lijkende auteur 't kùnnen doen voor de tijdgenootelijke kunstenaars uit den vreemde, gesteld hij vermoge 't al voor zijn landgenooten?....
* * *
Bovenstaande korte aanteekeningen werden geschreven naar aanleiding van een nieuw Fransch werkje (in 12) van 500 pagina's, ingeleid door niemand minder dan het lid der Académie française O. Gréard en geschreven door Frédéric Loliée (auteur o.a. van Nos gens de lettres, waarin de geldquaestie niet op den achtergrond wordt gesteld. Paris, Calmann Lévy, 1887). Het zou moeten zijn een Histoire des Littératures comparées des origines au XXe siècle. Boventitel: L'évolution historique des littératures. (Paris, Delagrave, 1903). Dat het niet bevredigt.... ik heb reeds eenige redenen opgesomd waarom het niet geheel bevredigen kàn. Zonder nu den, hier nuttelooze en voor de meesten onzer lezers vervelende kritiek op dit werkje in zijn geheel te geven, wil ik er toch het een en ander van zeggen, omdat het zijn nut heeft op zekere eigenaardigheden te wijzen.
Loliée vergeet natuurlijk Nederland niet geheel en, in zoo'n vergelijkende geschiedenis der letterkunde, zoekt een elk allicht het eerst naar 't eigen land. We worden in den vreemde nog al eens genoemd en geroemd, mede om onze litteratuur, en ook Fransch schrijvende emyisten hebben van onze moderne letteren 't een en ander meegedeeld. Loliée had er dus wat van te weten kunnen komen, al verstaat hij blijkbaar geen Nederlandsch. Echter wordt onze heele nieuwe litteratuur genegeerd. Voor de aardigheid noteer ik voor u wat de schrijver heelemaal over Nederlandsche Letteren weet meê te deelen.
Pagina 223, waarnaar 't eerst de index ons verwijst.... enkel de inhoudsopgave van een hoofdstuk. Pagina 248 begint het over ons: ‘in dit overzicht in vogelvlucht van de Europeesche Letteren zou men niet het eerst aan Holland denken. Toch mag ook dit land fier zijn op een glorierijk verleden’. Dan, natuurlijk, over zee-dijken, droogmakingen, etc. etc. over onze macht op zee. ‘Op der zeeën uitgestrektheid deden Ruyter, Tromp, Piet Hein, Opdam de bataafsche (sic) kleuren eerbiedigen’. We kregen een complimentje over onze theologen, philologen, vertalers, geleerden, latinisten etc. ‘Vondel, Cats, Hooft waren de eer van den hollandschen Parnassus. Vondel wordt geroemd, ook Corneille Hooft (samen 10 regels). Cats was de populaire schrijver bij uitnemendheid. Geschreven met naïeven eenvoud (simplicité ingénue) zijn de werken van Jacob Cats, nog even als voorheen, gebleven (!) de tweede bijbel van het hollandsche volk, voor elkeen het handboek, waaruit men leert hoe eerlijk en vreedzaam te leven.... En dan, onderaan twee nootjes, die ik u onvertaald te genieten geef:
‘Précédemment (vóór Vondel-Cats-Hooft) Cornhert, Van Breederode, Marnix de Sainte Aldegonde, Pierre Dathenus, Laurent Spieghel, Roemer Visscher et ses deux filles Anne et Marie, avaient uni leurs efforts afin de réagir contre les tendances exclusives des lettrés et des humanistes du XVIe siècle, et de créer une tradition de la poésie hollandaise’.
‘Autour de ces trois chefs (Vondel-Cats-Hooft) se groupaient honorablement Jacob Westerbaen, Constantin Huyghens... Phil. Zweerts, Jean Antonidès, Lucas Rotgans, Samuel Coster, Gérard Brandt, l'excellent historien François Clarsen et le médecin voyageur Dapper’.
Op de pagina's 273-275 krijgen we dan weêr wat. We zijn in de 18de eeuw en navolging der Franschen wordt ons terecht verweten. Loliée maakt melding van onze stroom-bezingers, die hij rivieristes noemt, te vergelijken met de lakistes uit Engeland. Geprezen worden Hubert Poot (pour la richesse d'imagination) Bellamy, Langendijk.... Evenciteeren nog:
‘On n'a qu'une vague estime pour.... (de genoemden) ou pour les qualités-humoristiques de Langendijk et la chaleur d'âme de Nomz deux malheureux poètes attendus à l'hôpital.’
Onnoodig hierop eenigen commentaar te geven!
Nu naar pagina's 433-434 en dan zijn we er al. De Hollander ‘se plie mieux qu'aucun-