in dezen tijd bij een jong auteur, die veel heeft gelezen, alvorens met eigen werk te komen. Het boek bevat een vrij uitvoerige novelle, waarin ons het bedrijf van een zwakkeling wordt geschetst, die in een familie komt als huisvriend en van den man haalt wat hij maar kan, tot groot verdriet van de vrouw. Als eindelijk de vriend niet meer geven kan, maakt de parasiet een eind aan zijn leven, door ziekte en ellende ondragelijk geworden. ‘Hij bevond zich buiten de(ze) gemeenschap, uitgestooten.’
Het tweede stuk Tegenslag is niet minder somber. 't Verhaalt van een machinist die, tot het uiterste getergd door een dronken stoker, den man in drift doodslaat en dadelijk daarna thuis bij zijn moeder, in hechtenis wordt genomen. 't Is beter van compositie dan het eerste en voortreffelijk van uitwerking der bijzonderheden.
Met groote belangstelling wachten wij het reeds voltooide, nieuwe werk van dezen schrijver.
Mammon is de titel van een bundel met drie verhalen door mevrouw Anna van Gogh-Kaulbach, onzen lezers wel bekend. De firma Van Kampen gaf het boek keurig uit, met een portret van de schrijfster, die al mede telt onder de veel gelezen nieuwere auteurs. Men kan ook deze novellen ietwat tendentieus noemen, doch ze zijn niet door onware voorstelling van het leven bedorven. Mevrouw Van Gogh-Kaulbach toont hierin scherp de werkelijkheid te zien en zij weet daarvan sober en pakkend te vertellen. Vooral Huwelijk dunkt ons een zeer goed staal van haar talent.
Oòk bij de firma Van Kampen zijn verschenen, in een netten bundel, vier novellen door G.F. Haspels, een schrijver met meer dan Everts zeer persoonlijk talent, dat zich uit in een eigen stijl en eigen kijk op de dingen. Daarbij is Haspels een echt Nederlandsch auteur, niet alleen om de keuze zijner onderwerpen van Zee en Heide, zooals het boek heet, maar ook om de manier van behandeling, over-rijk in het détail, gevend een tikje humor, een tikje vriendelijke sentimentaliteit onder wat heel even gewrongen pretentieus in den stijl. Om maar één voorbeeld te noemen, ten einde een bescheiden aanmerking te motiveeren, halen we aan, (pag 25).
‘Elize was de gepersonifiëerde klaarheid. Zij scheen grooter dan zij was door haar zeldzaam oprechte houding. Tegen een massa donkerblond haar blonk hare bleekheid stralend. Maar dat stralende in haar kwam vooral van hare blindheid. Want die wijd-geopende oogen staarden zoo rustig en zoo ver weg, dat zij daardoor iets kreeg van een antiek marmeren beeld, maar juist daardoor kwam er in al haar bewegingen zoo iets diep levends dat elke trek van haar gelaat, elk zilveren woord zingend uit den even geopenden mond, elke tasting der fraaie bewegelijke handen iets zeiden, en wel dit zeiden, dat Elize Louffaer was een klaar mensch, een levend beeld.’
Dit is een kenschetsend fragmentje, voor zoover men er ten duidelijkste uit kan zien wat de zwakke zijde is van dezen schrijver, die toch genoeg heeft meê te deelen en herhaaldelijk toont het te kunnen doen, zonder zijn toevlucht te moeten nemen tot gewrongen bedenksels gelijk dit. De wind van Zee en Heide gaat vaak heerlijk verfrisschend door dit proza en de stoere luiden, van wie Haspels goed vertelt omdat hij veel van hen houdt, worden in hun vollen eenvoud geschetst. Zoo'n echte zeeman, bijvoorbeeld, zet Haspels voortreffelijk op z'n zee-beenen! Het boekje heeft zijn weg al gevonden. Geen wonder, nu er zooveel vraag is naar ‘gezonde’ lektuur!
Wat men zoo ‘gezond’ noemt is ook, in volkomenheid, het tweede bundeltje Noorweegsche Brieven (bij Brill) door mevrouw Valborg-Isaachsen-Dudok van Heel, met kostelijke houtsneden door Georg Rueter rijk versierd. Het bevat haar correspondentie voor Het Handelsblad over ettelijke maanden, waarin men op de allersympathiekste wijs beschreven vindt het Noorsche dorpsleven, de Noorsche volksfeesten, de Noorsche natuur... van alles, en dit hoogst aantrekkelijk gemaakt, niet door stijleffekten, maar doordat in den eenvoudigen vorm tintelt een groote liefde. Ook de houtsneden zijn ware juweeltjes.