| |
| |
| |
‘DE MOESTUINTJES’.
NAAR DE SCHILDERIJ VAN JACOB MARIS.
| |
| |
| |
Graadt van Roggen.
Door Ph. Zilcken.
Toen ik in 1900 te Parijs de eer mocht hebben Nederland te vertegenwoordigen als lid van de Internationale Jury, (gravure en etsen) toen eerst zag ik duidelijk welk een belangrijke plaats de moderne Hollandsche etskunst neemt in de moderne kunst.
De noeste werker wiens naam hierboven geplaatst is, had toen niet deelgenomen aan deze ontzagwekkende Internationale Tentoonstelling, en zijn werk ontbrak daar evenals dat van Israëls, De Zwart en Nieuwenkamp.
Ik zeg ontbrak met opzet, want geen enkele uiting van onze moderne etskunst had daar afwezig mogen zijn.
Toch gebeurde het dat Nederland met eene bevolking van vijf millioen inwoners 23 inzenders telde, terwijl landen als Duitschland met 50 millioen inwoners en Engeland met 40 millioen, respectievelijk slechts 50 en 36 exposanten handen, en van deze mededingende natiën behaalde ons land niet alleen het grootste aantal onderscheidingen, maar ook het grootste aantal hooge onderscheidingen, waaronder een der drie Grands Prix (Bauer); de anderen werden, voor Amerika, aan Whistler, en voor Zweden, aan Zorn toegekend.
Natuurlijk spreek ik alleen van de vreemdelingen op deze tentoonstelling, niet van Frankrijk, dat een uitmuntende school van gravure heeft, die in geen ander land nabijgekomen wordt, noch in aantal, noch in kwaliteit.
En, toen onze keurige inzending van etsen de bewondering en het enthousiasme der Internationale Jury-leden verwekte, (ik hoor nog Gustave Geffroy zeggen: ‘la Hollande triomphe,’) toen leerde ik inzien, hoe in tegenstelling met alle andere landen, waar schoolsche en traditioneele banden de etskunst omknellen, ten onzent een sterk uitgesproken individualisme zich in deze kunst openbaart.
Om deze reden ook was het jammer, dat het werk van Graadt van Roggen ontbrak naast dat van zoo vele anderen, want hoewel deze etser meer bekend is als reproductie-etser, als vertolker van het werk van schilders, toch heeft hij een vrij belangrijk aantal oorspronkelijke etsen gemaakt, die hoe schijnbaar onaanzienlijk en bescheiden, toch zeer de aandacht verdienen en misschien door uitsluitend naar winstbejag strevende kunstkoopers, wel wat onrechtvaardig terzijde worden gehouden.
j.m. graadt van roggen.
Maar geen tak van kunst is zoo ondankbaar als de etskunst wanneer deze zich beperkt tot hare hoogste uiting: het weêrgeven van eigen opvatting. Zijn een paar kleuren aanwezig op een prent, dan vindt deze wel vroeg of laat een liefhebber; is dit niet het geval, is het werk uitsluitend ‘wit en zwart’, wee dan den maker; dan wordt zijn werk meestal over het hoofd gezien en voorbij geloopen, dan is de ‘liefhebber’ bijna onvindbaar!
Er zijn in ons land talrijke verzamelaars, (ik laat terzijde de collectionneurs van schilderijen en waterverf-teekeningen, die deze tot wandversiering gebruiken) - er zijn vele bezitters van rijke ‘portefeuilles’ met aquarellen, maar wanneer werd ooit de witte raaf
| |
| |
geboren, die ten onzent het voor hem zelf en voor de graveurs lumineuze idée had, een portefeuille uitsluitend van gravures en etsen van zijn tijdgenooten aan te leggen...?
steegje te grave.
Ik haal als voorbeeld aan van het weinig in aanzien zijn van ‘wit- en zwart’-werken veel precieuzere zaken nog, bijv. prachtige krijtteekeningen van Willem en Jacob Maris, die feitelijk geen handelswaarde hebben en op veilingen uiterst lage, belachelijke prijzen bereikten.
Een uitzondering naast deze algemeene onverschilligheid voor uitingen van ‘wit- en zwart-kunst’, maakt de Directeur van het Museum Boymans, die sedert eenige jaren met veel zorg en liefde eene verzameling teekeningen heeft bijeengebracht, die, nu reeds van veel belang, ongetwijfeld in latere eeuwen van zeldzame waarde zal zijn.
Tot heden waren in Nederland, dat in dezen tijd de rijkste en meest karakteristieke groep heeft geproduceerd van origineele etsers, geen verzamelaars van dezen, en dit terwijl in Amerika, Duitschland en Frankrijk Hollandsche etsen sedert lang gezocht en gewaardeerd worden, zoowel door particulieren als door de eerste prenten-cabinetten dier landen. Nederland echtertoonde steeds de grootste onverschilligheid voor deze machtige kern van talentvolle kunstenaars, en, op enkele uitzonderingen na, op enkele particulieren na, die met een zeer klein aantal etsen hunne verzameling aanvulden, wordt het werk der Nederlandsche etsers over het hoofd gezien.
Tóch bloeit bij ons de ets-kunst sedert een twintigtal jaren, wel een bewijs van de ontembare kracht die in den artiest schuilt, die hem dwingt te produceeren wat hem lief is tegen alles in, zelfs al wordt hij niet alleen niet aangespoord, maar daarbij nog dikwijls verguisd en aan harde ontberingen blootgesteld.
Het was op een dezer gure lente-ochtenden;
| |
| |
er werd gescheld; een visitekaartje werd mij overhandigd: ‘Graadt van Roggen.’
Ik had hem nooit ontmoet, ‘gesproken’ kan ik niet zeggen, want deze zeer begaafde etser is doofstom; wel had ik hem eens zien arbeiden aan zijn plaat naar het schilderij van Vermeer in het Mauritshuis: het ‘Gezicht op Delft.’
Ik haastte mij, den knappen en gewaardeerden collega en zijne vrouw, te ontvangen.
De tegenwoordigheid van deze laatste verdreef onmiddellijk elk gevoel van gêne, want zij was onze tolk, en met een tact en een sentiment, die vrouwen alleen kunnen hebben in dergelijke gevallen, wist zij al het penible van deze samenkomst te doen verdwijnen
Het resultaat ervan was, dat ik mij alweer eens had laten overhalen de taak op mij te nemen een opstel te maken over een collega, en wel over een, die mij soms in den kunsthandel als een ‘concurrent’ wordt opgeworpen.
watermolen bij schoorl.
(1e staat).
Maar wij zelf weten het wel beter! en wanneer zaken-menschen soms verkleuren van verborgen nijd, wanneer een hunner een gelukkigen slag heeft geslagen, dan zullen wij, wanneer wij talent in een onzer collega's erkennen, het ondanks alles toejuichen, er propaganda voor maken, trachten het werk te doen koopen door liefhebbers, enz.
korenmolen bij grave.
(1e staat).
Zoo ontstaat dan ook de reputatie van een schilder; de knappere collega's waardeeren en zeggen hunne meening; langzaam dringt op deze wijze hunne waardeering door tot het publiek, de naam van den artist raakt verspreid en bekend, en, met een beetje geluk, want dit is ook noodig, ‘komt’ hij er dan wel.
Het is wel de moeite waard dezen karaktertrek te doen opmerken. Mogen tooneelspelers en musici tengevolge van het eigenaardige, tijdelijke, en ik zou haast zeggen physische succes dat hun te beurt valt, vaak naijverig zijn..., bij schilders ziet men dit niet zoo gebeuren; er komen uitzonderingen voor, maar deze zijn dan meestal te wijten aan gebrek aan begrip..., niet aan onwil, in den regel.
Vanzelf volgt hieruit, dat het juist beoordeelen van een plastisch kunstwerk, uitsluitend door een beoefenaar dier kunst geheel naar waarde geschieden kan.
| |
| |
Hoe kan iemand die nooit de moeielijkheden eener techniek heeft gepeild, zich verplaatsen op het standpunt, waarvan een beeldend-kunstenaar uitging, en nagaan hoe het hem gelukt is zijn streven uit te spreken? En dit toch moet het uitgangspunt der gezonde kritiek zijn.
abeelen laan.
Een eigenaardig bewijs is mij sedert vele jaren hiervan gegeven; meermalen schreef ik over kunst; wanneer het mij nu als redacteur van dit Maandschrift ongeveer maandelijks voorkomt aan een artist te moeten vragen wie over hem schrijven zal, dan wordt mij maar al te dikwijls gezegd, zooals ik het nog in mijn opstel over Thorn Prikker zeide: ‘doe jij het’.
Telkens en telkens gebeurt het, en om verschillende redenen is het mij onmogelijk hieraan te voldoen.
Het bewijs echter ligt hierin opgesloten, dat van eenen schrijver over kunst, vakkennis geëischt wordt; dit is zeer natuurlijk; maar ik neem alleen de pen op wanneer het werk van een artist mij iets ‘zegt’, - wanneer ik het streven van dien artist voel, - dat streven kan benaderen; anders is het mij niet alleen niet mogelijk, maar acht ik het ongeoorloofd.
Ik vind, dat het ‘ne sutor ultra crepidam’ juist op het terrein van kritiek bijzonder zorgvuldig moet worden toegepast.
Kan een leek het werk van een ingenieur of van een chirurg beoordeelen? Kan het leekenoog zooveel gemakkelijker de oorzaak van den dissonant aanwijzen, in een schilderij, dan dat hij dezen kan vastzetten in een orkeststuk....?
Waar zijn de muziek-verslaggevers die niet muzikaal zijn....?
Gaat het op, dat er op schilderskunstgebied (Schopenhauer zegt terecht dat deze een der moeielijkst te begrijpen kunsten is) zoo vaak geliefhebberd wordt in verslaggeverij....?
Moet men niet om deze kunst te kunnen beoordeelen, ten minste de techniek kennen...?
Ik geloof het wel, en anderen met mij: maar zooveel menschen staan stil bij het onderwerp, de voorstelling alléén van een schilderij, voor het ‘romannetje’, zooals Mauve dat noemde, en zij denken dan dat
| |
| |
ZONNIG PLEKJE.
| |
| |
deze groote bijzaak het doel, het streven eens schilders is, zij onderzoeken niet verder en zien over het hoofd hoe iets geteekend en bestudeerd is, hoe het doel al dan niet bereikt is.
Daarom is het misschien ook moeielijk over een etser te schrijven, wanneer men niet zelf geëtst heeft en de verschillende technieken kent.
vergezicht op haarlem.
In het langzamerhand tot een prachtwerk uitgedijde boek: ‘Moderne Hollandsche Etsers’, (1896) hetwelk oorspronkelijk niet zóó bedoeld was als het verscheen, heb ik van Graadt van Roggen reeds veel goeds gezegd.
Weliswaar werd mij bij het verschijnen van het werk ‘overschatting’ verweten; toch ben ik na zoovele jaren in het minst niet veranderd en evenals toen, handhaaf ik nog de meeningen welke ik destijds uitsprak. Dat deze in het algemeen niet te optimistisch zijn geweest, wordt door de laatste overwinningen door de Hollandsche etsers in het Buitenland behaald, al meer en meer bewezen. Maar even wil ik zeggen, waarom ik dat boek over onze etsers niet zoo bedoeld had; mijns inziens had het een veel eenvoudiger en ook goedkooper boekje moeten worden, bestemd om het bij publiek de zoo weinig bekende etsen te populariseeren.
De uitgever echter, achtte dit werk van zóó veel belang, dat hij het in de fraaist mogelijke vormen wenschte te doen verschijnen, en zoo werd het hoe langer hoe mooier en.... duurder.
Zoo geschiedde het o.a. dat in plaats van photographische reproducties op zink, tusschen den tekst in geplaatst, uitsluitend photogravures gebezigd werden als afzonderlijke platen naast de opstellen.
En het is en naar aanleiding juist van de reproductie-etsen van Graadt v. Roggen, en ‘photogravure’ het een en ander te zeggen, dat ik dit neêrschrijf.
Mijns inziens zouden photographische zinco-cliché's wenschelijker zijn geweest, om verschillende redenen.
Een ‘zinco’ geeft ten eerste de reproductie van een ‘wit-en-zwart-werk’ zeer juist van toon-verhoudingen; en is daarbij vrij goedkoop.
| |
| |
Nu is photogravure ook mechanisch, maar het resultaat, de plaat die photographisch verkregen wordt, deze plaat kan niet tegelijk met den tekst gedrukt worden en moet afzonderlijk geheel en al als een gewone ets behandeld worden, waardoor een schijnbaar imitatie-proces plaats heeft. Dit kostbaar procedé geeft volmaakt den schijn van een ets, en niet de essence, het wezen ervan; iets halfslachtigs dus, terwijl een zinco-cliché een geheel verschillende reproductie geeft, die toch volkomen trouw is, maar die niet voor een namaaksel kan doorgaan; en de photogravure, juist door hare betrekkelijke volmaaktheid, heeft iets onbevredigends voor den fijnproever.
Ik zeg betrekkelijk, want volmaakt kan dat procedé niet zijn, waar het geldt het weergeven van de kleur van een schilderij.
Voor elk waar kunst-liefhebber is dan ook eene gravure of ets, zelfs van mindere qualiteit, altijd oneindig verkieselijker dan eene photogravure, die, hoe fraai ook, toch altijd iets doodsch zal hebben. Men denke maar aan welke interpretatie men wil van een meer of minder bekwaam graveur: in zulk een werk voelt men aandoening, de passie van den vertolker voor zijn werk, terwijl een photogravure blijft, wat de knappe fransche etser Félix Buhet er eens van schreef: ‘un procédé bête et plat.’
De photogravure dan ook geeft alleen de oppervlakte, om zoo te zeggen een ontastbaar huidje van een schilderij terug.
De graveur daarentegen gaat dieper en geeft den indruk weer, die de schilder ondervond.
En hier verrijst de eenige klip op ets-gebied, die soms door Graadt van Roggen zorgvuldig vermeden moet worden, n.l. door met te veel nauwgezetheid uitsluitend de factuur, den toets, het ‘brush-work’ te willen geven, soms het euvel der photogravure nabij te komen, n.l. alleen den oppervlakkigen indruk van een schilderij weêr te geven.
Dit zij geheel terloops gezegd, want deze etser heeft getoond met hoeveel gevoeligheid hij het intieme sentiment van een Jacob Maris b.v. kan doordringen, o.a. in het weergeven van de ritselende ‘voosjes’ die de oppervlakte der slooten rimpelen onder eene afwisselende bries, - in de juistheid van toon, in het geheele ‘doen’ van de prent
oude pastorie. (bergen n.h.)
| |
| |
getiteld Moestuintjes, welke in zeer goede afdrukken al bijzonder mooi is op het gebied van modern reproductie-etswerk, die met zeer weinige prenten in dit genre vergeleken kan worden, en die ik niet aarzel tot een der zeer bijzondere van dezen tijd te rekenen.
Graadt van Roggen werkt met zeldzaam merkwaardige volharding en de hoeveelheid arbeid die hij besteedt om een zijner groote prenten uit te werken is inderdaad ontzaglijk.
Om nog even op de bevoegdheid van de critici terug te komen, wie anders dan iemand, die grondig de techniek heeft beoefend, zou in staat zijn deze techniek te beoordeelen en te waardeeren?
Natuurlijk, dat niet de quantiteit arbeid aan een werk besteed in het minst iets doet tot zijn verdiensten; immers aan een luchtige lijnen-ets van dezen etser geef ik soms de voorkeur boven veler zijner met onvergelijkelijk geduld uitgewerkte prenten, maar, en hierop komt het neer, om de qualiteit van dien arbeid na te gaan, daarvoor moet men kenner zijn.
Vrij talrijk en van grooten omvang zijn de reproductie-etsen van Graadt van Roggen. Ik noem als de meest belangrijken, die naar Jacob Maris: met de reeds vermelde Moestuintjes (ook wel ‘de twee molentjes’ genaamd), de Drie molens: het Strandgezicht of De Schelpenvisschers; De Schreierstoren; - en, naar Willem Maris, De weide.
Naar Mauve werden door dezen etser gemaakt o.a. Op de heide en De houthakkers.
Zeer gelukkig zijn ook de Schemering naar H.W. Mesdag, de Zandschipper naar Israëls, het meisje aan het strand naar denzelfden, getiteld Rust en de vertolking van diens Herder.
Algemeen bekend zijn ook het Gezicht op Delft naar den Delftschen Vermeer, en het Gezicht op Haarlem, een onderwerp dat Graadt v. Roggen wel bijzonder moest aantrekken, naar Ruijsdael.
rue du marais te brugge.
Naar Weissenbruch zag ik tot heden slechts een plaat van hem De Molen.
Zoo ben ik nu langzamerhand zijnen meest individueelen arbeid, zijn oorspronkelijke etsen, genaderd.
Deze zijn, zooals het meestal gaat met het origineele werk van een reproductie-etser, in vele opzichten te beschouwen als vóórstudies van techniek en procedé.
Sterk viel mij op de tegenstelling tusschen
| |
| |
werk van hetzelfde soort door Bauer, en door Graadt van Roggen. Terwijl de bekende, talrijke kleine etsen van Bauer, die hij met schijnbare zorgeloosheid geheel voor zijn eigen plezier luchtig zoo maar op de plaats neêrschreef, en die een wereld evoceeren, hoewel zij slechts uit enkele, maar hoogst gevoelige lijnen bestaan, tracht Graadt van Roggen heel die wereld die zijn oog waarneemt, weêr te geven, in zijne, van den eersten tot den laatsten ‘staat’ buitengewoon doorwerkte etsen, die in hooge mate uitvoerig, met bijna angstvallige nauwgezetheid tot in uiterst kleine bizonderheden ongelooflijk minutieus behandeld zijn, zooals men op de reproducties vrij wel kan zien.
Meestal vertoonen deze: hoekjes van achterbuurten, oude boerderijen, schuren met enkele boomen, waarvan schors, bladeren, stam, of steenen, voegen en pannen met zeldzame juistheid zijn waargenomen en bestudeerd. Niets is in deze plaatjes aan het toeval overgelaten, niets is verwaarloosd, van elke lijn wil de etser rekenschap geven, bij het uitdrukken der solide stoffen zoowel als van de luchten en wolken.
zon.
Om deze redenen misschien komt in zijn werk als boom meermalen de abeel voor, wiens regelmatig gevormde en ongemeen zuivere blaadjes voor de niets overslaande naald van Graadt van Roggen een bijzonder aantrekkelijk motief van bladerenbouw schijnt te zijn, welke hij soms zelfs zoo strak teekent, dat zij bijna in stijlvorm zijn weêrgegeven.
Eene andere noot in zijn oorspronkelijk werk is eene reeks vergezichten op Haarlem: een voorplan van begroeide duinen, met lage eikenboschjes, waar achter als horizon de aardige, geestige silhouet van de bisschopsstad zich afteekent tegen de bewegelijke lucht. In dezen speciaal heeft Graadt van Roggen véél met weinig weten uit te drukken. In dezen is er een weldadig aandoend gevoel van ruimte, van atmospheer.
Dan weer zijn het oude, bouwvallige poortjes, of zeventiende-eeuwsche huisjes, die denken doen aan den Delftschen Vermeer, met hun dof-wit-gepleisterde muren, waarmede de verweerde baksteen zoo rijk harmonieert, of torentjes van oude kasteelen, knoestige boomstammen. Zeeuwsche tuintjes en kerken ‘whose silent spires’ verrijzen boven de gril- | |
| |
lige schoorsteenen en kronkelende daken van schilderachtige achterbuurtjes; of, maar deze in klein aantal, allergeestigst geteekende molentjes van een reeds bijna verdwenen type, wier goed begrepen schilderachtige constructie en fantastisch aanschijn Graadt van Roggen met veel gevoel en smaak aan de vergetelheid heeft weten te onttrekken.
De meeste dezer schilderachtige gevallen zijn aan ons land ontleend, in Haarlem en omstreken, bij Grave, Wychen, Schoorl, Heilo, Domburg, Lent, maar ook enkelen aan Brugge.
Zooals het met de meeste artiesten gaat in ons land is er van Graadt van Roggen ‘biografisch’ niets bizonders mede te deelen. Geboren in 1867 te Amsterdam, genoot hij zijn eerste opleiding in het Instituut voor doofstommen te Groningen (1872-1884. Hier was hij leerling van S. Berghuis en Egenberger.
Van 1879 tot 1883 was hij werkzaam bij den lithograaf W. de Bovis.
Het volgend jaar ging hij aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam zijn kunst ontwikkelen.
Gedurende twee jaren 1888 en 1889 was Graadt van Roggen leerling van Prof. Stang.
In 1900 vestigde hij zich te Bergen bij Alkmaar, terwijl hij, wellicht om van zijn vermoeiend reproductie-etswerk uit te rusten, dikwijls tijdelijk in schilderachtige streken van Nederland verblijft.
Ik ben dit opstel begonnen met de vermelding van de te Parijs in 1900 behaalde successen der Nederlandsche Etsers.
Ik wil het eindigen met een ander, indirect, maar niet minder positief succes, dat mijn aandacht trok in een artikel van den zeer bevoegden correspondent te Londen van den New-Yorkschen Evening-Post, naar aanleiding der tentoonstelling der Hollandsche schilders in de Guild-Hall.
In bedoeld zeer belangrijk en kundig geschreven artikel, wordt niet alleen betreurd de hoogst onvoldoende wijze waarop de jongere Nederlandsche artisten vertegenwoordigd waren, - met name Witsen, Breitner, Bauer en Toorop, - maar wordt ook nog door dien correspondent geschreven: nor is there anything to suggest that admirable black-and-white-work is done in Holland; the omissions are many and serious’.
Het is een feit dat Engeland merkwaardig gesloten heeft willen blijven voor de uitingen der continentale wit-en-zwart-kunst.
Is het nationale trots of commerciëele vrees voor concurrentie...?
de boom van kraantjelek.
(1e staat).
Toen ik een tiental jaren geleden als secretaris der Nederlandsche-etsclub in correspondentie was met Seymour-Haden, destijds President van de ‘Royal Etcher's Society’,
| |
| |
- een correspondentie die zelfs gemoedelijk intiem was geworden - en ik hem eens voorstelde, na de belangwekkende tentoonstellingen der Etsclub in België en de Vereenigde Staten, eene tentoonstelling van Nederlandsche etsers der negentiende eeuw te Londen te organiseeren, toen antwoordde hij nooit op dien brief, wat ik toeschreef aan een gevoel van gêne, ontstaan uit de noodzakelijkheid van een niet te motiveeren, verplichte weigering.
poort te brugge.
Dit leidde ik af uit het feit dat toen een kunsthandelaar in dien tijd eens trachtte Hollandsche etsen in Engeland in te voeren, bij Dunthorn, in ‘Rembrandt's Head’, Vigo Street, deze antwoordde, zonder zelfs iets te hebben gezien, dat er in Engeland ‘niets mede te doen zou zijn’, en dit in het traditioneele, classieke land van ‘etching’!
In Amerika is het gelukkig anders gesteld en dáárom zullen wij ook hopen, dat de belangstelling der artiesten groot zal zijn voor de aanstaande tentoonstelling te St.-Louis, dat daar deze Hollandsche afdeeling van ongemeene qualiteit zal zijn, waardoor zij wederom de algemeene aandacht tot zich zal trekken.
poort te grave.
|
|