Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZorgvliet, Buitenrust en Rustenburg.
| |
[pagina 13]
| |
Deze gronden werden door hem achtereenvolgens in kleine perceelen voordeelig van de hand gedaan. Zoo verkocht hij den 13en Juli 1708 aan ‘Philippe, lantgraef van Hessen, vorst van Hersfelt, grave van Catsenelleboge, Diets, Ziegenhage, Nidda en Schaumburg, eene woning en landen met het heeren-, thuynmans- en boerenhuys, mitsgaders thuynen, boomgaerden en clingen, groot in 't geheel tusschen de vijf en zes mergen, gelegen aan de westzijde van den Scheveningschen Straetweg bij het Tolheck, belend ten noorden den graaf van Portland en ten westen denzelfden en de vrouwe van St. Annaland.’Ga naar voetnoot*)
buitenrust, gezien van den scheveningschen weg.
De koopprijs bedroeg 20.000 gulden. Philips van Hessen-Philipsthal, geboren te Cassel den 14en December 1655, zoon van den regeerenden landgraaf van Hessen-CasselGa naar voetnoot†) was een bekwaam veldoverste. De reden waarom hij zich in Holland vestigde, is gemakkelijk te gissen. De Prinsen van Oranje waren verwant aan leden van zijn geslacht. Hij zelf was gehuwd met Catharina Amalia, gravin to Solms, vrouwe to Muntzenberg, Wildentels en Sonnenwald. Vier zoons van zijn oudsten broeder, die zijn vader in de regeering was opgevolgd, waren in Nederlandschen dienst geweest. Hun zuster Maria Louise was de gade van den Frieschen Stadhouder. Het lag dus voor de hand dat het leger der Republiek ook voor zijn zoons goede vooruitzichten opende. Landgraaf Philips deed de woning, welke zich op deze landen bevond, afbreken en er een nieuw heerenhuis voor in de plaats stellen. De klingen deed hij afgraven, ontginnen en beplanten, terwijl de tuin volgens den smaak van zijn tijd werd aangelegd. 10 December 1708 kreeg hij van de Raden en Meesters der Domeinen vergunning om voor zijn buiten een ijzeren hek te plaatsen mits betalende een recognitie van f6. -; tevens werd hem toegestaan om over de sloot, die langs zijn woning heenliep, in plaats van een houten, een steenen brug te maken. Philips van Hessen-Philipsthal sleet hier 13 rustige jaren. In den voorzomer van 1721 begaf hij zich voor zijn gezondheid naar Aken om de baden te gebruiken, waar hij, door een beroerte getroffen, geheel onverwachts den 18en Juni in den ouderdom van 67 jaren overleed. Zijn weduwe, die 42 jaren met hem in den echt vereenigd was geweest, deed een jaar na zijn overlijden met haar beide zoons voor hem een fraaie graftombe oprichten in de Groote of St. Jacobskerk te 's Gravenhage.Ga naar voetnoot*) Zijn woning - naar hem Hessenhof geheeten - verviel aan zijn oudsten zoon Carel. De Prinses-weduwe bleef evenwel tot haar overlijden op Hessenhof wonen. Het huis bleef in het bezit van Prins Carel tot 1768, toen hij het den 13en Januari van dat jaar overdroeg aan zijn oudsten zoon Willem. Het was de laatste jaren verhuurd geweest; o.a. was het omstreeks 1765 bewoond | |
[pagina 14]
| |
door den Russischen gezant graaf Golofkin.Ga naar voetnoot*) Willem Prins van Hessen Philipsthal ‘colonel commandant van het regiment cavalerie van zijn Excellentie den heer luitenant-generaal de Famars’, verkocht het huis een jaar nadat hij het in eigendom had verkregen (14 Juni 1769) aan Mr. Martinus Hartingh, heer van Champvent. Deze, in Indië geboren, had zijn opvoeding in Holland ontvangen. 15 September 1758 kwam hij als student aan de Leidsche Hoogeschool en 30 Juli 1764 werd hij ingeschreven als advocaat voor het Hof. Hij was gehuwd met Johanna Maria van Breugel. Het huis werd in de koopacte op Fransche wijze betiteld met den naam van Hôtel. Het was begrensd ten zuiden door de ‘Vauxhall en den gemeenen Agterwegh’, ten noorden door den graaf van Roon met Zorgvliet en ten westen door de grafelijkheidsduinen. De koopprijs bedroeg 22.000 gulden, benevens 200 ducaten of 1050 gulden voor speldegeld. Martinus Hartingh vond de woning niet geheel naar zijn zin en niet beantwoordende aan de eischen van den tijd. Hij deed daarom het huis verbouwen en vergrooten en besteedde aan deze verfraaiïng het niet onaanzienlijk bedrag van 50 à 60.000 gulden. Onder anderen deed hij in den linkervleugel van het huis een zoogenaamde ‘verlakte kamer’ inrichten, hetwelk in dien tijd een groote luxe was en veel geld kostte. Zijn financiën schijnen evenwel niet geevenredigd te zijn geweest aan zijn lust tot bouwen, ten minste reeds het volgende jaar - 13 Augustus 1770 - werd ‘de hofstede’ uit zijn desolaten boedel aangekocht door Pieter Loquet, koopman te Amsterdam. Het perceel werd in de koopacte omschreven als: ‘het Hotel Hessenhoff met den tuin, plantagiën, vijvers, ijskelder, tuinmanshuis en orangerie, benevens een stal en twee koetshuysen alle annex den anderen.’ Onder den verkoop waren niet begrepen ‘de bollen en bloemgewassen’, die het eigendom waren van den tuinman, maar wel de ‘losse vergulde lijsten staande of leggende in de verlakte kamer, de losse lambriseeringen in de kamer daaraan volgende, mitsgaders alle het nieuwe houtwerk zo van blinden, lijsten als anderszins, welke in de vertrekken zijn staande of leggende.’ Ondanks de aanzienlijke verbouwing en verfraaiïng, die het huis had ondergaan, bracht het niet meer op dan 14.300 gulden. Pieter Loquet, die te Amsterdam woonde, zal Hessenhof waarschijnlijk zelf niet hebben bewoond. Vermoedelijk heeft Jhr. Vincent Gustaaf, graaf van Hompesch, heer van Gendringen, hoogheemraad van Rijnland, baljuw en dijkgraaf van Woerden, kastelein van het kasteel aldaar, gecommitteerde wegens de Ridderschap en Edele van Holland in 't college van de Admiraliteit te Amsterdam er o.a. eenige jaren in verblijf gehouden.Ga naar voetnoot*) Na het overlijden van den eigenaar, die toevallig in den Haag zijn sterfbed had, was zijn broeder Stephanus Loquet in diens rechten getreden. Deze droeg in 1783 ‘de hofstede Hessenhof, voortaan genoemt wordende Buitenrust,’ voor f 25,000 over aan mr. Pieter van Bleiswijk. Het huis, dat door onzen Amsterdamschen koopman verwaarloosd schijnt te zijn, zag er in die jaren vervallen uit, maar de nieuwe eigenaar deed zijn woning opknappen en verfraaien. Hij besteedde eveneens veel zorg aan den tuin, die door hem aanmerkelijk werd vergroot. Mr. Pieter van Bleiswijk, eenige zoon van Dr. Abraham Cornelis en van Maria Gribius, werd gedoopt in de Nieuwe kerk te Delft, op 3 Augustus 1724. Hij werd 27 Februari 1741 ingeschreven als student in de rechten aan de Leidsche Hoogeschool en promoveerde 3 jaren later. Hij vestigde zich in zijn geboortestad, welke hem in 1752 tot tweede en weldra tot eerste pensionaris aanstelde. Den 1en Mei 1753 trad hij in de Nieuwe kerk te Delft in het huwelijk met een naamgenoot: Geertruida Anthonia van Bleiswijk,Ga naar voetnoot†) die eveneens in Delft woonde. | |
[pagina 15]
| |
28 November 1772 werd hij geroepen tot het gewichtig ambt van Raadpensionaris. Hoewel zeer bekwaam, heeft hij door zijn zwak en wispelturig karakter een zeer dubbelzinnige rol gespeeld, en van hem kan, helaas, niet worden gezegd dat hij the right man in the right place was. In den beginne een ijverig aanhanger van het Huis van Oranje, had hij geheel aan den leiband geloopen van 's Prinsen opvoeder - den Hertog van Brunswijk; maar toen de anti-stadhouderlijke partij zich uitbreidde en grooten invloed op den gang der zaken verkreeg, en de Hertog geheel in discrediet geraakte, had hij zich van lieverlede bij die partij aangesloten. Na het vertrek van den Prins ging hij geheel over tot de Patriotten en kwam nu weldra onder den invloed van de driemannen Van Berckel - De Gijzelaar - Zeeberg.Ga naar voetnoot*) Bij de nadering der Pruisische troepen ontzonk den armen Raadpensionaris de moed. Hij pakte inderhaast zijn boeltje bijeen, met het snoode plan om naar Amsterdam uit te wijken, waarheen de vertegenwoordigers der groote steden reeds waren vertrokken. Maar de Staten, die er de lucht van kregen, en bevreesd waren dat hij het grootzegel - waarvan hij de bewaarder was - bij vergissing mee zou nemen, deden zijn woning door vier boden bewaken. Van Bleiswijk bleef, en na 's Prinsen terugkomst waren zijn patriottische neigingen op eenmaal verdwenen. Het was voor de derde maal dat hij van kleur veranderde. De Prins was nauwelijks terug, of de Raadpensionaris was de eerste, die zich ter audientie spoedde om Zijn Hoogheid met een allerbeminnelijksten glimlach welkom te heeten in de residentie, zijn terugkomst prijzende als de gelukkigste gebeurtenis, die het vaderland kon te beurt vallen. Maar de Prins, die zijn mannetjes kende, voerde hem naar een der ramen van de zaal en op de juichende menigte op het Buitenhof wijzende, voegde hij hem toe: ‘Ziedaar de volksstem, mijnheer van Bleiswijk!’ De Raadpensionaris boog en betuigde eerbiedig zijn instemming. En toen op hetzelfde oogenblik een plotselinge rukwind op het Buitenhof eenige hoeden in de lucht deed vliegen, vroeg de Prins hem, als zonder erg, hoe de wind was. Van Bleiswijk keek naar het haantje van den toren en noemde de windstreek. ‘Dat is de derde maal - zei de Prins - dat de wind heden omgedraaid is,’ en meteen gaf hij het teeken dat de audiëntie geëindigd was.Ga naar voetnoot*) Zijn positie was inderdaad geheel onmogelijk geworden, en zooals te voorzien was, werd hij na het afloopen van zijn derde quinquennaat in November 1787 niet herbenoemd. Pieter van Bleiswijk kon zich nu te midden van zijn grooten boekenschat, dien hij met veel zorg bijeen had gebracht, geheel aan zijn studie wijden.Ga naar voetnoot†) Toen Prins Willem opnieuw voor de zegevierende Patriotten moest wijken, behoefde Pieter niet voor de vierde maal van politieke kleur te verwisselen, want reeds den 29en October 1790 was hij op Buitenrust overleden. Den 4en November werd zijn lijk met vier volgkoetsen, 18 dragers en 1 wapendrager naar Delft overgebracht en in de Oude kerk in zijn eigen graf bijgezet. Hoewel hij in de geschiedenis van ons land geen bepaald eervolle en geen overwegende rol heeft gespeeld, heeft de woonplaats van den man, die na den Stadhouder de hoogste betrekking van Staat bekleedde, zekere historische vermaardheid verkregen. Van Bleiswijk overleed kinderloos; zijn vrouw was vóór hem gestorven. Eenige maanden na zijn overlijden, den 3en Februari 1791, verkochten de executeuren van zijn testament Buitenrust aan Willem Boreel.Ga naar voetnoot§) Het was omschreven als: de hofstede Bui- | |
[pagina 16]
| |
tenrust (van ouds Hessenhoff), zijnde heerenhuis, ruim bassecour met ijzeren hek, stalling voor 16 paarden enz., tuinmanshuis, orangerie, ijskelder enz. enz., groot tusschen de 7 en 8 morgen. De koopsom bedroeg f 28.400, benevens 225 gulden voor eenige tuingereedschappen en 1435 gulden, 18 stuivers en 9 deniers over rantsoenpenningen.
het park achter buitenrust.
Boreel, oud-schepen en raad van Amsterdam, geboren 19 Juni 1744, was 30 December 1766 aldaar in het huwelijk getreden met Maria Trip.Ga naar voetnoot*) Hij was toen kapitein van een compagnie Infanterie. In 1791 hield hij nog verblijf te Amsterdam, maar later schijnt hij zich naar den Haag te hebben verplaatst. Hij heeft Buitenrust evenwel niet lang in zijn bezit gehad, want 9 Juni 1806 droeg hij het over aan den Rotterdamschen koopman Robbert Twiss. Deze was geboren te Rotterdam en gedoopt in de Engelsch Episcopaalsche kerk den 10en April 1760. Zijn vader Francis Twiss, Engelschman van geboorteGa naar voetnoot*) had zich als koopman te Rotterdam gevestigd waar hij den 5en October 1742 den poortereed aflegde. Hij was een vermogend man geworden en bezat verscheiden huizen op de Nieuwehaven. Robbert trad in 1785 in het huwelijk met Mary Scott, geboren te NorwichGa naar voetnoot†). Uit dezen echt werden 11 kinderen te Rotterdam geboren. Of hij, evenals zoovelen zijner stadgenooten thans, zijn stad ontrouw is geworden en zich althans eenige jaren achtereen hier heeft gevestigd, of dat hij slechts de zomermaanden buiten heeft doorgebracht, is mij niet bekend: maar dat hij op Buitenrust heeft gewoond staat vast. Hij heeft zelfs zijn cachet op zijn woning afgedrukt door aan de zoldering van | |
[pagina 17]
| |
de zoogenaamde verlakte kamer zijn wapen en dat van zijn vrouw te doen schilderen. Twiss, die 19 November 1829 te Rotterdam overleed, heeft Buitenrust niet tot zijn dood in bezit gehouden, daar hij het op 1 Maart 1821 had overgedragen aan een bekend stadgenoot Jhr. Mr. Gerard Lodewijk Hendrik Hooft. Of hij op Buitenrust verblijf heeft gehouden is mij niet met zekerheid gebleken. Toen hij in 1822 tot lid van den Raad werd gekozen woonde hij nog op de Prinsessegracht. Later, als burgemeester (1843-1858), woonde hij op de Riviervischmarkt. Hij was de zoon van Mr. Gerrit Pieter Hooft Hendrikszoon en Gerardina Henrietta Probentau van Willemsdorf.Ga naar voetnoot*) Hij huwde te Brielle 16 November 1808 Gijsbertina Maria HeenemanGa naar voetnoot†). Hij heeft het perceel niet lang in eigendom bezeten, want reeds den 17en April 1827 deed hij het over aan Johannes Leonardus Willer, die Buitenrust in Augustus van het daarop volgende jaar verkocht aan een vreemdeling Johann Georg Heine, zich noemende professor, doctor en chef van het Orthopaedisch Instituut te Würzburg in Beieren. Heine was een self-made man; geboren 23 April 1770 te Lauterbach in Wurtemberg's Scharzwald was hij eerst in de leer geweest bij een messensmid. Na tien jaren hier en daar rondgezworven te hebben, had hij zich gevormd tot een bekwaam instrumentmaker. Zijn goede reputatie bezorgde hem in 1802 de betrekking van instrumentmaker en bandagist aan de Universiteit te Würzburg. Daar kreeg hij een ruimer veld van studie. Hij volgde de lessen in anatomie en operatieleer en gaf in 1807 een belangrijk werkje uit over chirurgische instrumenten, verbanden enz., waardoor hij in breeden kring de aandacht op zich vestigde. Hij vond ook o.a. verscheiden naar hem genoemde instrumenten uit, die hem in 1824 den titel bezorgden van demonstrator der orthopaedie aan de Universiteit en assessor der medische faculteit. Van Regeeringswege werd hem gelegenheid gegeven een orthopaedische genees-inrichting te openen onder de hooge bescherming van Koningin Carolina van Beieren. Deze inrichting geraakte binnen enkele jaren tot grooten bloei. Hij was hiermede evenwel nog niet tevreden, zijn geest zocht naar ruimer arbeidsveld. Een nieuwe ontdekking deed hem zijn land verlaten. Hij meende n.l. voor zoogenaamde inwendige ziekten een nieuw geneesmiddel gevonden te hebben, voornamelijk berustende op omslagen en zeebaden. Zoodoende vinden wij hem in 1828 op het pasgeopend Badhuis te Scheveningen. Hij besloot nu om in de nabijheid van de zee een orthopaedisch instituut te openen, waar tevens gelegenheid zou zijn om zeebaden te gebruiken. Hij zocht een geschikte woning en slaagde naar wensch. Zijn inrichting te Würzburg deed hij over aan zijn neef-behuwdzoon Bernard Heine en hij vestigde zich in den Haag.Ga naar voetnoot*) De koopsom bedroeg 23.000 gulden. 't Is merkwaardig hoe de koopsom aan schommelingen onderhevig is geweest. Zooals wij gezien hebben bedroeg zij in 1770 maar 14.300, in 1783 25.000, na de verfraaiïng door Van Bleiswijk aangebracht in 1791 28.400, in 1806 20.000, in 1821 27,000 en in 1827 maar 13.950 gulden. Willer, die het huis waarschijnlijk uit speculatie had gekocht, maakte dus goede zaakjes. Buitenrust werd nu in een ziekenhuis veranderd. Ongelukkigen met ruggegraats-verkrommingen, kromme beenen, opgetrokken- en verlamde spieren, aangeboren heupontwrichtingen, of misvormde ledematen kwamen nu bij Dr. Heine genezing zoeken. Patienten die van buiten kwamen en onder geregelde behandeling moesten blijven, konden in de ruime woning huisvesting vinden. Alles was er ten gerieve der zieken en van hunne begeleiders ingericht. Uit de navolgende omschrijving, die een jaar na de opening het licht zag, leeren wij | |
[pagina 18]
| |
de inrichting van het Instituut vrij nauwkeurig kennen. | |
Orthopaedisch Instituut.‘Gedurende het jaar 1829 is te 's-Gravenhage op den Scheveningschen weg, nabij het Tolhek, eene inrigting onder dien naam daargesteld, onder het bestuur van Dr. J.G. Heine. Men houdt zich aldaar onledig met de genezing der misvormingen van het menschelijk ligchaam, zoowel aan de ruggegraat, de ribben en het bekken, als aan den hals en de overige ledematen. De patienten, welke daarin worden opgenomen en alleen inkomen, vinden er, zoo mogelijk, hetzelfde gerijf en dezelfde zorg, als in hun ouderlijk huis; ten opzigte van hunne opvoeding en zedelijke en ligchamelijke vorming, neemt het bestuur de geheele verantwoordelijkheid op zich. Tevens is er voor gezorgd, dat de ouders der patienten of zoodanige andere personen, welke dezelve aan hunne kinderen, tot derzelver gezelschap, opvoeding en bediening, willen medegeven, in het instituut eene goede huisvesting en verzorging kunnen bekomen, waarbij het bestuur naar vermogen op ieders smaak en behoefte acht slaat. Daarenboven is er voor de personen van jongere jaren gelegenheid, om in alles, wat tot een goede opvoeding behoort, onderwijs te genieten, ten einde de tot hun herstel benoodigde tijd voor hunne geestbeschaving niet zou verloren gaan; terwijl voorts voor uitspanning en tijdverdrijf, zoo der zieken als hunne begeleiders, op verschillende wijzen gezorgd wordt. De eigenlijke orthopaedische behandeling is tweeledig, en mechanisch of dynamisch. Voor het mechanisch gedeelte der behandeling dienen een aantal door den heer Heine uitgevondene machines en verbanden, welke vervaardigd worden in eene, bij het instituut behoorende fabrijk, en waarvan steeds een goede voorraad voorhanden is, om terstond in alle voorkomende gevallen te kunnen gebezigd worden. Voor het appliceren van de machines en verbanden, zijn in het instituut een aantal onderrigtte personen van beiderlei kunne, welke een gestadig toezigt over de patienten houden en de noodige manipulatiën verrigten, waardoor dit gewigtig gedeelte der behandeling met eene zeer groote nauwkeurigheid plaats heeft. Voor de noodige lichaamsbewegingen en doelmatige gymnastische oefeningen dient de groote tuin van het instituut, waar men behalve de aangename wandelingen, ook eene kegel- en kolfbaan, schommels, een caroussel, en wat meer van dien aard is, heeft; ook wordt er rijtuig gehouden, om toeren in de omstreken te kunnen maken. Het dynamisch gedeelte der behandeling omvat de aanwending van alle zoodanige middelen, welke deels op de inwendige organisatie werken, deels tot versterking of verzwakking van enkele deelen dienen, al naar mate de behandeling van het weg te nemen gebrek, of de gezondheid van den patient, over het algemeen zulks vereischt. Hiertoe behoort het gebruik van verschillende soorten van baden, inwrijvingen, de aanwending van electriciteit en galvanismus, enz. Een groot voordeel van dit instituut, hetwelk het boven vele andere van dat soort verkiesselijk maakt, is het zeebad, hetwelk de grootste voordeelen tot genezing der patienten aanbiedtGa naar voetnoot*).
Men zou zoo zeggen dat dit wel de meest ideale inrichting om te genezen was die men zich denken kan. Aanvankelijk werd Buitenrust - dat in den volksmond weldra den zeer eigenaardigen, maar hoogst oneerbiedigen naam van het Bultenpaleis kreeg - door een vrij groot getal patienten bezocht. Toen Koning Willem I met Prinses Marianne op Zaterdag den 6en April 1830 er een bezoek bracht lagen 24 patienten ‘allen in hun apparaat te bed’. Door de vorstelijke bezoekers werd alles met de meeste belangstelling bezichtigd. Vooral trok de aandacht ‘het kabinet van modellen, waar zich de talrijke toestellen bevinden, die in de genezing der wanstaltigheden volgens het stelsel van Dr. Heine worden gebruikt en die allen van zijne vinding zijn, het therapeutisch laboratorium en | |
[pagina 19]
| |
ten slotte de werkplaatsen en de smederij’. Het behoeft dan ook geen betoog dat Z.M. na ruim twee uren in het etablissement te hebben doorgebracht ‘Hoogstdeszelfs tevredenheid over al wat Hoogstdezelve gezien had, aan den heer Heine in de minzaamste en de meest vereerende bewoordingen te kennen gaf’Ga naar voetnoot*). Maar de Koning deed nog meer. Heine, die op dit gebied grooten naam had gemaakt en heden ten dage als de vader der Duitsche orthopaedie wordt beschouwd, werd op voordracht der Regeering benoemd tot ridder van den Nederlandschen Leeuw. Het aanvankelijk succes was evenwel niet van blijvenden aard. De Hollander loopt met nieuwigheden niet zoo spoedig weg. Hij kijkt eerst eens graag de kat uit den boom. De inrichting raakte aan 't kwijnen en de directeur kwijnde mee. In 1838 waren er nog maar vier patienten intern. Merkwaardig is de beschrijving die een Duitsch Predikant, F.W. Dethmar, ‘Pharrer zu Anholt’Ga naar voetnoot†), van een bezoek aan Heine's instituut kort voor diens overlijden geeft. De Professor lag ziek te bed, maar als belangstellend landgenoot werd de bezoeker toch nog door hem ontvangen. Na een kort gesprek met hem gevoerd te hebben ‘befahl er einem seiner Gehülfen mir mehrere Schriften über seine Anstalt zu übergeben, mich herum zuführen und mir Alles aufs Beste zu zeigen. Aber ach, mit welchem Schmerzgefühle durchging ich die grossen Räume. Das Leben fehlte, und ich sah nur vier Curisten. Das Ende des Direktors und damit auch einer Anstalt, welche in dieser Gegend so wenig Anklang findet, schien mir nicht mehr fern zu sein, und ich schied desshalb tief bewegt von einem Manne, der mir selbst gestand, dass er manche Fehlgriffe gemacht, indem er die Holländer nicht verstanden habe. “Ich sehe voraus, fügte er mit dem Ausdrucke des Schmerzes hinzu, dass ich als Opfer meines Enthusiasmus für meine Erfindung zu Grunde gehe, aber es ist jetzt zu spät, eine neue Laufbahn zu beginnen”. Mit diesen Worten entliess er mich. Der bald darauf erfolgte Tod hat seinen Leiden ein Ziel gesetzt. Was aus seiner Anstalt werden wird, ist mir nicht bekannt’. Dat hij de Hollanders niet begrepen had, is gemakkelijk te begrijpen, daarvoor moet men zelf op en top Hollander zijn. Het slot van de geschiedenis dat onzen Pfarrer onbekend bleef is voor ons geen geheim. Heine overleed op Buitenrust den 7en September 1838. Zijn weduwe Maria Anna Foertsch, die na zijn overlijden naar haar gehuwde dochterGa naar voetnoot*) te Würzburg in Beieren was getrokken, verkocht Buitenrust den 10en Mei van het volgende jaar aan den Prins van Oranje, die, zooals wij gezien hebben, deze plaats met Zorgvliet vereenigde. De buitenplaats werd in de koopacte omschreven als: een heerenhuizinge, tuinmanswoning, koetshuis, stalling, schuur, lokaal voor orangerie, bloem- en trekkasten, ijskelder, tuinen, boomgaarden, park, plantagie, bosschen, vijvers enz. De koopprijs bedroeg 34.000 gulden. De hypotheek van 30.000 gulden, die door Heine op het perceel was gevestigd, werd nu afgelost. Buitenrust zou nu weldra een vorstelijk verblijf worden. Koning Willem I had den 7en October 1840 op het Loo afstand gedaan van de regeering ten behoeve van zijn oudsten zoon en Willem II was hem in de regeering opgevolgd. Op den derden Maandag in October was hij te paard naar het Binnenhof gereden ter opening van de vergadering der Staten-Generaal en op 28 November legde hij bij zijn plechtige inhuldiging in de Nieuwe Kerk te Amsterdam den eed op de grondwet af. Buitenrust werd nu aanzienlijk vergroot en tot paleis ingericht. De zoogenaamde gothieke bijbouw in ‘Windsor stijl’, die het huis aan de zuid- en westzijde ontsiert, de ruime serre die aan | |
[pagina 20]
| |
de tuinzijde is bijgebouwd en die den aanblik van dit deftig XVIIIe eeuwsch gebouw aan die zijde geheel bederft, is uit dezen tijd.
buitenrust, tuinzijde.
Koning Willem had een bijzondere voorliefde voor de gothiek. De tijd, dien hij te Oxford had doorgebracht, waar de fraaiste specimens van de gothieke bouwkunst worden gevonden, had daartoe waarschijnlijk het zijne bijgedragen. Den Haag wilde Z.M. blijkbaar eveneens het karakter van een middeneeuwsche stad geven. Een Engelsch architect werd naar hier ontboden en de Hagenaars konden zich weldra verlustigen in de gothieke huizenrij op de Nassaulaan, de gothische zaal achter zijn Paleis op den Kneuterdijk en een dergelijke galerij over het Paleis in het Noordeinde. Deze galerij is sinds jaren verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de Paleisstraat. Wij behoeven daar evenwel niet te hard over te treuren, want de heerlijke middeneeuwsche gothiek was hier op armzalige wijze nagebootst. De pinakels en kroonlijsten o.a. waren van hout. Willem II had in die jaren een ware bouwmanie. Buitenrust wilde hij geheel doen afbreken en daarvoor in de plaats stellen een groot fraai paleis, evenwel wat meer naar achteren in den tuin. Deze bouwerij kwam evenwel niet tot stand en de plannen kwamen in den doofpot - i.c. het Huisarchief - terecht. Willem II heeft zelf Buitenrust nooit bewoond. Alleen Anna Paulowna bracht er de eerste jaren geregeld de morgenuren door en gebruikte daar haar tweede ontbijt. Toen de held van Quatre-Bras op 17 Maart 1849 te Tilburg was overleden, betrok de Koningin-Moeder het paleis voor goed. Zij was 's zomers op Soestdijk en 's winters aan den Scheveningschen weg. De diners en soupers, die ten tijde van Anna Paulowna op Buitenrust zijn genoten, zullen nog bij velen een aangename herinnering hebben achtergelaten. Het Paleis dat op 't gebied van kunst veel moois bevatte, was eenvoudig ingericht. Over de indeeling en over de schilderijen en preciosa, die er gevonden werden, heeft Craandijk in zijn beknopte beschrijving over ‘Sorgvliet en aanhoorigheden’Ga naar voetnoot*) reeds een en ander medegedeeld. Nu alles wat ook maar eenigzins waarde had, naar Weimar is verhuisd, behoef ik er niet verder over uit te wijden. Slechts wil ik nog met een enkel woord melding maken van de verlakte kamer van Harting - de | |
[pagina 21]
| |
zoogenaamde Japansche zaal - welke de eenige kamer is uit het oude gebouw, die ongeschonden bewaard is gebleven en waarover Craandijk het stilzwijgen bewaart. De overige vertrekken gelijkvloers - een enkel kamertje aan de straatzijde uitgezonderd - dateeren uit het midden der XIXde eeuw. De Japansche zaal is ongeveer 10½ meter lang bij 5½ breed. De wanden zijn door middel van pilasters in vakken verdeeld, waarin ter halver hoogte medaillons. Deze medaillons vertoonen werkplaatsen: het munten, de chemie, de astronomie, de spiegelmakerij, de schilderkunst, de beeldhouwkunst, de drukkerij en ten slotte een jachttafereel. De paneelen zijn verlakt en bewerkt in relief. De pilasters, ter halver hoogte versierd met Chineesche figuren, hebben groene randen met pailletten van mica. De deuren zijn eveneens versierd met medaillons, voorstellende Chineesche figuren met Louis XV ornamenten. Het geheel is een rijk versierd lakwerk. De domineerende kleuren zijn zwart, rood en groen, terwijl een kwistig gebruik is gemaakt van goud. De schoorsteenmantel is van rood en wit marmer. Het getimmerte van de zaal behoort tot den oorspronkelijken bouw. De beschildering en het lakwerk zijn, zooals wij gezien hebben, van 1769. In het midden van het beschilderd plafond, dat eveneens in vakken verdeeld is, werden in het begin der XIXde eeuw de wapens van Twiss en Scott aangebracht. Het geheel heeft een eenigszins hybridisch karakter. De verlakte paneelen geven den indruk van in Japan te zijn bewerkt naar Hollandsche teekeningen. Het schilderwerk der deuren is zuiver Hollandsch Anna Paulowna ontsliep op Buitenrust, liggende op een rustbank in haar slaapvertrek beneden aan de tuinzijde, den 1en Maart 1865. Het domein Zorgvliet - waarvan Buitenrust deel uitmaakte - verviel toen, zooals wij gezien hebben, aan Prinses Sophie. Het groothertogelijk echtpaar bracht des zomers meestal eenige dagen op Buitenrust door. Zij betrokken dan eenige eenvoudige appartementen op de bovenverdieping. De sterfkamer van Anna Paulowna werd met groote piëteit intact gelaten. Nog voor korten tijd kon men dit vertrek, dat geheel in denzelfden toestand was gebleven, bezichtigen. De medicijnen, die door Anna Paulowna de laatste dagen voor haar sterven waren gebruikt, stonden nog op een kleine eenvoudige tafel geschaard. Haar toilet-artikelen lagen daar nog onaangeroerd. De pen waarmede zij de laatste letter op papier had gezet, lag nog op het eenvoudige inktstel. Het rustbed, waarop zij den laatsten adem uitblies, stond nog op dezelfde plaats Maar nu zijn de vertrekken allen ledig en zien er armzalig uit. De decoraties en wat verder nog aan de vroegere grootheid herinnert, getuigen van den wansmaak van dien tijd. Het gebouw zal nu weldra onder den moker vallen. Nog eenmaal zijn de zalen dezer dagen met menschen gevuld, nu de Vereeniging ‘Die Haghe’ hare tentoonstelling van schilderijen, aquarellen, prenten enz van kijkjes van den Haag uit de XIXde eeuw in dit gebouw heeft geopend. Het oude huis getuige nog eenmaal van het verleden, alvorens het van het wereldtooneel verdwijnt. Dat zijn einde nabij is, mogen wij niet altezeer betreuren. Het gebouw is door de onpractische indeeling onbewoonbaar en het nieuwe gedeelte dat indertijd schatten heeft gekost, is zoo slecht gebouwd, dat het reeds ernstig aan verzakking onderhevig is. Maar toch zullen wij dat stijve witte huis, dat niets fraais aanbiedt, missen. Hoewel ‘Grootje’ met haar diepe rimpels en ouderwetsche begrippen niet meer in den kring past, waarin zij leeft, toch wordt haar heengaan gevoeld, want ook zij laat een ledige plaats achter. | |
III. Rustenburg.De gronden ten zuiden van Buitenrust waren eveneens door Johan Cunes in eigendom verkregen. | |
[pagina 22]
| |
Zoo had hij in 1709 van Charles Bada du Jardin gekocht ‘een stuck lant met een boerehuys daerop staende, groot omtrent 2 mergen, gelegen aan de westzijde van den Scheveningschen Straetwegh.’ Ten westen begrensd door ‘de wildernisse’, ten zuiden door ‘den wegh naar de duynen’ (nu Laan van Meerdervoort) en ten noorden door den kleinen tuin van den Landgraaf van Hessen Philipsthal. Ten zuiden van dit land, schijnt hij reeds vroeger grond in eigendom te hebben bezeten; ten minste op 27 Maart 1696 was hij voor het college van Hoogheemraden van Delfland gedaagd om op Donderdag den 5en April daaraanvolgende in het gemeen Landshuis te Delft ‘eisch te hooren ter saeke hij tegens de keure van Delflandt sigh vermeeten heeft een brugge te leggen van sijn gedaegdens landt, geleegen an de westsijde bij de Cruyswegh van den Haege naer Schevelinge ende die te hegten an de voorss. wegh’. Cunes had het raadzaam gevonden om alvorens Hoogheemraden van Delfland, die lang niet malsch waren, hun eisch zouden doen hooren, nederig excuses aan te bieden en te verzoeken dat zij ‘zijn faute als onwetende gedaen zijnde met een favorabel oogh geliefden aan te zien en hem die misslagh gratieuselijck te pardonneren’. Hoogheemraden verleenden hiertoe een goedgunstig oor. Den 16en April werd hem toestemming verleend. In 1710 kocht Cunes van de weduwe en erfgenamen van Philips Doublet, die den 6en Juli 1707 te 's Gravenhage was overleden,Ga naar voetnoot*) nog ‘seeckere hoeck van de clingen ofte duyn’, welke aan de gronden, die hij het vorige jaar had gekocht, grensden. In de omschrijving van dit perceel wordt gezegd dat het zich uitstrekte twaalf roeden langs de heining van den Prins van Hessen Philipsthal ‘comende gelijck met het grot ofte fonteijn van welgemelde sijn Hoogheid, en ten zuid-oosten lang omtrent vijftig roeden correspondeerende op den toorn van 's Gravenhage’. Het geheel was groot één ‘gevouwde’ morgen. Hij sloopte de boerenwoning, die zich op deze gronden bevond en bouwde in plaats daarvan een ‘somerhuysje’Ga naar voetnoot§) met stal en koetshuis. De klingen deed hij afgraven en beplanten en in den tuin verrees weldra ook een oranjerie en tuinmanswoning Cunes heeft dit huis tot aan zijn dood toe in bezit gehad. Na zijn overlijden werd dit perceel, dat toen een uitgestrektheid van 5 morgen bedroeg, door de executeuren van zijn testament in 1717 verkocht voor 3000 gulden aan den Landgraaf van Hessen Philipsthal, die het eenige dagen later voor dezelfde prijs overdroeg aan den grootmeester van zijn huis: Jan Charles Franchois Bada du Jardin. Deze zal waarschijnlijk een zoon zijn geweest van Charles Bada du Jardin, die deze gronden eertijds aan Cunes had verkocht. Hij was in tweeden echt gehuwd met Philippina Jacoba Martin. Van zijn eerste vrouw - een dochter van den graaf De Thiancourt - was hij reeds meer dan 20 jaren gescheiden.Ga naar voetnoot†) Hij had bij haar twee kinderen: een dochter Charlotte Sophie, gehuwd met den heer Du Menil, die geboren was nadat de scheiding reeds was voltrokken en een zoon, Frederik Emanuel de Somercourt, die ouder was, maar van wien hij niet veel pleizier beleefde. Dit jongmensch, die een zeer slechte reputatie had, had hem reeds heel wat geld gekost. In het testament dat hij op 28 Mei 1721 in zijn woning aan den Scheveningschen weg | |
[pagina 23]
| |
door notaris Samuel Favon deed opmaken, vergaf hij hem evenwel al zijn snoodheden, op voorwaarde dat hij voor zijn stiefmoeder zou hebben: ‘tous les sentiments de respect et de reconnaissance, qu'il luy doit pour les biens qu' elle a sollicité de luy faire, malgré sa conduite tres irregulière et qui n'est que trop connue dans le monde.’ Hij verbood hem evenwel om ooit op Rust en Lust, zooals hij zijn buitenverblijf had genoemd, zijn intrek te nemen, ‘à cause de ses violences et de ses emportements dont il n'a fait qu' une trop douleureuse expérience, et qui troubleroient entièrement le repos de sa famille’. Het was daar dus niet altijd ‘Rust en Lust’ geweest. Uit dit testament leeren wij 's graven hofmeester als een zeer weldadig en beminnelijk man kennen; want niet alleen dat hij aan de armen van de Gereformeerde en Fransche kerk en aan de armen van de andere gezindten, aan elk college 30 gulden vermaakte, maar hij bedacht zelfs zijn schoonmoeder made. Cavallier met een ‘byoux au choix de sa chère épouse de la valleur de dix pistolles’. Zijn vrouw legateerde hij de 10.000 gulden, die haar bij huwelijksvoorwaarden, waren toegezegd, maar bovendien ‘pour témoigner aussi son amitié et sa tendresse luy laisse sa vie durant la jouissance de la dite maison et jardin appellée Rust en Lust qu'il a bâtie sur le dit chemin de Scheveling de ses propres deniers, etc.’ Wij zien hieruit dat hij het ‘somerhuysje’ van Cunes had doen afbreken en er een nieuw gebouw voor in de plaats stellen: het huis zooals wij het tegenwoordig kennen. Verder legateerde hij o.a. nog aan den Landgraaf van Hessen Philipsthal ‘une tabatière piquée d'or, garni de diamants et un service de douze tasses de porcelaines de Japon avec les soucoupes et couvercles; le suppliant très humblement de vouloir excuser la liberté qu'il prend de luy témoigner par un prèsent de si petite valeur le zêle et le respectueux attachement qu'il a tousjours eu pour son illustre personne’. Philips van Hessen zou evenwel uit de snuifdoos van zijn trouwen dienaar geen snuifje nemen, want hij ging hem voor naar het onbekende land. Zijn overlijden was zoo plotseling geweest dat hij geen beschikkingen meer had kunnen maken ten gunste van den man, die hem 25 jaren had gediend ‘avec toute la fidellité et l'attachement imaginable’. Hij had hem evenwel in zijn testament aan zijn zoon warm aanbevolen. Het was daarom dat deze hem een jaarlijksch pensioen toekende van 300 gulden en er de vleiende zinsnede aan toevoegde ‘de vouloir accepter cette petite donation comme une marque très sincère de l'estime et de la parfaite amitié que sa dite altesse sérenissime a tousjours eu pour luy’Ga naar voetnoot*). De trouwe hofmeester genoot nog zes jaren van zijn pensioen, want eerst den 23en Augustus 1727 overleed hij. Den 27en daaraanvolgende werd hij in de kerk te Scheveningen aan de zuidzijde van het koor ter aarde besteldGa naar voetnoot†). Zijn begrafenis was volgens zijn verlangen eenvoudig geweest, ‘sans aucune cérémonie et le plus simplement du monde, deux carosses seulement’. Hij had slechts voor zich begeerd ‘un sercueil de bois de chesne, doublé d'une lame très mince de plomb, laquelle sera mise dans un espèce de tombeau faite de quelque pièce de marbre avec les paroles suivantes pour inscription: Hic jacet C. B. D. M. A. S. ille M. P. A. Nec C. Nec I. D. O. M. S. E. Die marmeren graftombe scheen zijn weduwe wel wat kostbaar te vinden; in den familieraad werd daarom besloten om het maar met een blauwe zerk af te doen. De letters werden er aldus opgebeiteld: Hic jacet | |
[pagina 24]
| |
De S en E werden vergeten. Over de beteekenis van dit opschrift waren verschillende lezingen in omloop. Timareten, die in 1777 zijn ‘Verzameling van Gedenkstukken’ uitgaf, zat er ook mee in de war en raadpleegde eenige taalkundigen. Hij kreeg twee lezingen, die hem aannemelijk voorkwamen en die hij in zijn werk afdrukteGa naar voetnoot*). Wij zullen er ons evenwel maar niet verder mede bezighouden. Rust en Lust was een fraai huis dat de aandacht der voorbijgangers tot zich trok. De vier nissen aan de voorzijde waren versierd met geschilderde zinnebeelden en bijschriften. Als: de Godsvrucht waar onder stond: Initium sapientiae est reverentia Jehovae, ps. 111 vs. 10. (De vreeze des Heeren is het beginsel der Wijsheid). De Goedertierenheid en Getrouwheid met het onderschrift: Benignitas et fides occurrunt inter se. (Goedertierenheid en Trouw ontmoeten elkander). De Gerechtigheid en Vrede; op het voetstuk stond: Justitia et pax osculabuntur, ps. 85 vr. 11. (De Gerechtigheid en Vrede zullen elkander kussen.) De Tijd en de Waarheid met de daaronder staande spreuk: La verita col Tempo. (De Tijd ontdekt de Waarheid). Voorts zag men, volgens Timareten,Ga naar voetnoot*) boven deze nissen ‘in een gelijk tal kleinder vakken, eenige Italiaensche vaersen met de daer op t' zaem gestelde zangwijzen’.Ga naar voetnoot†) Uit de taxatielijst van zijn nagelaten goe-
rustenburg (de russische kapel)
| |
[pagina 25]
| |
deren, leeren wij de indeeling van het huis eenigzins kennen. Het bevatte o.a. beneden: ‘de voorkamer, de groote kamer, een klein cabinet aen de rechter handt, 't clein saaltie op de tuyn, een klijn cabinet aen de slinker handt, de kinderkamer en de keuken’ en boven: ‘de voorkamer, slaepkaemer, 't cabinet van mijnheer, balconkamer, kamenierskamer, knechtskamer, kamer boven de keuken’ enz.Ga naar voetnoot§) Zijn weduwe, die met haar drie minderjarige kinderen Amelie Philippine Charlotte, Philippe Vincent en Catherine Wilhelmine was achtergebleven, had de woning verlaten en aan vreemden verhuurd. In 1734 verzocht zij aan het Hof van Holland om dit perceel, waarvan zij het vruchtgebruik genoot, te mogen verkoopen. De toestemming daartoe werd haar verleend en Rust en Lust ging op 9 September 1735 over voor 10,000 gulden aan Willem van Sonsbeek, lid van den Raad van State. Het huis was vrij luxueus ingericht, zooals uit het koopcontract blijkt, want in den koop waren begrepen: ‘de ses stucken schilderijen, dienende tot meublement van de groote beneden sael, het blaffon (sic) daaronder gerekent, gelijk meede de schilderijen dienende tot meublement van de beneede caemer agter de voorsz. groote beneden sael; insgelijx alle de schilderijen voor de schoorsteenen, mitsgaeders de behangsels, vloermatten en het verdere meubilaire dat de vrouwe vercopersse jegenwoordig in het voorsz. huys is hebbende ende sodanig als hetselve bij den jegenwoordigen huurder wert gebruykt’. Langs het huis liep een sloot, welke het erf van den Scheveningschen weg afscheidde. Om toegang tot het huis te krijgen moest men een steenen brug over. Deze brug verkeerde in 1737 in vervallen toestand. Willem van Sonsbeek verzocht daarom aan Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en aan Burgemeesters en Regeerders van den Haag om een nieuwe steenen brug te mogen leggen ‘om daarover met koets en paarden te kunnen rijden’. De toestemming hiertoe werd hem welwillend verleend, mits betalende 4 pond en 8 schellingen. Onze voorouders verstonden uitnemend de kunst om overal dubbeltjes uit te kloppen. Van Delfland had hij de toestemming gratis gekregen. Van Sonsbeek heeft niet lang pleizier van zijn buitenplaats gehad, want in 1738 overleed hij. Zijn executeuren verkochten Rust en Lust den 26en September 1738 aan Assueer Baron van Heeckeren, heer tot Roderloo, Ligtenberg, Kell, Rees en Engelenberg, burgemeester van Zutfen en gedeputeerde ter vergadering van de Staten-Generaal, gehuwd met Henriëtte Johanna Elisabeth Agatha Walraven, Baronesse van Laar. Als afgevaardigde der Staten-Generaal vertoefde hij een groot gedeelte van het jaar in den Haag, zoodat hij hier een pied à terre moest hebben. Of de bewoning van Rust en Lust hem te kostbaar werd of dat het huis hem niet beviel, wij weten het niet, maar twee jaren later werd het opnieuw in veiling gebracht. Eigenaar werd toen de luitenant-kolonel Johan Daniël van Portz. De koopsom bedroeg 7500 gulden ‘buyten en behalven de behangsels, schilderijen en andere ornamenten, mitsgaders de vloermat in de groote benedenzaal, banken, steenen beelden en pedestallen’, waarvoor 3500 gulden werd in rekening gebracht. Bovendien kreeg de vrouwe van Roderlo - mevrouw Van Heekeren - 300 gulden voor een kleed. Daar kan een mooie jurk voor gekocht zijn. Was dit misschien de prijs waarvoor mevr. Van Heekeren werd overreed om met de verhuizing genoegen te nemen? Wat doet een vrouw al niet voor een mooie japon? 't Was voor de dames in die dagen dikwijls een buitenkansje als haar huis werd verkocht. Want meestal werd voor haar een sommetje bedongen als speldegeld of indien zij er niet zeker van was dat haar echtvriend de beloofde penningen aan haar zou overdragen, deed zij in de koopacte uitdrukkelijk omschrijven wat zij er voor wilde hebben. Dit gebeurde vooral wanneer de kooper een winkelier was en de echtgenoot van den | |
[pagina 26]
| |
verkooper dus gemakkelijk uit zijn étalage een keus kon doen. Zoo kocht de ‘cooperslaeger’ Joost Woutersz., in 1611 van Cornelis Philipse Sadijn het huis genaamd ‘de Schenckan’, gelegen in 't Achterom, voor een schuldbrief van 2325 gulden. Mevrouw Sadijn kreeg als een ‘vereering’ 20 gulden en bovendien een ‘beddepan’. Mijnheer Sadijn zal zeker niet zoo heel jong meer zijn geweest. In 1613 kochten Jacob Dircksz. Hartgen en Jan Gerritsz. van den Broeck, van Cent Cornelisz. Vim, ‘bijervoerder’, het huis van ouds genaamd ‘de Wildeman’, gelegen aan de westzijde van 't Spui, voor een schuldbrief van 7000 gulden en een ‘silvere sleutel-raecx’ tot een vereering voor zijn huisvrouw. Bij een verkoop in 1624 moest de kooper, die juwelier was, aan de vrouw en dochter van den verkooper ‘elcx een paer messen van agaet’ geven - nogal een bescheiden eisch - en verder 10 gulden voor de armen en 40 gulden ‘ten gelaege,’ dus voor een frisschen dronk, waarmede een koop altijd besloten werd. Dikwijls bedong de kooper ook een aardigheid voor zich zelf. Jacob Sasbout en Dirk van Millingen kochten in 1618 van Jan Willemsz. ‘smit’ een huis benoorden 't Westeinde voor 744 gulden. Zoowel voor de huisvrouw als voor den zoon van den verkooper werd bedongen een rozenobel en voor hem zelf ‘een nyeuwen hoet en band, bequaem om te dragen.’ Onze brave smid was dus bang dat ze hem een hoofddeksel in de hand zouden stoppen, waarmede hij niet fatsoenlijk voor den dag zou kunnen komen. Een nieuwe hoed scheen ook voor de mannen in die dagen een groote aantrekkelijkheid te zijn geweest. Toen Jan Pietersz. Verleijer ‘schuytvoerder’ in 1619 een ‘huysken of camer’ op het Spui verkocht, bedong hij voor zich eveneens een nieuwen hoed. Mr. Augustijn Stalpart van der Wiele was een braaf man. Toen hij in 1618 een tuin verkocht wenschte hij voor zich ‘een paar sijden Melaensche neerhosen, van welcken coleur hij zal verkiezen en voor zijn moeder Sybilla Pauw 12 ellen Engels damast van 20 stuivers de el.’ De deurwaarder Stalpert van der Wiele had dezelfde goede eigenschappen. Hij bedong niet alleen 30 gulden tot een ‘propine’ voor zijn huisvrouw, maar nog 6 gulden voor zijn schoonvader Hans de Clerck. De vereering van een rozenobel was vrij algemeen. Dat deze gewoonte, die zeker was ingesteld om de dames met het verhuizen te verzoenen, burgerrecht had verkregen, blijkt wel hieruit dat de vrouw van een burgemeester, die tevens Hoog Mogende was, er zich niet voor schaamde 300 gulden voor een nieuwen japon aan te nemen. De kolonel van Portz, die te Leiden woonde, schijnt het huis voor geldbelegging te hebben gekocht. Althans in 1749 had hij het verhuurd. Rust en Lust, een deftige buitenplaats, die uitsluitend deftige menschen binnen zijne muren had geherbergd, werd nu gedegradeerd tot een inrichting van publieke vermakelijkheid, want in dat jaar werd er een ‘Vauxhall’ in gevestigd. Een nieuwigheid in die dagen, welke uit Engeland was overgewaaid. Vauxhall was, zooals bekend is, de naam van een openbaren lusttuin met een dans- en concertzaal, welke door zekeren Vaux in de eerste helft der achttiende eeuw te Londen was geopend. Een eigenaardigheid van die inrichtingen was dat men in den geïllumineerden tuin muziek maakte. De Prinses van Hessen-Philipsthal, wier portret nog altijd in de benedenkamer boven den schoorsteen hing, blikte nu met voorname minachting op een bonte menigte neer, die van tijd tot tijd de vertrekken vulde. Lang zou dit evenwel niet duren, want de ondernemer maakte geen goede zaakjes. Binnen enkele jaren moest hij het opgeven. Waarschijnlijk lag de uitspanning te ver van de stad. De Hagenaar verplaatste zich toen nog niet zoo gemakkelijk als tegenwoordig. In de wandeling bleef het evenwel nog jaren lang den naam van ‘Vauxhall’ dragen, zooals blijkt uit de omschrijving der belending van Buitenrust (pag. 15). | |
[pagina 27]
| |
Johan Daniel van Portz was omstreeks 1752 overleden en zijn weduwe Maria van de Velde was in 1754 hertrouwd met Herman Lodewijk graaf van Gronsfeld-Diepenbroek. Het rijke weeuwtje had een schitterende partij gedaan. In 1758 verkocht zij haar buitenplaats in den Haag, welke wederom den ouden naam van Rust en Lust had gekregen, aan Seneca Ingersen, oud-resident van Cheribon. In den koopprijs van 8000 gulden waren mede begrepen de behangsels, spiegels, schilderijen, ‘so in de schoorsteenen als boven de deuren.’ Alleen ‘het portrait van de Princesse van Hessen Philipsthal’ werd door de verkoopster behouden. Deze oudgast, die in Indië fortuin had gemaakt, had er een titel bij gekocht. Hij noemde zich Seneca Ingersen, vrijheer van Geltingen en Rijksedelman van zijn Keyzerlijke Majesteit. Hij verfraaide het huis, waaraan hij den naam gaf van Rustenburg en besteedde veel zorg aan zijn tuin. De enkele fraaie gestukadoorde plafonds, die wij nog in het huis aanschouwen, zijn door hem aangebracht. Een daarvan (in de tegenwoordige sacristie) draagt het jaartal 1768. Het bleef tot aan zijn dood in zijn bezit. In 1787 verkochten zijn executeurs, die hem den titel gaven van Baron van Geltingen, de plaats aan Gerrit Jan Baron de Hochepied. In de verkoopbiljetten werd met zekeren ophef melding gemaakt dat het huis bevatte ‘een meenigte kamers en cabinetten, waarvan de meeste zijn behangen en gestucadeert en met spiegels en schilderijen in de schoorsteenen versierd, zijnde de tuin rondom beplant met hooge opgaande boomen en met beste vruchtdragende boomen en gewassen, hebbende een aangenaam uytsigt over de Scheveningsche weg en annexe landerijen.’ Of de Hochepied op Rustenburg verblijf heeft gehouden, is mij niet bekend, maar het is vrij zeker dat hij het eenige jaren althans heeft verhuurd. Onder anderen schijnt de Raadpensionaris Van de Spiegel het huis 's zomers in huur te hebben bewoond. Wij hebben gezien, dat hij tegelijk met Bentinck in 1795 op de kastelenij van den Hove was gevangen gezet. Toen hem werd medegedeeld dat de vergadering van de Provisioneele Representanten des volks van Holland van plan was om hem te doen overbrengen naar het kasteel te Muiden, en deze overbrenging hem suspect voorkwam, had zijn zoon daartegen in het volle Comité geprotesteerd. Men had hem toen aangeraden dat mevrouw Van de Spiegel een request in dien geest moest presenteeren. Eenige bevriende leden van het Comité, die inzage van het concept-request hadden gekregen, hadden haar in overweging gegeven om zelf een bepaalde plaats voor te slaan, waartoe naar hun meening ‘zijn buitenplaatsje aan den Scheveningschen weg gevoeglijk kon geproponeerd worden.’Ga naar voetnoot*) De vergadering had hierop het decreet van vervoering voorloopig ‘gesurcheerd.’ Twee leden uit dit college, die Van de Spiegel hiervan mededeeling kwamen doen, gaven als hunne meening te kennen, ‘dat het meer tot zekerheid van de vergadering en tot zijn eigen veiligheid zou strekken, indien hij in zijn huis in den Haag bewaard werd als op zijn buitenplaats.’ Van de Spiegel, die eveneens aan zijn huis in den Haag de voorkeur gaf, had daarin toegestemd. Maar weldra bleken deze beraadslagingen vruchteloos te zijn geweest. De Regeering had het raadzaam geoordeeld om hem, evenals Bentinck, het Huis in 't Bosch als verblijfplaats aan te wijzen. Opmerkelijk is het, dat de overbrenging van de bewoners van Rustenburg en Zorgvliet geschiedde onder het escorte van ruiters van het regiment van Hessen Philipsthal, die hun naam ontleenden aan den voormaligen eigenaar van Buitenrust, of althans aan leden van diens geslacht. In 1808 verkocht de douairière de Hochepied, Sara Gerlacius, Rustenburg aan Mr. Coenraad Willem Wyborgh, die het twee jaren later voor 9000 gulden overdroeg aan | |
[pagina 28]
| |
Christina Koets, weduwe van Johannes Mooy. Het oude huis zou nu weldra geheel van bestemming veranderen, daar Christina Koets het deed inrichten tot een hôtel. In het voorjaar van 1811 was het logement gereed. De eigenaresse plaatste in de Haagsche Courant van den 1en Maart de volgende aankondiging, waarin zij zich in de gunst en recommandatie aanbeval: ‘De weduwe C. Koets, heeft de eer te adverteeren, dat zij zig heeft geetablisseerd op de Buitenplaats genaamd Rust-en-Burch, staande en gelegen bij den Haag aan de Scheveningse weg, nabij het Tolhek, en aldaar heeft geapproprieert om te kunnen verhuuren diverse propere en wel gemeubileerde appartementen, als ook tot het houden van maaltijden, logeeren, mits het een en ander vooraf besteld word; alles een begin nemende met den 15en Maart aanstaande. Ook zal zij tragten zig in staat te stellen om bij het goede saisoen aldaar een alleraangenaamste Vaux-Hall te kunnen geven.’Ga naar voetnoot*) Rustenburg was dus nu hôtel geworden. Het bevatte 24 kamers.Ga naar voetnoot†) Als hôtel was het zeer gunstig gelegen. De gasten, die de zeebaden wilden gebruiken, behoefden slechts den mooien Scheveningschen weg langs te wandelen, de dorpstraat door, en binnen een half uur waren zij aan het strand. Zij, die tegen de wandeling opzagen, konden de zeebaden ook binnenshuis gebruiken. Het nemen van een zeebad ging toen nog eenigzins primitief in zijn werk. Een badhuis was er niet en aan badkoetsjes werd evenmin nog gedacht. Men wandelde naar het strand, weldra gevolgd door Scheveningsche vrouwen en meisjes, die zich aanboden om op de kleêren te passen. In het bijzijn van die dames ontkleedde men zich, sprong in zee, en na een frisch bad genomen te hebben, hielpen de jeugdige Scheveningstertjes afdrogen en de kleêren aantrekken. Voor een fooitje werd die dienst bij iedereen gaarne verricht.
oude toegang van rustenburg tot den tuin.
Foei, shocking, hoor ik een achtbare moeder uitroepen! Volstrekt niet, mevrouwtje, het geschiedde alles in eer en deugd. In heerlijke gezonde naïveteit. Hooren wij slechts wat een Italiaan, Pilati de Tassulo, die op het einde der achttiende eeuw ons land bezocht, hierover mededeelt:Ga naar voetnoot*) ‘La bourgeoisie et du bas peuple etc. vont dans la belle saison en foule à Schévening. Elles vont à pied jusqu'à la porte de la ville: la elles trouvent een phaéton qui les mène pour un sou ou deux par tête jusqu'au village. Les cabarets y sont en grand nombre et tous extrêmement mauvais; elles y descendent pourtant pour boire du thé. Quantité de monde va aussi à Schévening pour se baigner dans la mer. J'ai voulu une fois me donner ce plaisir; j'y suis allé avec des Hollandais de mes amis. Les femmes et filles des pêcheurs de ce village se doutèrent de notre dessein; elles nous suivîrent par troupes pour s'offrir à nous garder nos hardes. Mes amis qui étoient déjà accoutumé à cela acceptèrent avec plaisir leurs offres. Ils se deshabillèrent devant elles et sautèrent dans | |
[pagina 29]
| |
la mer. A leur retour les filles leur rendîrent leurs habits et les aidèrent à s'essuyer. Elles font pour de l'argent cette politesse à tout le monde. Elles ne me tentèrent point pourtant, car elles puent comme nos capucins et sont habillées jusque de même’.
de russische kapel met bidstoel en zetel van wijlen h.m. anna paulowna.
Die kuischheid van onze Scheveningstertjes werd door onzen Italiaan niet op de rechte waarde geschat, want hij voegde er aan toe: ‘c'est grand dommage car il y en a des belles parmi elles’. Deze eigenaardige gewoonte schijnt tot het begin der negentiende eeuw in stand te zijn gebleven. In 1818 richtte Pronk op ongeveer 10 minuten afstands van de kerk een badhuisje op, waaruit zich langzamerhand het groote Badhuis ontwikkelde. Eerst drie jaren later brachten de koetsjes de badgasten in zee. Rustenburg zou evenwel niet lang hôtel blijven. Reeds in 1824 werd het door Anna Gerardina Missio, wede. Johannes Stupani en in tweeden echt gehuwd met Justus David Krantz, eenig nagelaten kind van Christina Koets, die in eerste huwelijk getrouwd was geweest met Johannes Missio en die in 1817 was overleden, verkocht aan Christina Reinira gravin van Reede-Ginckel, vrouwe van Amerongen. Het huis werd sinds dien door haar en haar zuster Maria Wilhelmina, vrouwe van Ginkel, Elst, Lievendaal, Doeveren en Genderen, bewoond. Deze freules stamden af van Godard van Reede-Ginkel, die, evenals Bentinck, een gunsteling was van den stadhouder Willem III en die door hem tot graaf van Athlone werd verheven. Het huis kreeg nu in de wandeling den naam van ‘het huis der gravin van Athlone’. De Prins van Oranje, die voor beide dames groote achting koesterde, bracht hen dikwijls een bezoek. Na 't overlijden van freule Christina op 28 December 1847, verkocht haar zuster Maria Wilhelmina, Rustenburg - ook wel | |
[pagina 30]
| |
Rust en BurgGa naar voetnoot*) geschreven - aan Koning Willem voor 45.000 gulden. De koopprijs was zeer ruim en freule Maria maakte goede zaken, daar haar zuster het huis indertijd voor slechts 13.000 gulden had gekocht. Rustenburg werd nu door den Koning ter bewoning afgestaan aan Hertog Bernhard van Saksen Weimar Eisenach, den lateren schoonvader van Prins Hendrik, gehuwd met Ida van Saksen-Meiningen en zijn beide zoons. Het huis werd door hem betrokken in Februari of Maart 1848 en hij hield er verblijf tot April 1850. De drie aangrenzende buitenplaatsen waren dus nu in éene hand vereenigd. Na het overlijden van Koning Willem II, toen Anna Paulowna haar zetel op Buitenrust vestigde, werden eenige vertrekken op Rustenburg tot een kapel ingericht. Het huis werd verder bewoond door eenige kamervrouwen. De Russische kapel werd door Anna Paulowna bij haar komst in ons land in 1816 gesticht. Zij was toen hofkapel, die haar overal volgde. Na haar overlijden in 1865 werd de kapel gezantschapskerk. De Russische gemeente in den Haag bestaat op 't oogenblik uit 1 priester, 2 psalmisten en 30 à 40 leden, waaronder de hier verblijf houdende Grieken, Bulgaren en Perzen. De dienst wordt gehouden tweemaal in de week, op Zaterdagmiddag en Zondagmorgen.
de russische kapel.
In de eenvoudige kapel is weinig wat de aandacht trekt. Het opmerkelijkste is de | |
[pagina 31]
| |
de ‘ikonostas’ voor het altaar.
| |
[pagina 32]
| |
zoogenaamde ‘Ikonostas’, welke voor het altaar is geplaatst en fraai is beschilderd, zooals op nevensstaande afbeelding is te zien. In een klein zijvertrek, dat tot sacristie is ingericht, bevinden zich kostbare gewaden, die door den priesterGa naar voetnoot*) op Zon- en feestdagen worden gedragen. Een daarvan is door Koningin Anna Paulowna eigenhandig geborduurd. De geschiedenis van de kapel bevat slechts één belangrijk moment. Het was in de dagen dat het lijk van hare vorstelijke stichtster daar boven aarde stond en de laatste eer aan het stoffelijk overschot werd bewezen. Anna Paulowna was den 1en Maart 1865 op Buitenrust overleden en Zaterdag den 11en daaraanvolgende 's middags om half drie werd haar stoffelijk omhulsel op plechtige wijze overgebracht naar de Grieksche kapel. De stoet ging door den tuin en volgde denzelfden weg, dien de Vorstin gewoon was te gaan, als zij zich naar haar bedehuis begaf. Vooraf gingen de lakeien en de verdere bedienden der hofhouding; de kist werd gedragen door de officieren van het Huis der ontslapen Vorstin. De meeste leden der Koninklijke familie volgden onmiddellijk achter de dragers, waarachter zich al de leden der Hofhouding aansloten. In de kapel, die met rouwfloers, gedrapeerd met zilver, behangen en met waskaarsen verlicht was, werd de stoet ontvangen door den geestelijke der kapel, alsmede door de leden van het Russisch gezantschap en de hier aanwezige Russen. Door den Minister van Justitie werd deze voorloopige bijzetting op officieele wijze bij proces-verbaal geconstateerd. De uitvaart zelf vond op Vrijdag den 17en plaats. Reeds in den vroegen morgen golfde een dichte menigte door de straten die de stoet zou nemen. Ondanks den fijnen dichten regen, die de wachtenden deed huiveren, stonden de straten opgepropt met stadgenooten en vreemdelingen, die van heinde en verre naar de residentie waren toegestroomd. Van negen uur af verkondigde het klokkengelui van de torens en kerken het naderend uur van den somberen stoet. De kerkelijke plechtigheid in de kapel was reeds een half uur vroeger aangevangen. De kleine ruimte was geheel gevuld. De lijkkist stond op een estrade van drie treden. Op een kleinen afstand daarvoor stond de opper-ceremoniemeester Jhr. F.R. Boreel. Aan de hoeken van het rouwkleed vier hooge hofdignitarissen. Langs de lijkkist 24 kamerheeren in twee rijen geschaard. Aan het hoofdeinde bevonden zich de dames du palais en de dames d'atour, terwijl achter deze de kamervrouwen der overleden vorstin stonden geschaard. Behalve de leden der Russische legatie bevonden zich in de kapel Prins en Prinses Hendrik der Nederlanden en de Groothertog en de Groothertogin van Saxen-Weimar. De dienst werd verricht door den Aartspriester Soudakoff, aalmoezenier van de Koningin, bijgestaan door den priester van de Grieksche kerk te Amsterdam en van die te Weimar, benevens door den diaken en vier heeren met onvervalschte Russische namen en twee koorzangers. Statig ruischten de gezangen en treurliederen door de kleine bewierookte kapel, en plechtig klonken de woorden van den Aartspriester, toen hij de absolutie en den zegen uitsprak. Te tien ure verkondigden de metalen monden van het geschut de tijding dat de stoet zich in beweging had gezet. De regen had opgehouden. Onder het spelen van de marches funèbres trok de lange stoet door Zeestraat, Noordeinde, Hoogstraat, Venestraat en Wagenstraat naar den Rijswijkschen weg om verder den tocht naar de Prinsenstad te volbrengen. Door het overlijden van Anna Paulowna was het oude huis mede aan de Groothertogin van Saksen-Weimar vervallen. Rustenburg had evenwel in den loop der jaren veel van zijn grondgebied verloren. | |
[pagina 33]
| |
Door den aanleg der Anna Paulownastraat in 1869Ga naar voetnoot*) werd de scherpe hoek, thans begrensd door Scheveningschenweg, Laan van Meerdervoort en Anna Paulownastraat, er afgesneden. Dit vak werd weldra met groote huizen bebouwd. Het station van de Hollandsche Stoomtram verrees eveneens op haar grondgebied. Wanneer wij de hiernevensstaande afdruk van den ouden plattegrond uit den atlas van Kruchius van 1712 aandachtig bekijken, zien wij duidelijk dat de tuin eertijds in het zuiden begrensd werd door de Laan van Meerdervoort.Ga naar voetnoot†) De sloot vóór het huis werd omstreeks 1870 gedempt. Rustenburg zal binnen eenige jaren evenals Buitenrust onder den moker des sloopers vallen. Het huis, dat voor particuliere woning vrij ongeschikt is heeft zijn tijd gehad. Inwendig biedt het weinig opmerkelijks meer aan. Slechts enkele vertrekken met mooie plafonds wijzen op vervallen grootheid. De tuinkamer beneden achter de zware kolommen en de twee ineenloopende bovenvertrekken aan de noordzijde vertoonen nog een eigenaardig achttiende-eeuwsch karakter. Behalve een enkel onbeduidend schoorsteenstuk zijn alle schilderijen, die de kamers eertijds versierden, verdwenen. De woning met haar aan de voorzijde uitgebouwde privaten, welke nog eenige jaren geleden door een groen gordijn van klimop aan het oog waren onttrokken, is stijf, maar toch karakteristiek; met haar gaat wederom een stukje geschiedenis van den Haag verloren.
plattegrond van zorgvliet, buitenrust en rustenburg.
Wij mogen evenwel voor het behoud der kapel geen pleidooi voeren. Wanneer het algemeen belang het eischt moet elke andere overweging zwichten. | |
[pagina 34]
| |
Alleen tegen het doelloos bederven van wat mooi is of historische waarde heeft, tegen het heillooze vandalisme dat hier in den Haag in de afgeloopen eeuw hoogtij heeft gevierd, zal ieder die zijn stad lief heeft en eenig gevoel heeft voor kunst en geschiedenis, te velde trekken. Moge intusschen de kennis van het verleden een waarborg zijn voor het behoud van hetgeen ons nog rest en dat uit een oogpunt van kunst of historie tot ons spreekt. |
|