Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Uit ‘lichte festijnen’ door Ad. Herckenrath. Korte zangen. I. Als een rood-koopren dam heeft zich de zon breed tegen deze herfste-stad geleid; en heel de dag, die nevelzwaar begon, draagt 't ruischen van het dorre blaên-tapijt. Gehuifd in rossig vlammenkleed, zoo staan de boomen windedervend langs den weg. De geuren van den herfst mij tegenslaan, uit grauwig, wildgestamde haag en heg. II. Zwaar geurt de den!.... Ge zult me uw zoenen geven waarvan uw mond de milde goedheid draagt. De lente in aantocht doet mijn leden beven, en 'k voel hoe úwe min, mijn liefde vraagt. Zult ge gelukkig zijn? Ik wil de bode van eeuw'ge liefde zijn, door u verwacht. Misschien brengt u de tijd de zeekre kracht om àl gevoel van wee in u te dooden. [pagina 40] [p. 40] III. Wij hadden in liefde den avond verbeid, en de avond van vrede, uit ons woorden geboren, hing vredig om ons, in traag-tanende gloren, en had ons zijn gaven stil opengeleid. Wij waren als kindren in 't avondlijk huis, en stille genooden bij 't feest onzer liefde; wij hoorden hoe meerlen de lucht scherp doorkliefden met orglende stem als een wonder gedruisch. IV. Bedwelmend drukt de harslucht onze zinnen! Het bloed, dat beken-vlug ons stijgt naar 't hoofd, heeft plots ons beider oogen-glans gedoofd in 't mateloos verlangen naar beminnen. Ons liefde is als een laaie zon, groot-open; en weerloos, bang voor onze zomertrêen, Zoo staan we met ons wezen, vóor 't herdoopen van onze wereld, vol van zalighêen. Vorige Volgende