille ree wt Haegsch rumoerigh sweven
End met vergnoegingh groot bewoont dijn eigen goet
Ja daer met God end mensch bevredet dijn gemoed.’
* * *
Het hofje van Nieuwkoop op de Prinsengracht, dat in de laatste 50 jaren vooral zoo bekend is geworden door Pulchri Studio, dat er zijn zetel gevestigd had, was hier op verschillende wijze vertegenwoordigd. Sam Verveer, de bekende schilder van een dertigtal jaren geleden, zei er van, dat het al even moeilijk was om aan het hofje als om aan het hof te komen. En terecht, want langen tijd wisten de Haagsche schilders den toegang tot hunne gezochte feesten zoo met voetangels en klemmen te leggen, dat men allerlei listen verzon om er binnen te komen. Pulchri Studio is sedert lang door het gansche land vermaard, zoo om zijne kunstbeschouwingen als om de ‘gezellige bijeenkomsten,’ die er in het hartje van den winter gegeven worden. De Haagsche schilders munten uit in het overbrengen der beroemdste scheppingen van het doek in de werkelijkheid, met al den geur en de poëzie die het oorspronkelijke tot een meesterstuk gestempeld hebben. Had de schildersbent daarom destijds, in 1846, een meer karakteristieke zaal kunnen wenschen, dan waarin zij bijeen was? Eertijds vergaderden er de eerzame deftige regenten van het Hofje van Nieuwkoop. Achter heeft het een groote zaal of vertrek voor de regenten, 't geen op zwaar gemetselde bogen rust, en boven de zaal een koepel met een torentje daarop,’ zoo | |
[pagina 171]
| |
beschrijft Jacob de Riemer in zijn geschiedenis van 's Gravenhage de ruimte, waar later een honderdvijftigtal schilders en kunstvrienden vroolijk bijeen waren. Het is de Regentenkamer van het hofje van Nieuwkoop, in 1658 gesticht door de erfgenaam van den heer Johan de Bruin van Buitenwoch, Heere van Nieuwkoop, Noorden en Achttienhoven, die zulks ‘bij zijn testament geordonneerd en gewild’ heeft! De gewelfde koepel met zijn eikenhouten betimmering, de fraai gebeeldhouwde hooge schoorsteen, de rijke lichtkroon welker antieke vorm modern licht verspreid, de zeventiende-eeuwsche kasten en meubelen - dit alles gaf een eigenaardigen stempel aan deze zaal. Van dit gansche gebouw heeft Bosboom een twaalftal schetsen ontworpen, die indertijd met geestdrift ontvangen werden. Met zijn zienersoog zag Bosboom wonderen van kleur en lijnen in eene werkelijkheid, die den leek geen enkel wonder openbaarde. En zoo ontstonden die heerlijke, onvergetelijke breede schetsen van het Hofje, welke door M.L. Verveer indertijd gefotografeerd zijn. Men zag ze op deze Tentoonstelling en bewonderde er de geniale opvatting van een groot kunstenaar in. Ook het zelfde Hofje van andere zijden bezien en weergegeven, was hier te aanschouwen.
* * *
En aldus was elke plek, elk merkwaardig gebouw, elke gedenkwaardige gebeurtenis, door de zorg van het Tentoonstellingsbestuur zoo veelzijdig vertegenwoordigd, dat de geschiedschrijver van 's Gravenhage hier een bron van gegevens vond. Het succes dezer Tentoonstelling en de goede invloed er van zal blijken uit de belangwekkende studiën over de hofstad, welke naar aanleiding dezer expositie zullen worden geschreven, naar men verwachten mag.
de trekvaart nabij 's gravenhage.
|
|