Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Zorgvliet, Buitenrust en Rustenburg.
| |
[pagina 314]
| |
en dat hij het aan Bentinck zou hebben geschonken.
gezicht op de oranjerie en op de stallen.
Enkele zinsneden in brieven van tijdge nooten bevestigen die meening. De Zweedsche architect met wien wij reeds hebben kennis gemaakt, vertelt positief hetzelfde verhaal, maar uit officieele bescheiden blijkt hieromtrent niets. Integendeel, in de koopacte, welke ondershands reeds in 1674 werd verleden, maar die eerst in Januari van het volgende jaar in de transportregisters staat ingeschreven, wordt Bentinck uitdrukkelijk als kooper genoemd. Bovendien komt in een request, dat hij den 18den Dec. 1675 aan Raden en Rekenmeesters der Domeinen van Holland overlegt, de volgende zinsnede voor: ‘Hoe dat hij verthoonder gekocht hebbende de hoffstede genaemt Sorgvliet’ enz. Het is natuurlijk mogelijk dat de Prins aan Bentinck de kooppenningen geschonken zou hebben, maar uit officieele bronnen blijkt hieromtrent niets. Na zijn overlijden op 23 November 1709 werd Zorgvliet toebedeeld aan een zijner zonen, den toen nog minderjarigen Willem.Ga naar voetnoot*) Willem Bentinck, meer bekend als ‘de heer van Rhoon’ trad in 1733 in den echt met Charlotta Sophia Gravin van Aldenburg, erfvrouwe van Varel en Kniphausen. Hij was evenals zijn vader een trouw aan hanger van het Huis van Oranje en een van de voorname bewerkers der Hollandsche Oranje-revolutie van 1747. Hij bekleedde de functie van raad van Prinses Anna en had grooten invloed aan het Hof.Ga naar voetnoot*) Rhoon, die later gescheiden van zijn vrouw leefde en veel in het buitenland toefde, was weinig op Zorgvliet. Toch liet hij zich aan de plaats veel gelegen liggen en deed groote veranderingen aanbrengen. De Fransche ‘manier’ van Lenôtre was langzamerhand verdrongen door de Engelsche wijze van tuinaanleg. Frankrijk was daarin zelf voorgegaan en wij waren hoewel schoorvoetend gevolgd. De stijve parterres en berceaux maakten plaats voor ruime grasvelden en statige boomgroepen. De rechte lijn werd nu een slingerend pad. Het gekunsteld grotwerk met zijn cascades, de snoezige fonteintjes met gekleurde steentjes werden verbannen; de geschoren hagen, de | |
[pagina 315]
| |
uit palm geknipte dieren en boomen werden onmeedoogend omgehakt. Men had een ruimeren kijk op de dingen gekregen. Het enge keurslijf waarin de heerlijke vrije natuur zat bekneld, werd uitgetrokken. Het was de Engelschman Kent, die omstreeks 1720 deze revolutie in den tuinbouw bewerkte, welke weldra aan deze zijde van het Kanaal vrij algemeen werd nagevolgd. In Holland drong het evenwel niet zoo spoedig door. Dat fatale knutselwerk paste te veel in onzen pruikentijd dan dat wij het zoo maar in eens zouden hebben kunnen prijsgeven. Bentinck was een van de eersten in Holland, die met deze nieuwigheid op zijn zomerverblijf een proef nam. Een wandelaar, die met eenige vrienden in 1733 Noord- en Zuid-Holland doorkruiste en zijn reisindrukken te boek stelde, schrijft o.a. omtrent Zorgvliet:Ga naar voetnoot*) ‘Het huis Zorgvliet voor 't eerst beziende, vond ik er grote verandering bij 't geen ik er voor eenige jaren gezien had, alzo de tegenwoordige eigenaar het merkelijk verbetert en moderner had gemaakt, niet zo zeer omtrent de behuizinge, als wel in de schikking van eenige plantagie.’ Een groote verandering, die op Zorgvliet had plaats gevonden, was wel hierin gelegen, dat de toegang was verplaatst. De stijve breede oprijlaan, die zooals wij gezien hebben, van het begin van Zorgvliet in een rechthoek de geheele plaats doorsneed, paste niet meer bij den modernen aanleg van het park.
de vijver ten oosten van den tuin achter het huis en ten westen van de houtwerflaan no. 18 van den ouden plattegrond. zie pag. 257.
Bentinck had daarom aan Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland - die na de opheffing der Rekenkamer, in 1728, de zorg voor de domeinen hadden overgenomen - toestemming verzocht, om op zijn kosten te mogen maken ‘een opening in den dijk van den Scheveningschen weg aen de noordzijde, ten eijnde de heijningh van Zorgvliet ter breete van minder als drie voeten.’ De toestemming hiertoe werd hem den 2en September verleend.Ga naar voetnoot*) Deze toegang is tot op heden in stand gebleven. De tijdgenooten van Bentinck waren er wel eenigszins verbaasd over, dat hij zooveel geld aan zijn ‘hofstede’ ten koste legde, want ‘Rhoon werd gesegt vrak in zijn finantiën te zijn.’Ga naar voetnoot†) Als een merkwaardigheid teekent Van Hardenbroek in 1762 in zijn mémoires aan: ‘dat de weg van Sorgvliet tot aen de Scheveningse straet thans gepuint is, wel agt a negen hondert guldens hadde moeten gelden.’Ga naar voetnoot§) Bentinck was financieel niet gelukkig geweest. Door wanbeheer van de rentmeesters der heerlijkheid Rhoon had hij aanzienlijke verliezen geleden, terwijl ook het proces dat hij voerde over de goederen van zijn echtgenoote te Varel in Oldenburg aanmerkelijke sommen had verslonden. Het was dan ook geen geheim dat hij als ijverig aanhanger van de Engelsche partij | |
[pagina 316]
| |
hier te lande, van dien kant financieel werd gesteund.
het opkamertje in den rechtervleugel van het huis, met uitzicht op de oranjerie
Toen zijn oudste zoon Christiaan Frederik Anton Bentinck trouwplannen kreeg, werd er naar een rijke vrouw omgezien. Dit goudvischje was Maria Catharina van Tuyll van Serooskerken, die van haar moeder - altijd volgens het zeggen van Van Hardenbroek - 150,000 gulden mede ten huwelijk bracht. Men wist ook te vertellen dat hij een blauwtje geloopen had bij een paar andere rijke ‘vrijsters’, als de dochter van den gouverneur-generaal Jacob Mossel en de weduwe van den kleinzoon van den gouverneur-generaal Abraham Riebeeck. Dat de heer Van Rhoon veel voor de verfraaiing van zijn park deed, verwondert ons niet, want hij stond bekend als een man, die veel voor de kunst in het algemeen voelde. Onder anderen had hij zich veel moeite gegeven om een vaste opera in den Haag te krijgen, maar hij was hierin tegengewerkt door den Hertog van Wolfenbuttel, die meer smaak in de comedie scheen te vinden. Zorgvliet werd evenwel, zoo ik reeds zeide, door hem weinig bewoond. In den zomer van 1740 hield Trembley, hofmeester van den jongen graaf Bentinck er o.a. verblijf Aan hem danken wij het mooie kijkje op de Oranjerie, terwijl hij tevens het interieur van het opkamertje van het woonhuis, door den bekenden graveur Pronk in prent deed brengen. In dit vertrekje - de werkkamer van de kinderen - zien wij in de vensterbank verschillende flesschen met polypen staan, waarover hij studie maakte. In zijn aanteekeningen hieromtrent, spreekt hij over de helderheid van de beek welke buitengewoon met insecten bevolkt was.Ga naar voetnoot*) De beide prentjes van de vijvers op Zorgvliet waarin hij bezig is naar polypen te zoeken, zijn eveneens door Pronk gegraveerd. Zorgvliet had in die dagen een zoo groote vermaardheid dat de ‘zoetvloeyende’ dichter Cl. Bruin in zijn Kleefsche Arcadia eenige hoogdravende dichtregelen aan haar wijdtGa naar voetnoot†) Na eerst zijn tijdgenooten, die durven smalen op Cats' dichtwerken ‘dat doorgeleerd juweel, vol stichting, pit en zout’ ernstig de les te hebben gelezen, zegt hij verder: Noch eens, 't is Zorgvliet, 't welk hij met zijn eigen hand
Gegraven heeft uit duin, ja uit het dorre zand
Een lusthof heeft herschept, indien ik zo mag spreeken,
Het beste dat ik weet in deez' beroemde streeken:
Ziet daar de Oranjerie zo schoon van vrucht en pragt,
Als immer 't Westen naar het Noorden overbragt;
Wien zou deeze eenzaamheid mishaagen en verveelen?
O, Lommerbos! o Sprong, o doolhof vol prieelen!
Ik word vervoerd door uw bekoorlijkheid, wel aan
Mijn Reisgenooten, hier, hier moet een zang op staan.’
En nu geeft hij een ‘gezang op de gezichten van Zorgvliet’ te zingen op de wijs van: ‘O, gij die Pallas eert.’ 't Loont niet de moeite om dit vers, ontsproten aan een dankbaar gemoed, in zijn geheel optenemen; alleen ter wille van de curiositeit wil ik mijn lezers op de vier laatste coupletten vergasten. | |
[pagina 317]
| |
Oranjebos! hoe schoon
Streelt gij ons' oogen,
Gelijk een Konings troon,
Met ronde boogen?
Uw pracht, uw vrucht, met bloem en bloos,
Is in deez' Landstreek weêrgaloos,
Is in deez' Landstreek,
Is in deez' Landstreek weêrgaloos.
Wat ziel word niet verheugd
Door al die dreeven,
Die hier met lust en vreugd
Hun schaduw geeven:
Ziet daar, de Sprong voert met een vlugt,
Het zuiver water naar de lucht,
Het zuiver water,
Het zuiver water naar de lucht.
Wat baart de tijd niet al
Veranderingen?
Wel eer was dit een dal
Vol schraale klingen.
Maar nu een plaats die zich verheft,
Ja ieder Lusthof overtreft,
Ja ieder Lusthof,
Ja ieder Lusthof overtreft.
Wie zou in dit verschiet
Niet wat verbeiden?
O, Zorgvliet! trek ons niet,
Wij moeten scheiden.
Duur lang, groei op in frissen stand,
O Paradijskroon! van ons land,
O Paradijskroon,
O Paradijskroon van ons land.
Willem Bentinck overleed den 13en October 1774. Hij werd begraven te Rhoon. Zorgvliet kwam nu in 't bezit van zijn kleinzoon Willem Gustaaf Frederik, daar zijn oudste zoon reeds in 1768 was overleden. Willem Gustaaf Frederik Bentinck, geboren te 's-Gravenhage den 21en Juli 1762 werd in 1785 beschreven in de Ridderschap van Holland. Hij huwde tweemaal: 1o. 20 October 1791 met Otteline Frédérique Louise van Lynden, Barones van Reede, vrouw van Nederhemert; 2o. 26 Augustus 1800 met Sara Margaretha Gerdes. Hij was baljuw en hoofdschout van 's-Gravenhage en evenals zijn grootvader een ijverig aanhanger van het Huis van Oranje. Hij speelde evenals deze een rol in de politieke geschiedenis van ons land; o.a. werd hij door den Prins aangesteld als commissaris tot de regeeringsverandering in de steden van Holland. Hij was mede een der directeuren van de Oranje-Societeit in den Haag.Ga naar voetnoot*) Hoe Zorgvliet er in zijn tijd uitzag vertelt ons een Duitscher Dr. Johann Jacob Bolkmann, die omstreeks 1780 ons land bezocht.Ga naar voetnoot†)
de vijver ten westen van den tuin, no. 19 van den ouden plattegrond.
Auf dem Wege nach Schevelingen musz man nicht verabsäumen, Sorgvliet, den schönen Landsitz des Grafen von Bentink, zu besehen. Er ist in der Anlage ganz von den gewöhnlichen gezwungenen Holländischen Gärten unterschieden; und hat den Vorzug, dasz Fremde solchen zu allen Zeiten besehen können, welches in Holland sonst nicht üblich ist. Er ist über 1¼ Stunde lang, und halb so breit: und in diesen Raume hat man der Natur nach englischer Art glücklich nachgeahmt und eine Landschaft vorgestellt, ohne die Kunst ängstlich dabey zu Hülfe zu nehmen. Er ist nur etwas über 2000 Schritte vom Meere entfernt. nur schade, dasz er keine freije Aussicht hat, und etwas dumpfig ist. Vor dem Eingange liegt ein Irrgarten aus geschnittenen Weiszbuchenhecken. Auf der Nordseite sind Felder | |
[pagina 318]
| |
zum Obstgarten und Küchengarten eingerichtet. Die Sommerwohnung des Grafen liegt in einer Art von Wildnisz, mit einer Wiese umgeben, zunächst an einem Wassergraben. Sie verfällt aber, weil sie nicht bewohnt wird. Dasselbe schicksal widerfährt auch einer artigen Grotte, die einen Tempel vorstellt. Von hier nordwärts geht man durch Gebüsche zu einem Tempel mit Säulen auf einem Rasenhügel, der mit Kieseln gepflastert ist. An den Seiten sind Röhren, aus denen das Wasser, wenn die Hähne aufgedreht werden, nach allerley Richtungen in die Höhe springt, dasz man nicht entkommen kann, ohne nasz zu werden. Dergleichen Vexirwasser, die ein elender Spasz sind, trifft man in manchen Gärten an. Sonst war der ganze Garten nach der alten französischen Art mit Parterren, Hecken, Rasenplätzen u.s.w. angelegt und es waren nur einige schöne Alleen darinn. Der jetzige Besitzer liesz aber den obern Theil nach englischer Art einrichten. Daher trifft man jetzo verschiedene durch Buschholz geschleifte Spatziergänge, Wassergräben, Höhlungen, kleine Thäler, Anhöhen und Hügel an, die nach verschiedenen Gegenden fortlaufen und mit Buschen bedeckt sind. Die meisten Bäume und Stauden sind innländische, als Ahorn, Weiszdorn, wilder Jesmin, Je länger je lieber, Taxus- und Lerchenbäume, Pimpernüszchen etc. Die Hügel sind mit Genster und Ulex bedeckt und bald kommt man in ein ‘kleines Gebüsche, mit schönen trocknen Gängen und Lauben, bald auf gut gefütterten und steinigten Wegen in einem kleinen dicht beschatteten Wald nach und nach vorwärts zum Gemüsz- und Baumgarten. Die Statuten, die man hin und wieder sieht, sind nicht werth dasz man ihrer erwähnt. Hingegen wird man nicht leicht besser angelegte Treibebeete und Häuser antreffen. Man bauet darinn frühes Gemüse, Trauben, Abricosen und andres Obst, welches hinter Glasfenstern an Mauern gezogen wird, die zum Theil von hinten erwärmt werden.’ Op twee onjuistheden moeten wij onzen geachten doctor evenwel opmerkzaam maken. In de eerste plaats was Zorgvliet niet 1¼ uur lang. Dat uur had hij er gerust af kunnen laten. De breedte had hij dan tot 7½ minuut terug kunnen brengen. Indien hij, om Zorgvliet in zijn geheele lengte te doorwandelen, vijf kwartier heeft noodig gehad, dan is hij zeker in bijzonder aangenaam gezelschap geweest of hij heeft bij zijn berekening de rechte lijn niet als maatstaf genomen. In de tweede plaats was het niet de toenmalige eigenaar, die een begin met deze veranderingen had gemaakt, maar diens grootvader, hoewel op veel kleinere schaal. Wij zien uit zijn verhaal dat het huis niet werd bewoond en de plaats ten allen tijde, tegen vergoeding van een fooi aan den huisbewaarder, kon worden bezocht. Hetzelfde vertelt ons de schrijver van ‘the present State of Holland.’Ga naar voetnoot*) Omtrent de merkwaardigheden, die er te zien waren, zegt hij het navolgende: ‘What is most remarkable to be seen, or rather felt, is a thick dew, that rises out of the ground, but to no great height before it falls again, every time these gardens are visited. There is a seat here, where King William and Queen Mary used to rest themselves, when they took a walk without Attendants in the gardens. The stranger may if he pleases do the same without forfeiting any thing to the keeper, as those who unwarily sit in the coronation chair in Westmunster Abdey are made to do. As the phenomenon of the dew never fails to happen, the stranger before he goes thither, may dress accordingly,’ etc. Een reislustige Duitsche dame, die in Augustus 1787 Den Haag bezochtGa naar voetnoot†) en een bezoek op Zorgvliet bracht, is eveneens zeer ingenomen met hetgeen zij te zien kreeg; alleen was haar als nette huisvrouw in de eerste plaats opgevallen dat men hier ‘vermiszt durch die Abwesenheit des Grafen auch die gute Unterhaltung und Reinlichkeit, durch welche sonst alle holländische Gärten Ausgezeichnet sind.’ Verder had zij opgemerkt dat ‘das Grün | |
[pagina 319]
| |
nicht so voller Säfte ist, wie jenes, welches in schwarzer Erde aufwächst.’ De opgeworpen dijkjes had zij voor duinen aangezien, een vergissing die begrijpelijk is. Wil men nu nog het oordeel over Zorgvliet in dien tijd van een Franschman er bij hebben dan behoeft men slechts op te slaan: La Hollande au XVIIIe siècleGa naar voetnoot*). Daar zegt de schrijver o.a., over Cats sprekende: ‘On y montre encor, la terrasse sur laquelle il avoit coutumé de composer ses ouvrages, en verder: tout y est l'ouvrage de l'art, et jamais la nature ne me parut plus simple et plus belle que dans cette campagne, qui est à peu près la seule en Hollande, que l'on peut nommer ainsi.’ Wij zien dus dat de zoogenaamde bedriegertjes nog zeer in trek waren en dat de huisbewaarder of tuinman een handig mensch was, die de plaats op gepaste wijze in exploitatie wist te brengen. Zorgvliet werd in die jaren niet bewoond en kwam in verval. In de eerstvolgende jaren zou het er niet beter op worden. Met den ondergang van het stadhouderschap was het ook met haar luister gedaan. Den 18en Januari 1795 reed Prins Willem met zijn gevolg door het Noordeinde langs den Scheveningschen Weg naar het strand om zich naar Engeland in te schepen. Het was een sombere stoet, die op de aanhangers van het oude régime een onuitwischbaren indruk achterliet. Vier dagen later stapte de Fransche generaal Jean Victor Moreau aan het Tournooiveld af begeleid door een voorhoede van Fransche huzaren. Den Haag doorleefde veelbewogen dagen. Veel tijd tot overpeinzen werd niet gelaten. Een paar maanden later weerklonk op den Scheveningschen Weg vroolijk trompetgeschal. Een detachement der gewapende burgerij benevens een zeker aantal burgerkanonniers trok met muziek den Weg op, den tol voorbij, en... de breede laan van Zorgvliet op. De voorbijgangers vroegen zich af wat er aan 't handje was. Werd Zorgvliet door de vaderlandslievende mannen ingenomen? Twee dagen later kon men in de Haagsche Courant het volgende omstandig verhaal van het gebeurde lezen.
de oprit bij het huis.
‘'s Haage den 20sten April. Heeden morgen te negen uuren vertrok van hier een detachement der gewapende burgerij dezer plaats, vergezeld van een genoegzaam aantal burgerkanonniers naar de beroemde buitenplaats Zorgvliet, welken thans in eigendom aan den alom zo zeer bekenden graaf van Bentink, heer Van Rhoon en Pendregt toebehoort. De reden van dit uitrukken was een ontfangen berigt, dat op de gemelde buitenplaats bewaard werden de twee veldstukken in het afgrijzelijk jaar 1787 aan het genootschap van wapenhandel alhier bestaande, op eene geweldaadige wijze ontnomen. Deze gewapende magt, aan de gezegde plaats gekomen, doorzogt alles met eene behoorelijke naauwkeurigheid, wanneer het eindelijk bleek, dat de gezegde stukken zich werkelijk in een der stallen aldaar bevonden. Het bewuste geschut benevens de kruidwagens en hetgeen verder daartoe behoort, werd nu tusschen de gewapende burgeren geplaatst, met de artilleristen aan beide zijden. Terwijl deze trein, onder het slaan en speelen van vaderlandsche | |
[pagina 320]
| |
marschen, onder den toevloed van ontelbaare aanschouwers, met den commandant en major der gewapende burgerij beiden te paard, aan het hoofd, deze plaats in, rondom den vrijheidsboom henen, de zogenaamde Stadhouderspoort door, de Vaderlandsche Societeit voorbij, en langs den Vijverberg naar het Raadhuis trokken, waar dit geschut nedergezet en de braave burgeren, die hetzelve verzeld hadden, voor hunnen dienst bedankt wierden.
in het park.
Dit kan men bij deze gelegenheid ook weder tot roem der Haagsche Vrijheidsvrienden zeggen, dat alles in de grootste orde, met de zigtbaarste teekenen van vreugde en eene mannelijke bedaardheid, verrigt werd?’ Van die beide kanonnen hadden de vrijheidsmannen van 1787 maar kort pleisier gehad. Den 12en September van dat jaar, 's morgens om half zeven, was het Genootschap van Wapenhandel naar Voorburg vertrokken om de beide stukken geschut af te halen, die eenige vreemde kanonniers van Woerden hadden gebracht. Te 10 uren kwam de stoet triomfantelijk met slaande trom en muziek den Haag binnen. In de tweede Wagenstraat werden zij in het wachthuis gezet, terwijl aan een wacht van 30 man met een officier de bewaking werd toevertrouwd. Maar o, wee! Eenige dagen later, den 18en September - dus twee dagen voor den terugkeer van den stadhouder, - werden deze dapperen door 8 man van de Zwitsersche Garde op de vlucht gejaagd. Het geschut schijnt toen in alle stilte naar Zorgvliet te zijn vervoerd en onder de hoede van Bentink te zijn gesteld, die omstreeks dien tijd als kolonel of overste van de Scheveningsche schutterij was opgetreden.Ga naar voetnoot*) De eigenaar van Zorgvliet was intusschen reeds gevangen genomen, zijn bekende oranjegezindheid was hem noodlottig geworden. Den 5en Februari was hij, evenals de gewezen raadpensionaris Laurens Pieter van de Spiegel, naar de ‘Castelenij van den Hove’ vervoerd, waar hij tot 7 Mei in verzekerde | |
[pagina 321]
| |
bewaring bleef. Op dien dag werden beide heeren naar het Huis in 't Bosch overgebracht, terwijl zij in Februari van het daaropvolgende jaar naar het kasteel van Woerden werden vervoerd. Daar bleven zij tot 20 December 1798 toen zij uit hun gevangenis werden ontslagen.Ga naar voetnoot*) Bentinck stak weldra het Kanaal over en ging in Engelschen dienst. Hij was o.a. tegenwoordig bij de landing der Engelschen in Noord-Holland, doch na het verdrag van Alkmaar trok hij zich op zijne goederen in Duitschland terug. Toen hij in 1813 een reis naar Bremen ondernam ter behartiging zijner belangen, werd hij door de Franschen gevangen genomen, naar Wezel gevoerd en van daar naar Parijs overgebracht. Gedurende zijn gevangenschap werden zijn goederen Varel en Kniphausen door den Russischen generaal Winzingerode geschonken aan den Hertog van Oldenburg, in opdracht van den Keizer bij de overdracht van de heerlijkheid Jever aan den Hertog. Na zijne invrijheidstelling stelde hij alles in 't werk ten einde weder in het bezit zijner heerlijkheden te worden gesteld, 't welk hem, wat Kniphausen, betreft, in 1826 gelukte. Varel verkreeg hij eerst weder in 1830.Ga naar voetnoot*) 't Is dus niet te verwonderen dat onder die omstandigheden zijn financiën deerlijk waren geschokt.Ga naar voetnoot†) Zorgvliet moest dientengevolge door hem in 1815 worden bezwaard met een kapitaal van 30000 gulden. Het is evenwel opmerkelijk dat hij nog in dat jaar Zorgvliet had vergroot door den aankoop van een stuk ‘weij of hooiland’ groot 563 roeden en gelegen in het Kleine Veentje ten Zuiden van de Veenwatering, voor een bedrag van 3000 gulden. Waarschijnlijk evenwel deed hij hier een koopje en vergrootte hij zijn bezitting alleen om er de waarde van te vermeerderen en daardoor een des te grooter bedrag te kunnen opnemen. Want de som van 30000 gulden, die op Zorgvliet gevestigd werd, overtrof voor dien tijd de waarde van het goed.
de woning of zorgvliet.
| |
[pagina 322]
| |
het terras met de vaas, gezien naar den scheveningschen weg toe.
De houder van deze hypotheek was Christoffel Godfried Haagen. Daar de rente niet behoorlijk werd voldaan, liet diens dochter Maria Sophia Haagen, die sinds 1805 was gehuwd met August Heinrich Christoph Wächter, raad van legatie en chargé d'affaires van den koning van Wurtemberg alhier, en die na overlijden van haar vader in 1816 houdster van deze hypotheek was geworden, het goed in 1819 gerechtelijk verkoopen. Veel liefhebbers waren er niet. Op den dag dat de finale toewijzing moest plaats vinden, was de kaars reeds opgebrand zonder dat er een bod was gedaan. Twee andere lichten waren den een na den anderen opgestoken en uitgebrand, zonder ‘eenige verdere opbieding.’ Dientengevolge werd Zorgvliet door de Rechtbank toegewezen aan den procureur Bastiaan Siebregt, die het hoogste bod - 25200 gulden - had gedaan. Siebregt had het evenwel niet voor zich zelf gekocht maar voor mevrouw Wächter. Het werd toen ten tijde in huur bewoond door den generaal-majoor Van den Bosch. De koopbrief doet ons de indeeling van het huis vrij nauwkeurig kennen. Als wij door de voordeur, die groen geschilderd is en waarboven een lantaarn is aangebracht, zijn binnengetreden, staan wij in een ruime vestibule. Vier ramen, - een aan de rechter en drie aan de linkerzijde van de voordeur - zien uit op het voorplein. Rechts zijn twee kamers. De eerste met twee en de andere in den vooruitspringenden vleugel - de zoogenaamde Catskamer - met vier ramen aan de voorzijde. De vestibule aan den anderen kant doorloopende, komen wij met een trap op de zoogenaamde op- of kelderkamer die met drie ramen op het voorplein uitziet. Van het interieur van dit vertrek heeft Pronk ons een kijkje gegeven. Aan de achterzijde van het gebouw zijn zeven kamers en een badkamer. Laten wij ze vluchtig even doorloopen. Het middelste vertrek vlak over de voordeur heeft twee ramen, die uitzien op het ruime grasveld achter het huis, waartoe een glazen deur toegang verleent. Dit vertrek is met groen behangsel bekleed. Rechts bevindt zich het salon. Het behangsel hier is fraai geborduurd. Drie vensters zien eveneens in den tuin uit. Naast het salon is een kamer met twee ramenGa naar voetnoot*) en daarnaast nog een vertrek met vier ramen. Dit vertrek behoort niet tot den oorspronkelijken bouw. Maar toen het huis geregeld werd bewoond, heeft men deze kamer er bij aangebouwd om over meer ruimte te kunnen beschikken.Ga naar voetnoot†) Aan de linkerzijde van het middenvertrek met de glazen deur is een kamer met licht groen behangsel met twee ramen waar wellicht de bewoners 's avonds het moede hoofd ter slape hebben nedergelegd, want daarnaast is een kleiner vertrek met één raam, dat voor | |
[pagina 323]
| |
garderobe kan zijn gebruikt en dat aan de badkamer grenst. Deze badkamer, een ruim vertrek eveneens met één raam, vormt den zuidoosthoek van het gebouw. Zij komt uit in een vertrek dat met twee ramen aan de oostzijde van de plaats uitziet. Dit vertrek dat behangen is, zal waarschijnlijk eveneens tot slaapkamer hebben gediend. De kamers voor de dienstboden zijn afgeschoten van den zolder, die over het geheele huis heenloopt. Verder zien wij nog aan de oostzijde van het huis een uitbouwtje dat tot keuken is ingericht, terwijl aan de overzijde van deze woning het koetshuis en de paardenstal zich bevinden. Tot de plaats behooren verder nog een tuinmanswoning en twee boerenwoningen. De heer Wächter, die in de Spuistraat woonde, heeft op Zorgvliet nooit verblijf gehouden, maar het steeds verhuurd. Den 8en Mei 1830 werd het o.a. verhuurd aan Mr. Evert Christiaan Verhuell, raadsheer bij het Hoog Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor 1100 gulden 's jaars. Veel schijnt de eigenaar voor zijn bezitting niet te hebben gevoeld, althans hij bracht door het onoordeelkundig kappen van zwaar hout, aan het noordelijk gedeelte van het park, aan de plaats zelf ernstig nadeel toe. De drie boerenwoningen die er bij behoorden waren afzonderlijk verhuurd. Mevrouw Wächter stierf te Stuttgart den 19en Augustus 1831. Zes jaren later werd Zorgvliet door haar weduwnaar, die toen een adellijk praedicaat voor zijn naam had en den titel van minister-resident voerde, en haar vijf kinderen, ondershands verkocht aan Jhr. Jan de la Bassecour Caan. De koop was evenwel geschied ‘onder het behoud van 14 dagen beraad.’ Nauwelijks was deze voorloopige koop bekend geworden of de Prins van Oranje, de latere koning Willem II, die eveneens plan had zich den eigendom van Zorgvliet te verzekeren, trachtte den koop ongedaan te maken. Zijn Hoogheid stelde zich met den nieuwen eigenaar in betrekking en slaagde naar wensch. Caan, die waarschijnlijk ongaarne van den koop afzag, wist evenwel voordeelige voorwaarden te bedingen. Hij had namelijk eveneens het oog geslagen op het buitengoed Backershagen aan den Leidschen weg, dat ook te koop was en sloot nu met den Prins van Oranje een overeenkomst, waarbij hij aan Zijn Hoogheid overdroeg het recht van koop op Zorgvliet, op conditie evenwel dat, indien hij de buitenplaats Backershagen vóór of op den 7den December zou koopen, de Prins hem zou voldoen de som van 6000 gulden tot het opbouwen of verbeteren van eene stalling en koetshuis en 3000 gulden voor den meerderen koopprijs, te zamen dus 9000 gulden. De koop van Backershagen heeft vóór den gestelden termijn plaats gehad en Caan streek zijn duitjes op. De quitantie, gedateerd 5 Januari 1838, berust nog onder de papieren, die op Zorgvliet worden bewaard.
de vijver vóór het huis met het terras der voormalige oranjerie.
Nadat deze regeling was tot stand gekomen verkochten de erfgenamen van mevrouw Wächter Zorgvliet aan den Prins voor 52,000 gulden, op 30 December 1837. | |
[pagina 324]
| |
De grootte bedroeg 173 bunders, 74 roeden en 12 ellen. De drie boerenwoningen, die bij Zorgvliet behoorden, waren genaamd: ‘De Steenvoortswoning’, ‘'t Kleine Woningtje’ en ‘Oud Lappenburg’.
het terras met de duivelsbrug.
Zorgvliet was dus nu een Vorstelijk domein geworden. De Kroonprins, die een ware koopmanie had, breidde zijn bezitting aanmerkelijk uit. Reeds eenige jaren vroeger had hij een paar boerenhofsteden met uitgestrekte gronden onder de gemeente Loosduinen aangekocht, die nu met Zorgvliet werden vereenigdGa naar voetnoot*). Een belangrijken aankoop deed de Prins in 1838 toen hij de hofstede Valkenbosch, groot 75, 78, 84 hectaren bij zijn bezitting aantrokGa naar voetnoot†). Ook aan de noordzijde werd Zorgvliet uitgebreid. De Gemeenteraad onder anderen, werkte hiertoe welwillend mede. Den 10den Januari 1838 werd besloten aan den Prins van Oranje ‘als blijk van den prijs, dien de Haagsche bevolking op Hoogstdeszelfs voortdurende tegenwoordigheid in haar midden stelde’ over te dragen 3 bunders, 27 roeden en 63 ellen duin- en boschgrond, gelegen achter den dijk aan de zuidwestzijde van den Scheveningschen weg, welke de stad op perpetueele rente van het Domein had overgenomen. Eveneens werd aan Zijn Hoogheid of zijn descendenten, zoolang de hofstede hunlieder eigendom blijft, aangeboden de voorkeur op al de gronden ‘wederzijds tusschendijks langs den weg onmiddellijk palende aan Zorgvliet.’ In hetzelfde jaar deed de Gemeente afstand ten behoeve van den Prins van Oranje van ‘zekere strook wildernis gelegen aan de zuidwestzijde van den dijk van den Scheveningschen weg, beplant met opgaande boomen en hakhout en loopende van het terrein van Zorg- | |
[pagina 325]
| |
vliet noordwestwaards op tot het zoogenaamde slag van Franken toe.’ Onder de belangrijke vergrootingen, die onder Zijn Hoogheid als Kroonprins en later als Koning verder nog geschiedden, vermeld ik alleen den aankoop van Buitenrust in 1839, van Kranenburg in 1847 en van Rustenburg in 1848. Koning Willem liet zich aan Zorgvliet veel gelegen liggen. Het park werd met zorg onderhouden en verfraaid. Ten noorden van het huis, een weinig achter de plek waar eertijds de Oranjerie had gestaan, deed hij een hertenkamp aanleggen. Een menagerie en manège mochten evenmin ontbreken.
het voorplein bij de woning.
Zijn gemalin Anna Paulowna, die na 's Konings overlijden in 1849 voor ruim 3½ ton eigenares werd van het uitgestrekt domein Zorgvliet - dat zich, met alle gronden, die er achtereenvolgens aan waren toegevoegd, tot halfweg Loosduinen uitstrekte - had niet minder belangstelling voor haar buitenverblijf. Als zij in de residentie vertoefde maakte zij dagelijks een wandeling door het park en de ‘oude Russin’ zooals de tuinlui haar met weinig deferentie noemden, was niet gemakkelijk. Na 't overlijden van Anna Paulowna werd Zorgvliet toebedeeld aan haar dochter Prinses Sophie, gehuwd met den Groothertog van Saksen Weimar. Van de belangstelling van Prinses Sophie en van den Groothertog voor Zorgvliet, zijn alle Hagenaars van dezen tijd getuigen geweest. Die belangstelling is ook bij den Groothertog tot in zijn laatste levensjaren nooit verflauwd. Telkenmale als hij een bezoek aan den Haag bracht, was zijn eerste gang naar zijn buitenverblijf. 't Is den Hagenaars ook niet onbekend dat H.M. de Koningin, wanneer Hoogstdezelve in de residentie vertoeft bijna dagelijks een wandeling op Zorgvliet maakt. Het park werd in die jaren uitnemend onderhouden. In 1885 werd het huis verbouwd. Het dak werd o.a. verhoogd, maar de indeeling van het huis bleef vrijwel dezelfde. Alleen werd van de voorkamer aan de rechterzijde van den ingang de helft bij de vestibule getrokken. Het bijgebouwtje, aan de rechterzijde van het huis, dat tot keuken diende, was wegens bouwvalligheid reeds eerder afgebroken. Zorgvliet werd in die jaren bewoond door | |
[pagina 326]
| |
den Intendant. Slechts één zomer heeft Willem II er enkele maanden in doorgebracht.
de catskamer.
Het was juist in dien tijd dat Prinses Sophie, aangetast door typhus, op Zorgvliet werd verpleegd. Zij lag toen ziek in de achterkamer aan de rechterzijde van het huis, welk vertrek nu tot keuken is ingericht. De eerste intentant, die op Zorgvliet verblijf heeft gehouden was de bekende Ary van der Spuij, die toen den titel droeg van Directeur van de Domeinen. Voor dien tijd had hij de huizinge genaamd Meerdervoort bewoond, welke eveneens onder Willem II deel van deze bezitting uitmaakte. Vervolgens werd Zorgvliet betrokken door Mr. Louis Reinier Baron Taets van Amerongen, die het eerst den titel van Intendant voerde, daarna door Daniël Maximilien d'Hangest, Baron d'Yvoy van Mijdrecht en sinds 1 October 1892 door den nu aftredenden titularis Arnoud Willem Vinkhuyzen.Ga naar voetnoot*) Onder leiding van Van der Spuy werden belangrijke werken op het domein Zorgvliet uitgevoerd. Het eerst werd in 1842 een begin gemaakt met de afzanderij van Dekkersduin ter hoogte van het tegenwoordige gesticht Bronovo. Ten tweede werd de afzanderijvaart gegraven vanaf de Loosduinsche Vaart bij de Valkeniersburg, door Valkenbosch naar Hanenburg, om aan de ringvaart van Zorgvliet uit te komen. Ten slotte werd in 1847 een kanaal gegraven van de afzanderijvaart naar het stoomgemaal. Maar ook op het oude buitengoed vielen groote veranderingen voor. Wan neer wij nu na 200 jaren nog eens een wandeling op Zorgvliet maken, dan blijkt ons eerst hoezeer alles veranderd is. Van den ouden toestand is niets meer overgebleven. Zelfs de toegang, welke zich eertijds een 30 meter of 42 pas ten zuiden van de Kerkhoflaan bevond, en waarvan de plaats aan de afronding van den dijk nog kenbaar is, was, zooals wij gezien hebben, in 1729 een eind verderop verplaatst. Deze toegang, welken wij nu bewandelen, was voorheen de noordelijkste grens. Alleen het huis - het oude huis van Cats - staat daar nog als een beeld uit het verleden. De ruiten zijn gemoderniseerd, de grond is in den loop der jaren wat opgehoogd, het dak is wat hooger opgetrokken, maar overigens is het gebouw uitwendig volmaakt in denzelfden toestand gebleven. Een kleine kamer in den noordwesthoek van het huis - de zoogenaamde Catskamer - die volgens de overlevering het studeervertrek van vader Cats zou zijn geweest, en waarvan nevensstaande fotografie een kijkje geeft, heeft nog een oude eikenhouten betimmering. | |
[pagina 327]
| |
De zinnebeelden en spreuken, die in zijn tijd boven of op deuren en vensters prijkten, zijn evenwel verdwenen. Van de Oranjerie is geen spoor meer terug te vinden. Fraaie boomgroepen staan op de plaats waar zich eertijds de drie terrassen bevonden. Alleen het hoogste terras, dat nog aanwezig is, wijst de plaats aan waar eertijds de gebouwen stonden. Volgens Mr. VeegensGa naar voetnoot*) toonde men in zijn tijd op Sparenberg bij Velsen nog buitengewoon fraaie oranjeboomen, die van Zorgvliet afkomstig waren. Achter het huis, strekt zich een ruim grasveld uit met hoog geboomte omzoomd. Achter de vazen, welke op nevensstaande fotografieGa naar voetnoot†) zichtbaar zijn, zien wij nog duidelijk de uitloopers van twee terrassen, welke eertijds één waren en waarop de triumfpoort was geplaatst. Zie p. 265. Op den achtergrond achter den bok, die op 't grasveld staat te grazen, kunnen wij duidelijk onderscheiden het onderste gedeelte van den Parnassusberg - nu Catsheuvel genaamd - die, hoewel niet zoo hoog meer als voorheen, toch nog van het verleden getuigt. De beide vijvers en het kanaal voor de grot zijn onder d'Yvoy gedempt. Behalve de Catsheuvel is ook nog overgebleven de heuvel welke eertijds het middenpunt van het doolhof vormde. Op dien heuvel stond voorheen een steenen tafel, nu ligt slechts op den grond het gespleten blad. Hoewel van den ouden toestand, zooals wij reeds zeiden, niets meer is overgebleven, kunnen wij toch met behulp van de oude terrassen, welke allen nog aanwezig zijn, den omvang en de juiste plaats vaststellen van alles wat eertijds was. Enkele van deze terrassen hebben een naam gekregen. Zoo heet het terras dat eertijds het doolhof aan de oostzijde afsloot het populieren-terras, terwijl het terras aan de zuidzijde onder den naam van Akersdijk bekend staat. Het terras dat den appelboomgaard aan de oostzijde omsloot, is de hyacinthendijk. De appelboomgaard was ten tijde van Willem II de boomkweekerij. Nu is deze grond met hakhout beplant. Op de plaats waar de oprijlaan was - dus achter den Akersdijk - loopt nu een zandpad, 't breede groen genaamd; rechts omslaande komen wij in de Houtwerflaan, welke in de plaats getreden is van den breeden weg, die recht op de stallen liep.
het hooge terras.
De beek is hier en daar verlegd. Zij stroomt nu weer in kronkelende bedding langs deze laan. Wij wanen een Geldersch landschap voor ons te zien, de omgroende beek, het zachte mostapijt, de prachtige boomgroepen in het rond. Er heerscht hier een volstrekte rust, slechts gestoord door het gezang der vogels, door een wild konijn, dat vlug over den weg heen schiet of door een vlucht fazanten. | |
[pagina 328]
| |
De flora is bijzonder rijk op Zorgvliet. Nog heden ten dage treft men er in 't wild groeiende planten aan, die op onzen duingrond elders niet voorkomen en die dus waarschijnlijk afstammelingen zijn van de kruiden, door Cats uit den hortus te Leiden op zijn grond overgebracht. Het steenen viaduct kunnen wij eveneens nog aanschouwen. Alleen is het steenen overwulfsel vervangen door een houten brug.
de vaas uit bentinck's tijd.
De plaats waar zich eertijds de grot van Ganimedes bevond, is met behulp van de oude plattegronden nog met volkomen zekerheid aan te wijzen. De stallen ter rechterzijde van het huis bij de brug over de beek zijn ook nog aanwezig. De hovenierswoning aan de andere zijde, welke den naam van de oude keuken droeg, is sinds eenige jaren wegens bouwvalligheid afgebroken. Enkele nieuwigheden door Willem II op Zorgvliet aangebracht, vinden wij gemakkelijk terug. Ten noorden van het huis achter de plek waar eertijds de Oranjerie stond, ligt een schilderachtig plekje: de hertenkamp. Links van de oprijlaan, achter den dijk van het oude Doolhof is het Sterrenbosch. Een beuk in het midden, waarop acht lanen uitloopen. De grond van den tol af tot aan het terras waarop de vaas is geplaatst, die wij vanaf den Scheveningschen weg aanschouwen, heet Tollemansduin. Deze vaas is een der weinige, die uit Bentinck's tijd zijn overgebleven. In het geheel waren er vroeger 14. Nu zijn er nog 9, maar verschillende hiervan zijn afkomstig van de andere buitenverblijven die door Willem II bij Zorgvliet zijn gevoegd. Een metalen vaas op een voetstuk van Bentheimersteen, eveneens van Zorgvliet afkomstig, berust in het Gemeentemuseum. Slechts éen merkwaardigheid van Zorgvliet zij hier nog vermeld. Het is 't hondenkerkhof. Ten noordwesten van Buitenrust, dicht bij den Scheveningschen weg, liggen in het groen verscholen vier kleine zerkjes, waarop de volgende opschriften zijn gebeiteld: London, le fidèle chien du Roi Guillaume II des P(ays) B(as), mort le 22 Août 1849. Prince, mort le 3 Janvier 1857, à l'âge de 11 ans. Jessy, morte le 27 Février 1859, à l'âge de 13 ans. Dash, le fidèle chien de la Reine Anna des P.B., mort le 9 Mars 1859, à l'âge de 7 ans Koning Willem II heeft door de uitvoering van deze poëtische gedachte Frederik de Groote, hoewel op meer bescheiden voet, nagevolgd. | |
[pagina 329]
| |
Piëteit is eene ons volk niet bepaald kenmerkende eigenschap. Brengen wij daarom hulde aan den vorstelijken bewoner van Zorgvliet, die zelfs de trouw van zijn viervoetige onderdanen op prijs wist te stellen. Achtereenvolgens werd van het uitgestrekte domein een groot gedeelte verkocht. Anna Paulowna was, hoewel op zeer bescheiden schaal, met verkoopen begonnen; en de Groot-Hertogin was er mede voortgegaan. In 1875 had het domein Zorgvliet een uitgestrektheid van plm. 600 hectaren. Hiervan werd sedert 1876, 265 hectaren, 39 aren, 52 centiaren verkocht.Ga naar voetnoot*) Deze gronden brachten in het geheel f 2,100,590.25 op. Koopers waren: G. Goekoop Dzn. 38, 20, 64 H. à f 337,010, Mr. A.E.H. Goekoop, 82, 30, 66 H. à f 399.111, de Maatschappij Duinoord, 51, 12, 69 H. à 829,786.25, de maatschappij Laan van Meerdervoort, 42, 42, 10 H. à f 484,683, de Maatschappij Zandoord, 14, 19, 91, H. à f 50,000. Aan de Gemeente 's Gravenhage waren indertijd de gronden voor het ververschingskanaal gratis afgestaan. En nu is eindelijk de groote slag gevallen. De Gemeente heeft weêr eens voor de zooveelste maal achter het net gevischt. Een bekend stadgenoot, die beter den weg naar Weimar wist te vinden, is haar te slim afgeweest. Zorgvliet is nu met de buitengronden in handen van den heer Goekoop c.s. voor 5¼ millioen overgegaan. Wanneer wij in aanmerking nemen dat Zorgvliet indertijd uit den boedel van Anna Paulowna voor ruim drie ton aan de Groot-Hertogin werd toebedeeld, dan kan de kleinzoon met den verkoop tevreden zijn. Het valt evenwel niet te miskennen dat Z.H. bij deze onderhandelingen meer zakelijk dan vorstelijk is te werk gegaan. De Gemeente 's Gravenhage, die zich eertijds zoo vrijgevig jegens den Vorstelijken eigenaar had betoond, had reden te verwachten, dat de tegenwoordige eigenaar, al ware het slechts uit een gevoel van piëteit jegens zijn grootouders, haar meer royaal zou hebben behandeld. Het bod dat de gemeente had gedaan, was inderdaad niet krenterig. De populariteit van den jongen Groot-Hertog te 's Gravenhage zal door deze handelwijze er niet op vooruit zijn gegaan. Wat nu het lot van Zorgvliet zal zijn? Wij willen ons niet aan een voorspelling wagen. Hopen wij slechts dat waar plantsoen en bosch aan den speculatiegeest van onze eeuw zullen worden opgeofferd, Cats' woning, welke nu reeds 2½ eeuw den tijd heeft getrotseerd, voor het nageslacht bewaard moge blijven. (Wordt vervolgd.) |
|