Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 288] [p. 288] Herfst. Door Joha. W. Bakker. I, Herfstnevel lag op 't kleurloos land rondom zoo dicht gespreid, alsof 't een rouwkleed waar'. Een vreemde geur zweefde⁀in de struiken om; de lucht was duister en van regen zwaar. De laatste bloem verwelkte⁀in 't vochtig gras; - 't Was of ik in een huis van treurnis trad.... - en waar de herfstwind langsgevaren was zonken de blâren stil op 't bruine pad. En bleeker werd ook 't laatste zonnerood; de schemer vlokte neêr.... 't was àl voorbij.... O donk're dag van Zomers vroegen dood! Nog weent uw vreemde droefenis in mij.... [pagina 289] [p. 289] II. Doodstil is 't rondom in het rijkgetinte woud, wijl Koning Zomer nu zijn laatsten omgang houdt. Als bronzen zuilen rijzen duizend stamme⁀in 't rond; met glimm'rend goudstof ligt bestrooid de bruine grond. Zie, hoe de beukekronen stil te gloeien staan in 't vloeiend zonnegoud, dat haast wil ondergaan.... De blauwe hemel blinkt zoo diep, zoo wonderwijd.... een laatste vredegroet aan Zomers Majesteit. Geen vogel, die in 't lage heesterhout zich roert, nu Koning Zomer voor het laatst zijn hofstoet voert. De boomen staan bewegingloos in 't zonnevuur, smartvolle wachters, trouw tot in het stervensuur. Doodstil is 't rondom in het rijkgetinte woud, wijl Koning Zomer nu zijn laatsten omgang houdt. [pagina 290] [p. 290] III. Om Zomers dood stond gansch het woud in rouw. Toen kwam de Herfst, een grijze Koningsvrouw. Zwaar sleepte 't kleed van purperrood fluweel, geboord met bladerranden, bruin en geel. 't Matglanzend haar blonk als een zilv'ren kroon op 't oud gelaat, van stille wijsheid schoon. Zij zag de bleeke bloemen, 't stervend gras, àl droefenis, nu Zomer henen was. Zij zag der boomen bladerlooze kruin.... het gansche bosch - één stille doodentuin. Zij zag den duist'ren hemel, wijd en hoog.... Toen welde⁀een held're traan in 't peinzend oog. Zij raakte boom en bloem al streelende⁀aan, en sprak: ‘Gij moeden, moogt nu slapen gaan! Tot in mijn lieven Zomers stervensstond hebt gij getrouw gegeven, wat gij kondt, zijn laatsten voetstap zachtkens toegedekt.... slaapt rustig voort, tot nieuwe Lente u wekt.’ Toen zonk in rust en zwijgen 't groote woud; en Herfst ging eenzaam verder, droef en oud. Vorige Volgende