Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZorgvliet, Buitenrust en Rustenburg.
| |
[pagina 254]
| |
Pauw was weduwnaar van Aleijda van Vaerlaer en had bij haar twee zoons. Het gezin stond weldra als een van de meest wereldsche van den Haag bekend. De jeunesse dorée vond er een vroolijk tehuis en maakte ijverig cour aan de vroolijke ‘Muschjes.’ Deze drie meisjes hadden in 1660 allen den huwbaren leeftijd bereikt. De oudste, Maria Elisabeth, was 23, de middelste Elisabeth Maria - in de wandeling eenvoudig Betje genoemd, maar officieel als ‘Mademoiselle de Nieuveen’ bekend - was 21 en de jongste, Anna Catharina, 19. Zij waren, evenals indertijd haar moeder, een goede partij, want de oude heer Musch had ten koste van zijn reputatie een groot fortuin bijeengeschraapt. Zijn vermogen werd door Harald Appelboom, commissaris van den koning van Zweden te Amsterdam, op niet minder dan twee millioen geschat. Het dolle leven dat de jongelui uit de toongevende kringen in den Haag leidden en waartoe vooral de jonge Fransche officieren in staatschen dienst niet weinig bijdroegen, is bekend. Met de dames Musch, die niet van overdreven preutschheid kunnen beschuldigd worden, gingen zij op zeer vrijen voet om. Vooral Betje stond bij de rechtzinnige predikanten in kwaden reuk; zij hield er verschillende bewonderaars op na, die beurtelings haar gunsten moesten deelen. Constantijn Huygens doet er ons eenige kennen. Den 18en November 1660 schreef hij aan zijn broeder Lodewijk:Ga naar voetnoot*) ‘Qui plus est, on dit que mademoiselle de Nieuveen est à présent sans galands. Monsieur de Buat partant ou bien estant party pour la France, le pauvre CapelleGa naar voetnoot†), estant en la mer méditerranée ou dans la Candie et s'efforçant d'estendre les limites de la Chrestienté, et LangueracGa naar voetnoot§), ne faisant pas fort l'empressé à ce que l'on dit tellement qu'il faudra, qu'elle songe à trouver quelqu'autre dupe.’ In een brief, dien hij drie jaren later aan zijn broer Christiaan schreef, leeren wij de coquette Betje nog nader kennen. Hij deelt hem daarin mede dat mademoiselle de Nieuveen - het stond deftig en het was gewoonte om de menschen bij de namen van hun heerlijkheid te noemen - in jongenskleeren op de kamer van Lodewijk Huygens was geweest en in gezelschap van eenige goede vrienden de straat was opgegaan. Tot die vrienden had ook behoord de bekende ritmeester Buat, die, zooals wij gezien hebben, reeds drie jaar geleden tot haar ‘amants’ werd gerekend en met wien zij een jaar later in het huwelijk trad. Deze goedhartige losbol, die bekend stond als een stevig drinker, was er de man niet naar om haar in het rechte spoor te houden. De booze wereld wist dan ook al spoedig te vertellen dat zij er in haar huwelijk niet beter op geworden was. Een tijdgenoot, Amelot de la Haussaie, schreef hieromtrent in zijn ‘Mémoires historiques’: ‘Leur mariage ne fut pas heureux; car la Dame, qui avoit été galante et coquette étant fille, le fut encore davantage étant femme. On dit qu'une fois elle s'absenta sept ou huit jours de suite, et qu'à son retour son mari lui donna cent coups de plat d'épée: ce qui n'aida pas à remettre la paix au logis.’ Voor haar huwelijk zal zij met haar zusters dikwijls in gepast gezelschap op Zorgvliet hebben rondgedoold. In de laantjes waar vader Cats in zijn laatste levensjaren in godvruchtig gepeins had neergezeten, weerklonken nu de vroolijke lach en schalksche kout van een flirtend troepje jongelui, die het met 's mans zedepreeken niet al te nauw namen en wier galanterieën voor de ‘zuivere maagderoos’ en hare zusters, zooals wij gezien hebben, niet zonder gevaar zijn geweest. De bloeitijd van Zorgvliet valt evenwel eerst eenige jaren later, toen het landgoed in handen was overgegaan van Hans Willem Bentinck, ‘eersten kamerheer en colonel van de guarde te paard van Zijn Hoogheid den heere Prince van Oranje.’ | |
[pagina 255]
| |
Den 16en Januari 1675 was de plaats door de kinderen en kleinkinderen van Elisabeth Cats verkocht. In de koopacte wordt het perceel aldus omschreven: ‘een hoffsteede en wooninge genaemt Zorgvliet met huys, bijhuys, plantagie en klingen daarbij behoorende, gelegen bewesten den dijck van den wech van Scheveningen.’ De geheele oppervlakte bedroeg vier morgen en de koopsom 21000 gulden. Door den aanleg van den straatweg was Zorgvliet's grondgebied aan het oosten ingekrompen. In 1665 had de heer van Carnisse met Raden en Rekenmeesters van de Domeinen een overeenkomst gesloten waarbij hij den grond waarover de weg liep, benevens de klingen ten noorden van dien weg voor een onlosbare rente van 113 pond 's jaars had afgestaan. Door de dijkjes, die aan weerszijden van dezen weg waren opgeworpen, lag Zorgvliet nu geheel van den weg afgesloten, ja zelfs de oude toegang, die eertijds vanaf de heining recht op het huis toeliep, was nu vervallen. Wilde men op de plaats komen dan moest men achterom het zandpad door het duin nemen. Dit was natuurlijk een groot bezwaar. Om hierin te voorzien diende Bentinck in December 1674 een request in aan de Raden en Meesters van de Rekeningen der Domeinen van Holland, waarin hij het volgende betoogde: Daar Zorgvliet ‘tot sijn merckelijck nadeel ende incommoditeijt gesecludeert is van den toegangh op de voorss. hoffstede door een dijck aen de westsijde van den voorss. straetwegh, die aldaer is geleijt om de overstuyvinge van het zandt op denselven wegh voor te komen; ende gemerckt den vrijen toegangh ende passagie van den voornoemden Scheveningschen wegh op de voorss. hooffstede voor desen van de heijningh aff rechtuyt heeft gegaen naer de voorss. wooninghe, maer tegenwoordigh ter oorsaecke van den voorss. straetwegh ende dijck door het duyn ende ter zijden om moet werden genomen, soo versouckt den verthoonder gansch officieuselijck dat UEd. Mogende en Edel Achtbare hem willen permitteren dat hij een openinge door den voorss. dijck, recht op de voorss. wooninge corresponderende, moghe maecken ende die met een heck ofte poorte doen sluyten, om alsoo daerdoor bequamelijck ende sonder ommegang door het landt ende duynen van den voorss. Scheveningschen straetwegh naer sijne voorss. hoffstede met koets ende peerden te konnen komen.’ Op dit verzoek werd natuurlijk goedgunstig beschikt. Bij acte van 18 December 1674 verkreeg hij toestemming om door den dijk een ingang te mogen maken. Alleen werd er de conditie bij gemaakt dat het hek of de poort altijd goed gesloten zou blijven ‘opdat geen andere personen hare passage daerdoor tot naedeel van den tolle comen te nemen.’ Bentinck, de trouwe vriend en gunsteling van Willem III, later tot graaf van Portland verheven, deed Zorgvliet aanmerkelijk verfraaien en vergrooten. 7 December 1675 verzocht hij aan Raden en Rekenmeesters ‘een stuck duyns, panne off valeye’ groot 37 morgen, 450 roeden in huur te mogen hebben, ‘hetwelk beplant wesende merckelijck soude dienen tot affweringe ende stuytingh van de quade winden, die de voorss. hoffstede van Sorchvliet veeltijts onderhevich was.’ Op dezen grond - ten noorden van het huis - deed hij o.a. de oranjerie aanleggen, want ten tijde van Cats was het woonhuis de uiterste grens. In 1698 werd deze grond hem in erfpacht uitgegeven voor 10 pond 's jaars; dezelfde prijs waarvoor hij het in huur had gehad. Twee jaren later verkreeg hij vergunning om ‘desselfs plantagie van Sorgvliet met een houten heyningh aen de sijde van den Scheveningschen straetwech te besluiten’ en deze heining te plaatsen ‘boven op de kruyn van den dijck.’ Een fraaie album met afbeeldingen van Zorgvliet, hetwelk omstreeks 1700 het licht zag, geeft ons een kijkje op de plaats, zooals Bentinck haar had doen aanleggen. Het was het type van een deftige buitenplaats in den bekenden smakeloozen Franschen stijl van Lenôtre. Niets ontbrak aan wat de mode van die dagen voorschreef. | |
[pagina 256]
| |
Voor den aanleg van den tuin had Bentinck den raad ingewonnen van Johan Maurits van Nassau ‘den Braziliaan,’ den stichter van het Mauritshuis. Deze, een man van veel smaak, wiens grootste lust in planten en poten bestond, had de zaak met ernst ter harte genomen. In December 1674, toen de koop reeds ondershands was voltrokken, had hij een uitvoerige memorie op schrift gesteld, waarin hij een algemeen plan van aanleg ontwerpt en verschillende nuttige wenken aangeeft.Ga naar voetnoot*) Zoo zegt hij o.a.: ‘Het vraeiste en raerste in Hollandt is eene levendige beeck te hebben. Naedemael Sorghvliet dese rariteit en commoditeit heeft om daerdoor yts plaisants te maecken, so behoort men dieselve beeck, so langh men kan, door bequaeme plaetsen doen loopen, gelijck in de crabbelinge met roodt krijt aengewesen wordt. Derhalven nodigh, dat men de heiningh verset, en de plantagie vergroot tot aen de gestraate Haaghse wegh nae Schevelingh, laetende de beeck binnen de heiningh. Dese beeck behoort men haeren cours te laeten, so krom als deselve tegenwoordigh loopt, maeckende aen beide sijden van de beeck eenen wegh, ten minsten van sestien voeten breet, om, of het gebeurde, dat kutsen of caleschen malkanderen rencontreerden, te konnen wijcken. Dese voorss. wegen moeten egal en effen, en so diep gemaeckt worden, dat se maer 1½ of 1 voet hoogh uyt het waeter blieven. Het sandt van die wegh komende moet aen weersijden dijckswijs opgeworpen worden, so krom en scheef als de beeck loopt, gelijck boven geseit, vermits de rechte linien niet altijt aengenaem zijn. Om de wandelingen te vergrooten of te vermeerderen, behoorde men alle de duynen, dewelcke tussen den Schevelingsen wegh en Sorghvliet zijn leggende mede daerin te nemen, en aen de westsijde mede so veel als men sall nodigh oordeelen.’ Het agterste gedeelte van de tweede Groote Laan No. 4, na de Paarde-Stallen No. 27 te zien.
Voorts gaf hij nog in overweging om in de beek wortelen van uitgeroeide boomen te leggen om daarin ‘kreeften te planten.’ Om die beestjes behoorlijk te kunnen voeden moest men in de beek manden of korven met koemest gevuld zetten, daar hij van oordeel was, dat het water te schraal zou zijn. Als voorbeeld haalde hij den Hofvijver aan, want, zegt hij ‘dese incommoditeit van 't maegere water heeft de viver in den Haagh, vermits de beeck oock daerin is lopende, weshalven men bevindt dat noch swaenen, noch enden, noch vissen daerin duyren konnen, derhalve in den tuyn van Prins Maurits alle de waetervoegels en kraenichen het waeter, so op de mist staen blieft, komen drincken, willende in de graft niet drincken.’ Ten slotte gaf hij nog den praktischen wenk om ‘het principaelste incomen van Sorghvliet’ te maken ‘aen dese sijde van de groote poort aen de Schevelingse wegh, alwaer men toll ontfanght, waerdoor vooreerst de moeijelijckheit van toll te geven ontgaen wordt, enmen daetelijck binnen op eenen schonen wegh coomt, langs die voormelde beeck.’ Hij volgde den raad van Prins Maurits om den tol te mijden evenwel niet op, want | |
[pagina 257]
| |
| |
[pagina 258]
| |
deze toegang werd gemaakt eenige minuten gaans voorbij het tolhek. Bij acte van 8 Januari 1675 werd hem en zijn erfgenamen vrijdom van tol verleend tegen betaling van 10 gulden 's jaars. Om ons een juist denkbeeld te kunnen vormen, hoe Zorgvliet er in Bentinck's tijd uitzag, kunnen wij niet beter doen dan ons een paar eeuwen terug te denken en in gedachten een wandeling door den hof te maken. Het interessante wat wij te zien krijgen moge onzen smaak niet meer geheel en al voldoen, toch zal onze moeite ruimschoots worden beloond. Wanneer wij den Scheveningschen weg voorbij den tol een eindje zijn opgewandeld, staan wij weldra voor den toegang van Zorgvliet's grondgebied. Een houten schutting scheidt het park van den weg en de omliggende duingronden af. Wij treden de poort binnen. (1)Ga naar voetnoot*) De portier die aan de rechterzijde in een klein huisje de wacht houdt, heeft ons den toegang geopend. Recht voor ons strekt zich een lange breede laan uit, met hooge boomen beplant. (2) Deze laan, waarin twee karossen elkander gemakkelijk kunnen voorbijgaan, inwandelende, zien wij weldra aan onze linkerhand een grooten appelboomgaard. (3) Deze boomgaard, ingesloten door breede dijken (G), is bijzonder gunstig gelegen. Doorsneden door drie breede lanen wordt hij in zes langwerpige vakken verdeeld. De boomen zijn in lange rechte lijnen op 20 à 30 voet afstands van elkander geplaatst. Het geheel doet ons denken aan een leger dat bataljonsgewijze is opgesteld. Wij mogen ons aan het begin van onze wandeling evenwel niet te lang ophouden en gaan dus verder. Wanneer wij den boomgaard, die bijna de halve lengte van de laan beslaat, een eindje voorbij zijn, wordt onze weg gekruist door een laan, die nog breeder is dan die waarin wij ons bevinden en die het park in zijn geheele lengte doorsnijdt. (4) Wij moeten deze laan in om naar het huis te komen en slaan dus rechts om. Na een kleine vijf minuten geloopen te hebben tusschen lommerrijk geboomte, komen wij aan een gebouwtje dat wij reeds van verre hebben zien liggen en dat nu blijkt de stal te zijn. (27) Links omslaande komen wij aan het ruime voorplein van het huis. (25) 't Is nog het oude huis van Cats; uitwendig is er niets aan veranderd. 't Is een laag gebouwtje met twee vleugels, die een weinig vooruitspringen. (24) Aan weerszijden van de deur zijn zes kleine kruisvensters met openslaande luikjes. De voorgevel is met een fronton gedekt. Cats' wapen prijkt nog boven de deur. In het hooge dak zijn vier zoldervensters. Middenop staat een klokkentorentje met windvaan en een hooge schoorsteen van een zeer eigenaardigen vorm, die aan een Chineesch torentje doet denken. Het gebouwtje levert verder van buiten niets merkwaardigs op. Wij staan er verbaasd over, dat een man als Bentinck, die een zoo hooge positie bekleedt, in deze eenvoudige woning verblijf kan houden; maar wij moeten niet uit het oog verliezen dat hij in het Lange Voorhout (op de plaats waar thans het Ministerie van Marine staat) een groot en deftig huis bezit, dat een van de fraaiste gebouwen van den Haag is. Zorgvliet is dus slechts voor hem een zomerhuisje waarin hij nu en dan verblijf houdt. Bovendien had hij plannen gehad om op het gebouw een verdieping te plaatsen, maar bij onderzoek was gebleken dat de grondvesten daarvoor te zwak waren. Eenigszins teleurgesteld door de soberheid van de woning, keeren wij het gebouwtje den rug toe en wenden onze oogen naar rechts. Verrast blijven wij staan, en geen wonder. Wij staan daar op eenmaal voor het belangrijkste wat wij op Zorgvliet kunnen aanschouwen: de oranjerie. In een halven cirkel gebouwd omsluit zij een tamelijk groot terrein. Vlak tegenover ons in het midden staat het hoofdgebouw. (31) Drie oploopende terrassen zijn met oranjeboomen bezet, waartusschen fraaie steenen potten en vazen met vreemde gewassen. Op het middenterras zijn aan weerszijden | |
[pagina 259]
| |
| |
[pagina 260]
| |
‘sierlijke parterres of lofwerken (van palm), omzet met zeer schoone groene piramiden’ (van taxis). De groote en schoone Saal van d'Orangerie No. 31 van binnen.
In het midden is een breed waterbassin met fontein. De beek, omzoomd met groene heggen, scheidt de oranjerie van den weg af. Een steenen brug met een laag hek verleent den toegang. Rechts van de oranjerie zijn de paardenstallen, (27) links is de hovenierswoning. (26) Bekijken wij het hoofdgebouw wat meer van nabij. Het bestaat uit één verdieping. Vier pilasters dragen een Dorische kroonlijst. De ingang is in het midden. Aan weerszijden een kruisvenster. Boven de ramen en den ingang eveneens een klein venster. De openstaande deuren nooden ons om binnen te treden. Heeft het gebouw van buiten met zijn vier pilasters ons reeds aan Pieter Post doen denken, het inwendige, dat sterk aan de Oranjezaal in het bosch herinnert, maakt de vraag wie de bouwmeester is, geheel overbodig. De zaal is vierkant. Korintische pilasters rustende op piédestals dragen het hooge plafond met groot geschilderd middenstuk en vier medaillons met kinderfiguren. Boven de deuren zijn antieke bas-reliefs die Bentinck in Italië heeft gekocht. Boven den schoorsteen is een geschilderd medaillon, terwijl de haard achter een groot geschilderd paneel verscholen ligt. De vloer is met tegels van wit marmer en van bruinen steen in figuren ingelegd. Tegen de wanden staan twee tafels met marmeren bladen en verder tegen elken pilaster een stoel. Door de kleine in lood gevatte ruitjes schijnt het licht vriendelijk naar binnen. Aan weerszijden is een toegang tot de eigenlijke oranjerie. (32) Daar worden de potten 's winters in opgeborgen. Elke vleugel wordt verwarmd door een oven, die met turf wordt gestookt. Groote buizen voeren de warme rook door het gebouw. Een tijdgenoot, de Zweedsche architect Nicodemus Tessin, die in 1687 ons bezocht en ook op Zorgvliet een kijkje land nam, geeft in zijn reisbeschrijving van de oranjerie de navolgende nauwkeurige beschrijving. ‘Auf der anderen Seiten vom Hauss ist die Orangerie, so zimblich hübsch ist, undt hat die forme ungefehr wie folget:Ga naar voetnoot*) A. b. c. d. seijnd die Stellen, wor die Orangéen dess Sommers werden herumb gesetzt. Die puncten alle bedeuten gesnitene Urnen, so ich mein Tage nicht schöner gesehen habe, von ungefehr einer Ellen hoch. Umb den bassin stunden Vasen herumb, auf beijden der Treppen vorn der obersten Terrassen wahren von steine Vasen mit bassarelieven gesetzt. e.f. seind die 2 Ofen, so die halbe Orangerie wahrm halten; sie wharen von Eyssen. Dass Flor in der Orangerie wahr von Klinckern, zwischen den Fenstern wahr es nur halb so breit wie die Fenster breit. g. Ist ein kleiner Canal mit kleiner Hecken auf den Seiten; die Orangerie wahr wie Holtz angestrichen. Beijm Eingang h. wahr es mit dorischer Order undt modiglionen. Ueber den 2n Thüren auf jedweder Seiten inwendig im Salon waren basrelieven von der Colonna Trajana; der Sahl wahr marbriret, undt mit einer Flor von weissen Marmor, undt braunen Olandschen Steinen mesliret. | |
[pagina 261]
| |
Beij i vorn wahren 2 reijgen von hohen geflantzten Beümen;Ga naar voetnoot*) De architect vooral treedt in deze omschrijving op den voorgrond. Van het inwendige van het woonhuis trekt alleen de badkamer zijn aandacht. ‘Dass Hauss ist nur klein; die Badstube darin is wie zu Hundzlardick (Honsholredijk) in der Ecken vertiefet mit kleinen vierkantigen weisen steinen. Dreijen sitzebäncken hinunter etc. Am Ende hiervon seijndt 2 robinets, auss dem einen kömpt dass kalte Wasser hinein, aus dem andren dass warme, so durch eine bleierne Röhre wirdt in einer verborgener Pfanne geführet, worunter ein kleiner Offen verborgen steht; von hier fält es durch dem robinet hinein.’ Wij zijn intusschen door de breede vestibule naar de achterzijde van het huis gewandeld, waar wij den grooten tuin voor ons hebben. Onze vriend Nicodemus maakt er maar met een enkel woord melding van. ‘Mitten vor diess Hauss (aan de achterzijde namelijk) ist ein kleiner Garten mit Parterren undt umbgebenen Pallisaden. Am Ende ist ein Art von einer verhobenen Grotten daraus eine kleine Cascade en face vom Hauss herunter fält. Auf der rechten Seiten seijndt artige bedeckte Gänge von Charmillien etc.’ Van de verdere bezienswaardigheden van het park vertelt hij alleen nog het volgende: ‘Sonsten wahr hier auch eine kleine Mesnagerie zu sehen wie auch eine kleine neu angelegte Grotte. An den Enden von den Alléen wahren überall gemahlte Einsichten; die Brücken wahren mit Stahlradt separirt.’ Voor het park had hij blijkbaar weinig oog, anders zou hij er meer van hebben gezegd. Had de man misschien geen gevoel voor al die wiskunstige figuren, waarin het vrije groen zat bekneld of was de verkrachting van de natuur hem misschien een doorn in het oog? In dat geval zou hij zijn tijdgenooten verre vooruit zijn geweest. Voor hen, die zich nu eenmaal over het feit hebben heengezet, dat zij hier, zooals Hofdijk zoo eigenaardig zegt, in de natuur aan de natuur vaarwel moeten zeggen, is er nog wel iets aardigs te kijk. Wij wandelen dus maar eens rond. De tuin is aan alle kanten afgesloten. Aan de noordzijde door het woonhuis, oostelijk door een steenen muur, in het westen door een schutting van traliewerk, die de volière afsluit, welke zich daarachter bevindt, en ten zuiden door een lage haag, waarachter de vijver stroomt, die rondom de tuin is gegraven. De achtergrond wordt gevormd door een terras met hooge boomen, waarop een soort ‘arc de triomphe’ - de triomf van den wansmaak - zich verheft. (15) Daaronder, tegen het terras aan, zijn cascaden met fonteinen en grotwerk en aan weerszijden berceaux. (16) De groote visryke Vyver No. 18 met de groene Lust-Prielen No. 16 en Grotwerk No. 15.
De aanleg van den tuin zelf is buitengewoon stijf. Indien wij willen weten, hoe de tuinman bij den aanleg is te werk gegaan, hebben wij slechts Den verstandigen Hovenier opteslaan, een handboek voor den Hollandschen tuinbouw, dat in 1669 het licht zag, en dat door den geneesheer F. Nyland is geschreven. In de inleiding lezen wij het volgende: | |
[pagina 262]
| |
DE TUIN ACHTER 'T HUIS.
| |
[pagina 263]
| |
‘Om nu een nieuwe thuyn of hof uyt de grondt wel te ontwerpen, zal men vooreerst een breedt padt, nadat de groote van de plaets toelaet, recht van vooren tot achteren midden door den hof maken; alsoo oock aen wederzijden, nevens de heijningen, gelijck mede aen 't voorste en achterste eijnd', nadat men twee voet tot een rabat langhs deselve heeft laten leggen: welcke drie paden met een kruys- of dwarspadt in 't midden van den anderen werden doorsneden, waerdoor den hof sich in vier gelijcke deelen comt te vertoonen; van dewelcke men een of twee tot een bloem-perck verkiest, en de anderen met wel-verdeelde bedden en rabatten laet leggen.’ De parterres of bloemperken zijn in allerlei figuren aangelegd en vertoonen aan weerszijden met angstwekkende zekerheid den zelfden vorm. Langs de bloemperken, die met palmboompjes zijn afgezet, staan op verhoogde banden op regelmatige afstanden oranjeboomen, afgewisseld door geschoren taxissen in pyramide-vorm. Aan het einde van den tuin staan op hooge voetstukken twee looden beelden, netjes wit gepleisterd en twee werkelijk zeer mooie groote vazen van zandsteen. Fonteyn en groote Poort van latwerk No. 21, van de Volieres No 20. na de Parterres No. 23, en het groote steene Portàl No. 22 te zien.
De symmetrie is nergens verstoord. Het moet den wiskunstenaar een ware lust zijn hier rond te wandelen. De groote Vyver No. 19 voor vreemde en inlandse Vogelen. met zyn Volieres No 20.
In het midden van den tuin is een waterbassin met een fontein, die haar stralen hoog opwerpt. Rechts van de fontein (wij staan met het huis voor ons) is een groot steenen portaal tusschen den muur in geplaatst met drie nissen. In twee daarvan staan fraaie vazen. De middelste nis geeft ons een uitkijkje in den grooten langwerpigen vijver, die goed van visch is voorzien. Aan de overzijde is een dergelijk monument van latwerk aangebracht, dat drie raamvormige openingen heeft, welke met gevlochten ijzerdraad zijn afgesloten. Dit ijzerdraad dient, zooals wij reeds gezien hebben, om de volières aftesluiten, die zich daarachter bevinden. Wij werpen een blik naar binnen. Een artistieke fontein van grotwerk, omgeven door een gordijn van water, trekt het eerst onze aandacht. Wilt gij precies weten, hoe die fontein in elkaar zit? ‘De verstandige Hovenier’ zal het ons vertellen. ‘Deze fonteijn is zeer licht en onkostelijck; op de gront ziet men de manier van een straet van kleyne key- of backsteentjes; tusschen dese steentjes komen verscheyde dunne loode pijpjes, daar straelen uytkomen, die snel en | |
[pagina 264]
| |
recht na boven schieten daer mede men de toekijkers kan verrassen. d'Onderste waterbak kan men van klinkers maken, gelijk de regenbacken met sement gemetselt en bestreken. Het pedestal of voetstuck is van vier ijzere of kopere staven, die onder van malkander af, maer boven tot malkander toe komen. Deze zijn beset met kleyne stukjes steen, die men van de rotzen afkapt en in de grotwercken gebruyckt, men kan deze oock wel in 't geheel of ten deele beleggen met zeehoorntjes en schulpen, die men met steenlijm (die tegen 't water bestandig is) vastmaeckt, als men in de grotten gebruykt. De onderste kom is dun geslagen koper. Van ditzelve stof is mede het schaeltjen in 't midden, waeruyt de waterstralen komen, als oock het kopjen dat daer op staetGa naar voetnoot*). Berceaux of Groene Lust-Prielen No. 16.
Op dien dikken waterstraal zag men dikwijls een licht, hol koperen balletje drijven en spelen (zooals dit in de schiettenten op de kermissen nog wel gebruikelijk is). Die stukjes steen waarmede de fontein versierd was, had Bentinck gekregen van den ‘Richter van Lingen’ in Duitschland. Zij waren, zooals Huygens mededeelt, ‘moitjé terre et moitjé pierre sur lesquels croissent certaines pointes comme celles du cristal de roche et de figure hexagoneGa naar voetnoot*).’ Het was die eigenaardig gekleurde steen waaruit men cachetten vervaardigde. Naast de volières is de menagerie van vreemde en inlandsche vogels, die in de breede lanen parmantig heen en weer stappen of in den grooten vijver (19) rond zwemmen. Bentinck had liefhebberij in vreemdsoortige beesten. In 1686 hield hij er o.a. een levenden kameleon op na. In die dagen een groote merkwaardigheid. Constantijn Huygens schrijft er over aan Christiaan: ‘Mr. Benting m'a dit qu'il a chez luy un chaméleon en vie, qui n'a pas mangé de 10 ou douze mois et ne fait point d'ordure.’ En voegt hij er bij ‘si vous-voulés le voir vous n'avez qu'a aller ches luy et demander apres Heimans qui vous le montreraGa naar voetnoot†). De menagerie laten wij evenwel links liggen; wij wandelen den tuin verder door totdat wij aan onze rechterhand de berceaux zijn genaderd. (16) Het schoone Grot No. 15, van binnen na het Canàl C, en de Terraße No. 56 te zien.
Deze groene ‘lustprieëlen’ liggen ten zui- | |
[pagina 265]
| |
den van de menagerie en sluiten een vierkant tuintje in. Het fraye Grot No. 15 met zyn Cascades van ter zyde aan te zien.
De geschoren hagen van hulst en eschdoorn vormen poorten en gangen: nisvormige openingen verleenen kijkjes in den grooten tuin en op het binnentuintje, dat eveneens met parterres is aangelegd. De groene gangen zijn duister door het dichte bladerdak en 's zomers op het midden van den dag, als het in den vlakken tuin, waar geen enkel boompje schaduw biedt, brandend heet is, vindt de wandelaar daar een bekoorlijke schuilplaats. Deze berceaux aan de andere zijde uittredende, voert ons een houten bruggetje over den vijver naar een korte breede laan (17), die aan weerszijden met lage groene hagen is afgezet. Van deze laan uit komen wij op een der vele hooge terrassen, welke Cats reeds indertijd heeft doen opwerpen om het jonge groen tegen den scherpen zeewind te beschermen. Dit terras (11) bijvoorbeeld, dat hier een rechthoek vormt, beschermt aan de noordzijde het kreupelbosch dat den Parnassusberg omsluit. Langs een vrij hooge trap klimmen wij naar boven. In den hoek staat een antieke poort met de godin Flora (14); daarachter ligt de watermolen (13) verborgen waaruit de fonteinen gevoed worden. De poort is stijf en smakeloos. Flora, die er welgedaan uitziet, staat op het punt om uit een soort van sarcophaag te springen, waarin men haar op een voetstuk heeft geplaatst. Aan het einde van het terras dat wij recht voor ons zien en dat met hooge hagen is omzoomd, staat de Fortuin. (12) Wij slaan evenwel links om en volgen het terras dat evenwijdig met het huis loopt en dat ons naar de triomfpoort (15) voert welke wij reeds van den tuin uit hebben zien liggen. Deze poort van gehouwen steen met een kroonlijst, die een soort van attiek draagt, ziet er van buiten stijf uit. Van binnen is het evenwel een aardig zaaltje. Vier boogvormige poorten geven naar alle zijden een mooi uitkijkje. De wanden zijn in vakken geschilderd, evenals in de Oranjezaal, en met grotwerk omsloten. Vier bustes zijn in de nissen geplaatst. In de elleboogvormige hoeken staan banken. Het stervormig plafond is vlak en wordt gedragen door een plat lijstje. De vloer is stervormig mozaïek. Het seer konstig Grotwerk No. 15 met syn Cascades en Fonteynwerken van vooren na d'Antique Poort en Beeld van Flora No. 14 te zien.
Aan de voorzijde tegen het terras aan, zijn cascaden in grotwerk met bogen. Daartusschenin cherubijntjes bij wijze van waterspuwers. | |
[pagina 266]
| |
De groene Parnaßus-Berg No. 8.
Aan weerszijden van deze cascaden langs den vijver zijn berceaux met boogvormige openingen aan den waterkant. De fonteinen en de vijver brengen een heerlijk koeltje aan, en 's avonds als de zon achter de hooge klingen is weggedoken, is het hier een heerlijk zitje. De bloemperken achter het huis waarop wij het uitzicht hebben, lijken van hieruit gezien borduurwerk. Het fraaye Doolhof No 59 in de leegte met zes en in de hoogte met vier omgangen van groene Schutten.
Wij mogen hier evenwel niet te lang toeven, want wij hebben nog een heele wandeling voor de boeg. Aan de tegenovergestelde zijde van waar wij binnengetreden zijn naar buiten gaande, komen wij op gevaarlijk terrein, want onder onze voeten bevinden zich de zoogenaamde bedriegertjes, die al menigen argeloozen bezoeker een nat pak hebben bezorgd. Met een trap gaan wij hier naar beneden. Het terras was tamelijk hoog. Wij bemerken het bij het afgaan van de trap, die 19 treden telt. Doorzigt door een der buytenste lanen No 58 van 't Doolhof No. 59, benevens de Terrasse No 60 met hooge groene schutten.
Beneden gekomen slaan wij rechtsom een mooi beschaduwde laan in (7), die achter het terras loopt en ons naar den Parnassusberg (8) voert. Links is kreupelhout. (E) Eenige schreden gegaan zijnde, slaan wij links om en weldra staan wij voor een vierkant plein omgeven door hooge boomen en kreupelhout. De groene heuvel, dien wij reeds van verre gezien hebben, verheft zich hier statig in het midden. Het is de berg van Cats waar hij zoo gaarne toefde en die ter eere van hem den weidschen naam van Parnassusberg heeft gekregen. 't Is een curieus ding. Het ge- | |
[pagina 267]
| |
heel is een pyramide met bolle kruin, ongeveer negen meter hoog. Groote Laan van Linde en Genever Boomen No. 57. na d'overwelfde Doorgang No. 55. en de Laan van Sparre boomen No. 52 te zien.
Van twee kanten kan men van hier uit langs een hellend vlak dat zigzaggewijs naar boven gaat, den berg beklimmen. Bij het begin staat een wit gepleisterd looden beeld. Aan weerszijden hooge pyramiden en op de kruiswegen kleine boompjes, eveneens in pyramidevorm. Bovenop staat een flinke hooge boom, waaromheen een bank is geplaatst. Na ons een oogenblik verlustigd te hebben in het ruime uitzicht dat men van hier over den geheelen omtrek geniet, dalen wij aan de andere zijde van den heuvel af. Nu naar het doolhof. Wij vervolgen het laantje door het dichte kreupelbosch heen en slaan bij den hoek links om. Voordat wij aan het kleine bruggetje komen dat over de beek ligt, gaan wij aan onze rechterhand voorbij een groot marmeren beeld (9), dat den winter voorstelt, en dat tegen dien mooien groenen achtergrond een aardig effect maakt. Wij gaan de beek over, passeeren den breeden weg (4), die naar het huis voert en bereiken nu weldra een der vier hooge terrassen, die het doolhof insluiten. Deze terrassen (60) begrenzen een groot vierkant terrein. In het midden ligt het doolhof (59). ‘Het doolhof der kalverliefde’ zooals Cats zou zeggen. Vier breede lanen (58) met hoog geboomte beplant loopen evenwijdig aan elkaar er rechthoekig om heen. Aan de uiteinden van deze lanen, staan steenen monumenten, (D) die met den naam van ‘piramidise trophees’ worden aangeduid en die opgericht zijn ter eere van de Prinsen van Oranje. Wij bevinden ons nu in de buitenste laan. Het terras dat wij voorbijgaan, heeft aan weerszijden groene schutten. Een trap voert naar boven Wij vervolgen evenwel onzen weg. In het midden van deze laan slaan wij links om en loopen nu recht op het doolhof toe. Middenin is een heuvel waarop een boom is geplant. Die te bereiken is de groote kunst, want er om heen loopen zes ‘omgangen van groene schutten’ waarin wij den weg moeten vinden. Overwelfde Doorgang No. 55, onder de Terrasse No. 56, na de Laan van Sparre-Boomen No. 52 te zien.
Met vasten tred zijn we een van de laantjes ingestapt, maar weldra staan wij voor een groene haag. Wij moeten terug. Een anderen kant uit geprobeerd. Het gaat een eindje goed, de boom op den heuvel, die daar als een baken voor ons staat, komt werkelijk dichter bij, maar ja wel, daar staan wij weer met onzen neus tegen het groen. Weer terug. Wij raken nu weer hoe langer hoe meer | |
[pagina 268]
| |
van het middenpunt verwijderd. Nu den anderen kant eens uit, maar ook daar loopen wij telkens mis. In een roes loopen wij verder, maar eindelijk, na lang dolen, hebben wij den goeden weg te pakken. Weldra staan wij aan den voet van den heuvel. Een trap voert ons naar het eerste terras. Vandaar loopt de weg, begrensd door een groene haag, rondom den heuvel heen naar den top. Groot Prieel van latwerk No. 54, met twee groote antique Borst Beelden.
De groote en cierlyke Poort van Latwerk No. 41 met gevlogte yzerdraat geslooten, na het schoone Grot van Ganimedes No 44 te zien.
Na een oogenblikje van onzen vermoeienden tocht te hebben uitgerust gaan wij weer naar beneden. Den weg terug te vinden is al even lastig, het schijnt of er geen eind aan al die laantjes komt. Het groen begint ons voor de oogen te schemeren en een oogenblik voelen wij de booze neiging bij ons opkomen om die mooi geschoren hagen maar omver te trappen; maar eindelijk heeft het geluk ons gediend. Wij zijn er uit. Groote Laan No. 53 aan wederzyden met geschoore Linden en Genever Boomen
Wij halen weer ruimer adem nu onze gezichtskring niet meer door die groene hagen is begrensd. Wij wandelen nu het terrein dat ons zoolang gevangen heeft gehouden eens rond, en komen weer in de buitenste laan op het punt van uitgang terug. Wij vervolgen deze laan tot aan het einde en komen nu, links omslaande, op een breeden weg (57) met linden en geneverboomen beplant, die aan de rechterzijde wordt begrensd door het terras (56) dat het doolhof aan de oostzijde afsluit. Aan het einde van dezen weg voert een steenen viaduct (55), dat den noorder dijk onderbreekt, ons naar een sparrelaan. (52) Zoodra wij het viaduct verlaten, zien wij rechts een prieel van latwerk met een groote, breede, ronde | |
[pagina 269]
| |
poort. (54) Aan weerszijden van die poort zijn nissen met antieke borstbeelden. In het prieel is tegen de wanden een rustieke bank geplaatst. Menig vertrouwelijk gesprek is hier gevoerd, menige vleierij is hier gezegd. Van dit prieel uit kijken wij in een lange breede laan (53) aan weerszijden met geschoren linden en geneverboomen beplant. Deze laan moeten wij in. De sparrelaan aan onze rechterhand laten wij liggen. Links van den weg strekt zich het noorder terras van het doolhof uit, waarop aan weerszijden hooge mast- en eikeboomen prijken, rechts zijn de groote moestuinen (51), die met een houten schutting van den weg zijn afgesloten. Deze laan is niet bijzonder amusant. Zij schijnt eindeloos lang te zijn. Het loopen langs die schutting begint ons te vervelen, maar wij behoeven niet ver te loopen, want reeds van verre hebben wij boven de schutting een hooge poort van latwerk zien uitsteken, die de eentonige lijn onderbreekt. Doorzigt van 't groote Kruyspad der Moesthuyn, No 51 omheynt met hooge schutten van gevlogte Peere Boomen na de groote Linde lanen No 42 te zien
Weldra staan wij er voor. Deze poort (41) waarop het wapen van Bentinck is aangebracht en die aan weerszijden een langeren vleugel heeft, sluit drie lanen af, die recht op de grot van Ganimedes toeloopen. De middelste laan met lindeboomen beplant is de breedste. Het midden der groote Kruyspaden van de Moesthuyn No 51. omheynt met hooge schutten van gevlogte Peere-Boomen.
Om toegang te krijgen moeten wij het hek ter zijde openmaken, want de poort is geheel afgesloten met vlechtwerk. De toegang tot de moestuinen, blijft voor onwelkome gasten gesloten. Wij wandelen de laan in (42). In het midden ervan staat een groote steenen tafel (43). Rechts is de moestuin. Deze tuin (51), die den eigenaar van heerlijke versche groenten voorziet, wordt door twee breede paden, die elkander rechthoekig snijden, in vier gelijke vakken verdeeld. Deze vakken zijn omheind met hooge schutten van gevlochte pereboomen. Daarachter bevinden zich de broeikasten (48) en de medicijntuin (54). Alle toegangen zijn afgesloten door fraaie poorten van latwerk. Aan het einde van de laan gekomen, staan wij vlak voor de zoogenaamde grot van Ganimedes. (44) Het gebouwtje ziet er van buiten stijf uit. Caryatiden dragen een steenen borstwering, waarboven een koepel hoog uitsteekt. Een breede poort verleent toegang tot de zaal. Aan weerszijden is een halfrond naar buiten openslaand raam met vlechtwerk aan den binnenkant. Boven en onder de ramen zijn nissen bij wijze van paneelen. | |
[pagina 270]
| |
Het fraye Grot van Ganimedes No 44 met zyn fonteynwerken van buyten, de Nis No. 40 met de slapende Diana en 't groote Prieel van latwerk No. 45.
Om binnen te komen moet men een vierkant pleintje oversteken dat met ronde steentjes is ingelegd en gedeeltelijk met rotswerk is omgeven. Daartusschen bevinden zich kleine fonteintjes, die men onverhoeds kan doen springen, en waarmede men de argelooze Joffers eenige onaangename oogenblikken kan bezorgen. Het inwendige van het gebouwtje is heel eigenaardig. Het is vierkant. De zes vensters en de achtkante glazen lantaren maken het tot een vroolijk licht vertrek. Caryatide-vormige pilasters, eindigende in gedrapeerde antieke busten, dragen bloemkorven, die het plafond schijnen te torsen of den overgang er toe vormen. De ramen zijn omlijst met schelpen. Boven de vensters guirlandes en daarboven bloemrosetten. De steenen vloer is ingelegd met kleurige tegels. Langs de wanden staan zitbanken. Vooral de achterwand is fraai versierd met spiegels, omlijst met schelpen. Een klein bassin, met een fontein in het midden, die haar stralen hoog opwerpt, brengt een aangename koelte in het vertrek. Wij treden weer naar buiten. Rechts van het gebouw is een groot prieel van latwerk (45), links een groote steenen nis (40), waarin een slapende Diana met spottende satyr. Na nog even een kijkje genomen te hebben in de pereboomgaard (39), die zich ter linker zijde van de laan bevindt, en die met wijngaarden is omzoomd, wandelen wij terug naar de laan (53) die wij zooeven zijn afgekomen. Wij vervolgen deze tot aan het einde, gaan de beek over en staan nu weer op den breeden weg (4) die naar het huis voert. Alvorens terug te gaan moeten wij nog even naar de boomkweekerij. Wij slaan dus rechts om en loopen den rijweg ten einde. Bij de stallen slaan wij wederom rechts om en volgen nu een pad dat tusschen den pereboomgaard en ‘besiënboomgaard’ doorloopt, totdat wij komen aan de achterzijde van de grot van Ganimedes. Schuin van ons zijn de broeikassen, die dienen ‘tot bewaring en uitbroeing der vreemde gewassen.’ Recht voor ons begint de boomkweekerij, die vrij uitgestrekt is en achterom de oranjerie heenloopt. Wij wandelen nu door de kweekerij terug, totdat wij komen aan den achterkant van de oranjerie. Hier staan twee gebouwtjes. Het eene (35) dient voor timmerloots, het andere (37) is het ‘koets- en wagenhuys.’ Een hooiberg staat in het midden. Het schoone Grot van Ganimedes No 44 van binnen.
Wij bespeuren hier dat wij het einde van de plaats zijn genaderd Wij kijken eens op | |
[pagina 271]
| |
ons horloge en zien tot onze verbazing dat wij ruim drie uren op de been zijn geweest. Wij zullen daarom den kersenboomgaard (33), die aan de andere zijde van de oranjerie gelegen is, maar voor gezien beschouwen. Het is hoog tijd dat wij den terugtocht aanvaarden.
(Wordt vervolgd.) |
|