nenwaarts geplaatst is, een aardig kijkje. Die laatste zijn ook wit, zoo zacht en roomig wit, en daarop moet dus allersierlijkst 't donkere halve maantje stralen in zijn heldergroene tint. De fijne ribbetjes in 't wit scheppen een tikje schaduw daar, dat 't fonkellicht wat tempert, en 't heele zestal bloemdekblaadjes schut te zamen, naar de moederlijke, wijze beschikking der bedachtzame natuur, het edele binnenwerk der bloem, den stamper en het zestal geelgeknopte stamina.
Aan deze periode van de bloem ging reeds vooraf een andere, ook al interessant, toen namelijk 't klokje nog niet bengelde, maar overeind stond, vastgehouden door het fijne witte vlies der scheede aan den top van den stengel. Daar in dat vliesje blijft de bloem bewaard, tot zij 't verbreekt en dan meteen aan 't fijne steeltje om gaat kantelen, om den eleganten klokvorm aan te nemen. Zoo rustend in de witte wieg nog, lijkt de bloem op een glanzig eitje en kijkt dan al vroolijk uit van tusschen haar trawanten, het tweetal lange, lintvormige, min of meer blauwgroene bladeren, aardige paladijnen voor het bloemprinsesje; hoffelijk buigen zij hun randen iets naar binnen, zoodat ze aan de andere zijde als gekield zijn, en met een welaangenamen tact schikken ze 't zoo, dat zij in hoogte achterblijven bij de bloem, wier glorie, als zij boven hen zich heft, toch ook de hunne is.
Ja, wel mag 't jaar dit morgentooisel hoog waardeeren, dat blijde schatert met zijn schetterend wit en schitteren mag, als de andere schatten, die de middag het op schoone schalen reiken zal, zich schuchter op den achtergrond nog houden of in bescheiden schroom wat schaarsche bloemetjes ontplooien.
En later, later, als de middaghoogte van het jaar haar stralenden cyclus van eindelooze bloemenweelde heeft voorbij doen gaan, dan valt, wanneer de herfst reeds lang is ingetreden en zijn roode en gele vegen door 't gebladerte van hooge en lage boomen strijkt, de avond voor 't vermoeide jaar, die avond, die, behalve aan het kleurenspel van 't kwijnend en van 't stervend groen, zijn luister dankt aan 't bont gewemel van de fungi, onze paddestoelen.
In 't bosch, aan zachte, door de zon beschenen hellingen, kan 't aan den voet van beuken en van eiken een gejubel zijn van kleuren in November nog, wanneer in de natuur reeds alles zich op rust gaat voorbereiden. Oneindig die verscheidenheid van elegante paddestoelen, van die plaat- en buiszwammen vooral, die met een hoed getooid zijn of die ons aan parasols doen denken. Hier staan zoo enkele van die vormen, vlakke, bolle, uitgeschulpte, kom- en trechterachtige, sommige, de poederfijne sporen dragend aan de plaatjes onder aan den hoed, en andere ze bergend in de buisjes, loodrecht hangend aan het dakje van de parapluie.
Neen, niet alleen voor gnomen en voor elfen, voor lachende kaboutertjes en snaaksche boschgodjes zijn paddestoelen dingen van beteekenis; ook niet uitsluitend voor de eekhorentjes en hazen, die graag aan 't vleesch der zwammen zich te goed doen, maar wij, wij menschen ook, wij hebben naast de vreugd, die ons hun schoonheid biedt, hun nog te danken voor hun goeden invloed op den grond.
Die dikwijls niet genoeg gewaardeerde zwammen, die niet als de meeste andere planten bladgroen bezitten, om zelf organische stof uit anorganische te bereiden, zij nemen op wat dood is en verrot en bouwen uit de organische stof hun leven, zoodat wat dood was, spoedig weer in den kringloop der levende natuur kan worden opgenomen. En dan als voedsel voor den mensch zijn ze ook niet te versmaden; het aantal eetbare paddestoelen is zeer groot, al worden ze bij ons niet zoo gewaardeerd als bijvoorbeeld in Rusland, in Frankrijk ook en in Italië en in het verre Oosten, waar men algemeen de zwammen teelt op oude boomen. Hier kennen wij, als in de keuken bruikbaar, de uitheemsche truffel, de morielje en de champignons uit onze eigen bosschen. Daar zijn er op onze afbeeldingen van te zien; de hooggele, met steel en hoed gelijk van tint, maar half te zien beneden links, is de gewone meest hier in ons land gezochte eierchampignon, Cantharellus cibarius; maar ook verscheiden andere van de plaat zijn eetbaar. Of ze lekker zijn, is echter een andere vraag, en daar die quaestie bij de voeding de eerste en de meeste is, behoeven wij ons niet te beklagen