| |
Van de redactie.
Wanneer dit nommer door onze geabonneerden wordt ontvangen, is het Eerelid onzer redactie tachtig jaar. Hendrik Jan Schimmel is 30 Juni van het jaar 1823 geboren.
De welbekende, uiterste bescheidenheid van onzen ouderen vriend gedoogt niet dat wij hier van hem zeggen al het goede, dat gansch Nederland heeft te waardeeren in den schrijver van de zooveel geschiedkundige romans en van zoo menig historisch drama noch dat wij in herinnering brengen, onder deze rubriek, wat hij verder heeft gedaan om den bloei van onze Letteren en ons Tooneel te bevorderen.
Maar Schimmel's groote angst voor alles wat maar zweemt naar uiterlijk vertoon mag de redactie van Elzevier's geïllustreerd Maandschrift niet weerhouden hier te doen blijken van haar hartelijke genegenheid en van haar oprechte vereering.
Ook in het tijdschrift, waarvoor hij jaren lang als redacteur is werkzaam geweest en dat zich nog immer in zijne belangstelling mag verheugen, zij hem hulde gebracht.
Geen lezer, die daarmede niet van harte zal instemmen.
| |
Neerlandia.
- Neerlandia is het orgaan van Het Algemeen Nederlandsch Verbond, welks leden het gratis ontvangen. Wat dus de Redactie van Neerlandia zegt, moet wel in grooten kring worden gehoord en wat zij beweert zal in grooten kring geloofd worden; ook omdat er, in de schatting der leden, wat officieels aan Neerlandia is. Daarenboven, het staat maar even ‘onder redactie van het Hoofdbestuur’ en het Hoofdbestuur is samengesteld uit louter gezaghebbende mannen. Voor Nederland en Koloniën hebben er zitting in Prof. Mr. van der Vlugt, Dr. H.J. Kievit de Jonge, P.J. de Kanter, Jhr. van Nispen tot Sevenaer (v. Nijmegen), Jhr. O. van der Wijck, J.M. Pijnacker Hordijk, Mr. C.Th. van Deventer, H.D.H. Bosboom, Jhr. Mr. von Weiler, W.H.V. Graaf van Heerdt tot Eversberg en de heer C. van Son te Dubbeldam bij Dordrecht krijgt de stukken, Neerlandia betreffende, het eerst. Dit alles leest men aan het hoofd van elk nommer. Het jongste (Juni) bevat een hoofdartikel, dat aldus begint:
‘Twee dingen trekken op dit oogenblik de aandacht van velen, binnen en buiten het Verbond. Dat zijn de kwesties onzer buitenlandsche vertegenwoordiging en die van het Nederlanderschap in den vreemde.’ De schrijver teekent zijn stuk niet en schrijft dus onder algeheele verantwoordelijkheid van de redactie, zijnde het hoofdbestuur. Hij handelt eerst over onze officieele vertegenwoordiging in het buitenland. Daarna... over het Nederlanderschap in den vreemde? Mis. Het onderwerp zal ‘een volgenden keer’ worden behandeld.
In plaats van aan het aangekondigde onderwerp gaat de Redactie een dertigtal regels wijden aan eene aanbeveling van twee nieuwe tijdschriften Vlaanderen en Groot Nederland, ‘twee maandschriften, wier titels van om- | |
| |
schrijving ontslaan.’ Wel een eigenaardige beschouwing. Noem uw blad maar Voor alle Nederlanders en Neerlandia zal u aanbevelen; noem uw school maar ‘Dietsche Stam en ge hebt kans op een warm woordje van de redactie. Namen ‘ontslaan van omschrijving.’
De redactie van Neerlandia gaat dan voort: ‘Achter den ploeger loopt de zaaier; waar het A.N.V. de voren openreet, daar strooien anderen het zaad, dat welig op moog schieten.’ Ergo (òf, is 't niet bedoeld, dan is die heele speech onzin) Groot Nederland en Vlaanderen zijn opgericht omdat het A.N.V. er was en ware dit er niet geweest, geen uitgever zou 't in zijn hoofd hebben gekregen een tijdschrift als G.N. op te richten, noch zouden de Vlamingen ooit een eigen tijdschrift hebben gehad, uitgegeven in Nederland.
Daar komt nu achter het speechje aan, een tweede, langer: - ‘Geest en stof, altijd in wisselwerking, zijn de onmiskenbare factoren voor elk hooger leven (!!!) Waar het stamleven is wakker geschud, daar komen de boeken, de dragers van de gedachte; daar volgen ook, maar op afstand en voorzichtig, handel en nijverheid. Zóó zal eens het A.N.V. nieuwen prikkel hebben gegeven aan den Nederlandschen stam, na het geestelijk ook op het stoffelijk gebied. Vlaanderen staat dichter bij ons dan ooit sedert eeuwen: het is bovendien de schakel geworden tusschen Zuid-Afrika en Nederland. Want de beschaving van den Vlaming, zijn onderwijs vooral, staat den Afrikaander nader dan de onze. Dat zal waarschijnlijk weer blijken na dr. Viljoens bezoek aan Gent. Zoo wordt het waarheid dat wij elkander noodig hebben en dat elk deel van den Nederlandschen stam te geven heeft en ook te nemen.’
En dan: ‘Groot Nederland, onder redactie van Cyriel Buysse, Louis Couperus en Van Nouhuys, mist nog, maar zeker niet voor lang, zijn redacteur voor Zuid-Afrika. Dan omvat het ons heele taalgebied.’ Prachtig! De redactie of te wel het hoofdbestuur van het A.N.V. denkt dus zeker dat Couperus Nederlandsch Oost- en West-Indië, benevens de Nederlandsch sprekende Amerikanen vertegenwoordigt en dat een tijdschrift des te grooter ‘taalgebied omvat,’ naarmate zijn redacteurs onderling meer in nationaliteit verschillen. Maar nu moeten wij toch aan de redactie (= hoofdbestuur van het A.N.V.) vragen wat dan wel Groot Nederland onderscheidt van zoo menig ander, in ons vaderland verschijnend maandschrift. We vragen niet of het prospectus (of programma) misschien anders opgesteld is, maar of de inhoud van aard verschilt met dien van elk ander. Wij zelf meenen dat in geheel Nederland geen tijdschrift bestaat, waarin letterkundige of andere bijdragen van Zuid-Nederlanders, Kaapsche Nederlanders of wat voor andere ‘Groot’-Nederlanders dan ook worden geweigerd. Integendeel, lang vóór dat het A.N.V. werd opgericht zijn de redacties van Nederlandsche tijdschriften wel zoo wijs geweest goede bijdragen van Nederlandsch schrijvende buitenlanders met graagte op te nemen. Wij zelf tellen heel wat Zuid-Nederlanders - gelukkig! - onder onze medewerkers en zelfs mannen uit Zuid-Afrika. Ons tijdschrift ‘omvat’ dus, naar de schatting der redactie van Neerlandia een ‘taalgebied’ om versteld van te staan, want ook bijdragen van Nederlanders in onze Koloniën en elders gevestigd werden zeer dikwijls opgenomen. Eene reeks van artikelen, aan moderne Belgische beeldende kunstenaars gewijd, hebben onze lezers doen kennis maken met nog weer een andere uiting van de artisticiteit
der Vlamingen. We hopen ook in 't vervolg, als echt nationaal tijdschrift, onze belangstelling te bewijzen voor uitingen van het buiten-Nederland, dat nauw aan ons vaderland is verbonden door gemeenschap van taal of verwantschap van ziel. Geene redactie van een Nederlandsch maandschrift, week- of dagblad weigert op te nemen wat in Groot Nederland kan worden geplaatst. De redactie van Neerlandia moet dit weten, daar de redactie is: het hoofdbestuur van Het Algemeen Nederlandsch Verbond.
Nu zal ik nog wel even mogen zeggen - hoewel het overbodig zou moeten zijn - dat we allerminst aan Groot Nederland misgunnen de prachtige reclame, die Neerlandia in het hoofdartikel en door het prospectus-programma van dit tijdschrift af te drukken, daarvoor maakt. Ik stel het maandschrift hoog en wensch het een mooi en lang leven
| |
| |
toe; want het is goed begonnen, het verdient eene der voorste plaatsen in de breede rij onzer periodieken. Ziet ge, ik doe er nog een woordje bij en wezenlijk niet omdat ik alle redacteuren van Groot Nederland tot mijne persoonlijke vrienden mag rekenen, noch ook omdat het niet een, met het onze concurreerend tijdschrift is. Waartegen ik protesteer is dit: de redactie van Neerlandia moet zich onthouden van partijdigheid. Nu het de programma's van een paar Nederlandsche periodieken heeft gepubliceerd en daarenboven aan die organen een waardeerend redactionneel woordje heeft gewijd, zal het - eventueel daarom gevraagd - hetzelfde moeten doen voor de Gids, voor Nederland, voor Het Leeskabinet, voor De XXe eeuw, voor Europa, voor het weekblad de Amsterdammer en voor nog veel meer maand- en weekbladen, die, lang voor Groot Nederland bestond, al bijdragen plaatsten van Belgen etc. en dus de verschillende ‘Groot-Nederlanders’ te zamen brachten.
Wel heel ver over de grens van 't verstandige is de redactie heen, waar zij schrijft, na het geciteerde zinnetje over Groot Nederland:
‘Vlaanderen beoogt hetzelfde, voornamelijk voor Zuid-Nederland.’ U zei? Groot Nederland zou ‘met ingenomenheid door het Hoofdbestuur worden aangeprezen’ (prijst het wel eens wat aan, waarmeê 't niet is ingenomen?) omdat het bijna ‘ons heele taalgebied omvat’ en Vlaanderen doet hetzelfde, voornamelijk voor Zuid-Nederland!! Tenzij het, met ingenomenheid aanbevelende hoofdbestuur meent dat weldra alle Nederlandsch (of zoo wat) sprekende en schrijvende menschen Belgen zullen worden, kan ik geen zin achter deze woorden vinden. Vlaanderen, in onze vorige aflevering lang niet zonder ‘ingenomenheid aangeprezen’, wil heel wat anders, wil - het is duidelijk gezegd - de Vlaamsche schrijvers aan Vlaanderen teruggeven. Te lang hebben zij over de hoofden van het Vlaamsche volk zelf heengepraat. Men zie de lange aanhaling in ons vorig nommer en het door Neerlandia opgenomen program.
Dat aanprijzen moest het hoofdbestuur nalaten. Ik meen te mogen beweren dat het daartoe geen recht heeft.
Als Boekbespreking (bespreking!) geeft Neerlandia twee prospectussen van maandschriften, waarvan de redactie niet toont ook maar eene enkele aflevering te hebben gelezen. Ik acht dit verkeerd. Wil de redactie een rubriek openen voor boekbespreking... we zouden 't bedenkelijk vinden met het oog op haar voornaamste taak; doch doet zij het, dan geve zij boekbespreking en niet een paar advertentie-achtige prospectussen in het redactionneele gedeelte.
Niet minder bedenkelijk, ja gladweg dwaas vinden wij het lijstje onder 't hoofd Uit de tijdschriften. Het hoofdbestuur van het A.N.V. neemt op zich aan mannen en vrouwen van 't gansche taalgebied te vertellen wat er belangrijks uitkomt aan tijdschriften en wat daarin 't merkwaardigst is. Dit, zou men zeggen, moet het doel wezen van 't opnemen eener Tijdschriften-rubriek. Doch, inderdaad, ontvangt de redactie een klein aantal periodieken meerendeels op haar verzoek en onder voorwaarde daarvan 't een en ander meê te deelen. Dat gaat nu zóó: Zij noemt het tijdschrift en laat volgen den naam van een artikel of literaire bijdrage. Van de Nieuwe Gids bijvoorbeeld, mag men alles overslaan, behalve Simons' Lykie-spelen, van Nederland alles, behalve van Thérèse Hoven De Hulpmoeders....
De wensch mag worden geuit dat Neerlandia ophoude met zich op dergelijke oppervlakkige manier partij te stellen in den strijd om het bestaan, die de Nederlandsche periodieken onderling hebben te voeren en òf de leden van het A.N.V. niet- òf op degelijker wijze inlichte omtrent den inhoud onzer vaderlandsche tijdschriften.
| |
Kantwerk in het Haarlemsche Museum van Kunstnijverheid.
- Tot de allerbelangrijkste exposities, dit jaar in ons vaderland gehouden - en 't waren er héel wat! - moet worden gerekend de Internationale Tentoonstelling van oude en nieuwe kantwerken (20 Mei - 1 Juli) in bovengenoemd museum dat, onder directie des heeren E.A. von Saher, ons telkens en telkens weêr wat belangwekkends te zien geeft. Bij vluchtig inzien van den catalogus reeds, begrijpt men met welk doel deze expositie werd ingericht. De Tentoonstelling moest ‘weder opwekken
| |
| |
en bevorderen de sympathie en de waardeering voor deze afdeeling (kant-industrie) der vrouwelijke handwerken’, en moest dus bijdragen om op de nieuwe kantwerkschool te Apeldoorn de aandacht van een zoo groot mogelijk publiek te vestigen. Een speciaal comité heeft de tentoonstelling georganiseerd en het moeilijke werk, als het vervaardigen van een betrouwbaren catalogus moet heeten, volijverig op zich genomen en uitmuntend volvoerd. Mevrouw Agathe Wegerif-Gravestein en de dames Johanna W.A. Naber en Elis. M. Rogge vormden dit comité en zeer terecht is haar door den directeur dank en hulde gebracht.
Internationaal is deze tentoonstelling, dat is wel waar. Doch echte oude kant is niet door buitenlandsche particulieren geëxposeerd, met uitzondering van de collecties Jhr. Pierre Verhaegen te Gent en mej. Weenen-Huijsmans, Berchem, Antwerpen. Wel zonden in de buitenlandsche firma's George Martin, Compagnie des Indes, Brussel, en Minne-Danseart, Haeltert bij Brussel; maar overigens kwam al de oude kant, die men hier mocht zien, uit Nederlandsche verzamelingen. Velerlei medewerking is door het ijverige damescomité verkregen. Onder de inzenders van hoogst belangwekkende oude kant mogen worden genoemd de dames Arnd, baronesse Constant-Rebecque, Crommelin-Ipey, Gompertz-Jitta, Six-van Hillegom, Vening Meineszden Tex, (een der mooiste collecties) en de heeren Jhr. Ernest van Loon, dr. van Riemsdijk en Jhr. van Sypestein.
Het comité had een staande vitrine zoo ingericht, dat men door aandachtige beschouwing van het daarin tentoongestelde eenigszins een historisch overzicht kreeg. De catalogus gaf, in een veertigtal regels, den tekst voor deze illustratie in natura. Voor menigeen uit het publiek was 't wel jammer, dat niet wat meer ruimte kon worden gegeven voor deze inleiding. Zij was nu goed, duidelijk, maar wel zeer beknopt.
Geëxposeerd waren lacis, genaaide kant, kloskant en gemengde soorten, benevens gehaakte (Iersche) kant. Dankbaar erkennen wij dat heel wat inderdaad belangwekkende antieke stukken onder het oog van belangstellenden zijn gebracht en deze tentoonstelling ook mede tot de leerzaamste heeft behoord, die in het Haarlemsch Kunstnijverheidsmuseum werden gehouden. Wat de moderne kant aangaat, mede hier geëxposeerd geweest, daaromtrent moet worden getuigd dat de mooiste van alle inzendingen waren, die van moderne kant, die volkomen op antiek werk geleek. Moderne ornamentatie voor kantwerk zagen we hier zonder veel daarvoor te gevoelen. De ontwerpers van nieuwe kant-patronen schijnen nog zoekende en vooral er op uit om aan oude patronen het essentiëele te ontleenen. Waar zij dit niet doen, blijken zij nog weinig vertrouwd te zijn met de eigenaardigheden van kantwerk, dat een zeer bijzondere decoratie vereischt, misschien slechts volkomen te begrijpen door de werkster zelve. Dit zal dan ook wel de reden zijn dat men op de Apeldoornsche school de meisjes teekenen leert en een enkele zoover hoopt te brengen dat zij naar eigen ontwerpen zal kunnen werken.
Eéne buitenlandsche inzending van moderne kant trekt de bijzondere aandacht, n.l. die van La maison moderne (J. Meier Graefe) te Parijs. Haar gepolychromeerde kanten zijn afkomstig van Grammont, geklost van zijde met zachte tinten, netslag en open werk gelijk, de vormen omlijnd door fijn gouddraad. Sommige kanten zijn vervaardigd, als de blondes, uit een fijne draad voor den grond en een zwaardere, los gesponnen, voor de ornamentatie. 't Is merkwaardig werk, maar dat de vervaardigers daarmede een nieuwen weg hebben gewezen, dien nu door de moderne kantwerkindustrie hoe eer hoe beter algemeen zal moeten worden gevolgd, meen ik te mogen ontkennen. Al dit kleurige goedje, ragfijn en schitterend als bonte uitheemsche reuzevlinders, is aardig om te zien en heeft ook wel distinctie, maar het mist toch geheel de eigenaardige voornaamheid, die wij in een zoo gróót-weeldeartikel als kant mogen eischen.
Kant is een statie-weelde bij uitnemendheid. Zij leent zich tot chiffonneeren met elegantie, omdat zij zoo fijn is, doch van de ornamenteering komt dan niets meer tot zijn recht. Echt artistieke kant moet uitgespreid worden
| |
| |
gedragen op donkerkleurige, zware kleederen van lakens en zijden als meubelstoffen zoo deugdelijk of keurig plooiloos gelegd over hals en hoofd van majestueuze vrouwen. Of wel kant moet zijn aangebracht in zulk een overvloed, dat het een kostuum van man of vrouw, een hoogst elegant négligé, omschuimt met een weelde, die kenners in verrukking brengt en uitlokt tot zeer nabije bewondering van kant en... de persoon, die haar ten toon spreidt. Zóó was kant de groote weelde der 17e eeuw, en bleef dat tot in 't einde der 18e toe, gedragen door mannen in niet minder overdaad dan door vrouwen.
Waar men nu in ons vaderland pogingen aanwendt om hier de kantindustrie te wekken uit den doode, herdenkt men de dagen van de ware heerlijkheid der kant en komt men er toe te overwegen, wat er al zoo zou moeten gebeuren om aan eene zoodanige nijverheid den bloei mogelijk te maken. 't Ziet er ganschelijk niet naar uit dat er ooit weer eene werkelijk bloeiende handwerk-kantindustrie komen zal. Wel wordt in verschillende landen het mogelijke gedaan om voor echte kant belangstelling te wekken en heeft men kantwerkscholen... tot in Yokohama toe, gesticht; maar er is zooveel àndere weelde gekomen na de groote kantenluxe. Voor duizenden aan waarde zoo te dragen dat enkele kenners alleen er 't weelderige van zien, valt niet in den smaak der meerderheid van de moderne millioenendames. De mannelijke millionnair kleedt zich als zijn maître-d'hôtel. Hij draagt hoogstens een paar brillanten. Naar het zeventiende- en achttiende-eewsche heerenpak gaan we zeker niet terug.
Doch, natuurlijk, kant, echte kant wordt nog wel gevraagd en de werksters, gevormd op de Apeldoornsche school onder uitmuntende leiding, zullen hoogstwaarschijnlijk na het verlaten der school in haar onderhoud kunnen voorzien, zoolang zij niet al te talrijk zijn geworden. Vooral echter als huisvlijt zal het kantwerken beoefend moeten worden. Wat de kant door moeder en dochters in vrijen tijd vervaardigd, dan opbrengt zal - klein maar zoet winstje - tot de buitenkansjes moeten worden gerekend. De telkens weer verbeterde machine houdt de middelmatige kant uiterst laag in prijs en naar de andere, superieure, is de vraag niet bijzonder groot. Dat men deze kunstmatig voor eenigen tijd kan doen toenemen wil ik niet loochenen, doch van beteekenis kan die toename, zelfs onder deftige-mode-bescherming niet worden. Van de zeer lofwaardige belangstelling in kantwerken, die zich in den vreemde en hier openbaart, zal wel niet veel meer kunnen worden gehoopt dan het, herhaaldelijk bedreigd voortleven eener aloude kunstnijverheid, die haar tijdperken van opkomst, bloei en verval heeft gehad en voor welke eene renaissance van blijvende beteekenis niet valt te verwachten. Er zijn nu eenmaal van die oude takken van huisvlijt, die men niet meer tot bloei brengen kan, tenzij op zeer kleine schaal, zooals men het kasplanten doet.
De Machine ratelt en klettert in Nottingham, in Calais, Lyon, Rijssel, Doornik, St Quentin, in 't Saksische Plauen, in verschillende Oostenrijksche en Duitsche gemeenten... Het handwerk kwijnt en geen officieele enquêtes, noch machtige bescherming van particulieren zal 't weêr gezond maken. Want enkel artistiek bewerkte kant wordt als handwerk voldoende betaald en zulk werk moet groeien uit een overvloed van gewone productie als een bloem uit een menigte stengels en bladeren. De bescherming vraagt een plant met louter bloemen, een niet natuurlijken wasdom.
| |
Inleiding tot een Kunstgeschiedenis.
Mejuffrouw Etha Fles, behalve als scheppende artieste bekend om haar verstandige bemoeiïngen ter opwekking van kunstzin en bevordering van kunst-smaak, heeft zich gezet tot het schrijven van een tamelijk omvangrijk werk, dat de uitgever aankondigt in deze bewoordingen: ‘een Inleiding tot de geschiedenis der kunst welke geen droge feiten, geen opsomming van personen en namen van kunstenaars noch van jaartallen geeft, maar waarin met korte trekken is aangetoond hoe men de kunst kan zien in haar verband met de economische toestanden, die haar voor een deel beheerschen, beïnvloed door den aard van het volk en reflecteerend zoowel het karakter van het land, als de maatschappelijke verhoudingen te midden waarvan zij werd voortgebracht.
| |
| |
Een Inleiding tot de geschiedenis der kunst omdat dit boek tot détailstudie op moet wekken, maar slechts een beknopt overzicht kan zijn. De schrijfster heeft in enkele groote groepen de schitterende kultuur-historische momenten geschetst en daarmede heeft zij gemeend zich te moeten bepalen tot de kunstuitingen, die met de kunst van Europa in direct verband staan. Achtereenvolgens zullen worden besproken:
De kunst der oudheid. De kunst van Egypte, Assyrië, Phoenicië, Etrurië, Griekenland, de Grieksche kunst in dienst van Rome.
Middeleeuwen. De Oud-Christelijke kunst, de kunst van Byzantium, der Mohomedanen, de Romaansche periode; de Gothiek, de kunst van het boek, de Oud-Hollandsche en Oud-Duitsche schilderschool.
Renaissance. Hergeboorte in Italië, Leonardo da Vinci, Michael Angelo, Rafaël, de Renaissance in Duitschland, Dürer, Holbein. Het gedrukte boek.
De schilderkunst in Holland en Vlaanderen in de 16de en 17de eeuw. Achtiende eeuw.
Het tijdperk van 1800 tot 1850 en van 1850 tot onzen tijd.’
Geen kleinigheid, dus, belooft het programma! Dat zulk een geheel nieuw werk, komend na boeken over kunstgeschiedenis, die wij hebben leeren waardeeren, na het over 't algemeen voortreffelijke eerste deel van Woermann's Geschichte der Kunst, waarvan 't vervolg weldra is te wachten, aan hooge eischen moet voldoen, de schrijfster moet er zich wel van bewust wezen. Van haar, toch, mag worden gevergd dat het nieuwe boek niet minder praktisch ingericht zij dan de reeds bestaande, dat de auteur - hoe beknopt ook de aangegeven perioden behandelend - blijk geve volkomen op de hoogte van den stand der kunsthistorische wetenschap te zijn en, mede een eerste vereischte, dat zij goed zulk een handboek kunne schrijven, wat nog heel iets anders is dan het redigeeren van een kritiek of een opstel voor tijdschrift of dagblad. Zwaar is haar taak.
Van de eerste twee afleveringen, die wij ontvingen, kan hier voorloopig enkel worden getuigd dat zij voortreffelijk zijn geïllustreerd, zooals ook het geheele werk verstandig en rijkelijk van toelichtende platen zal worden voorzien. Kritiek blijve hier nog achterwege. Om een weloverwogen, zij 't voorloopig, oordeel uit te spreken over een zoo belangrijk werk dient men er meer van te hebben gezien dan 't éénzevende gedeelte, dat natuurlijk ook moet worden beoordeeld in verband met het geheel. Om deze reden wordt hier ook niet gehandeld over de Inleiding, waarin stellingen zijn neêrgeschreven, die aanleiding geven tot - zoo niet bedenkingen, dan toch tot vragen. En die vragen zien wij misschien juist in 't werk zelf beantwoord. Wat nu reeds gezegd mag worden, behalve dat de illustratie goed wordt, is dit: Etha Fles heeft altijd met zooveel ernst gedaan wat zij ondernam, dat het publiek er wel zeker van wezen kan, dat zij zich ook voor dit ondernemen deugdelijk heeft voorbereid. Het boek wordt uitgegeven door H. Honig te Utrecht. De Omslag en bandversiering is van C.A. Lion Cachet.
|
|