| |
| |
[pagina t.o. 229]
[p. t.o. 229] | |
| |
| |
| |
Dr. Schaepman.
Door W.H. Nolens.
Dr. Schaepman.
Onder dezen naam zal bij het Nederlandsche volk, vooral bij de Katholieken van Nederland, in vereerende en dankbare herinnering blijven voortleven de man, van wien eene korte schets in dit Tijdschrift eene plaats moge vinden.
als student der philosophie te kuilenburg.
Eene korte schets. Helaas - hem is de tijd niet gegund om zelf in eigen ‘gedachten en herinneringen’ het meest betrouwbare beeld van zijn leven te geven.
Eene korte schets. Niet eene ontboezeming, eene uitstorting van gevoel, zooals ze toch verklaarbaar zou zijn bij het heengaan van een groot en edel man. Wie deze wenscht, leze Schaepman's eigen lijkklacht op zijn medestrijder Alberdingk Thijm, een lijkklacht die woordelijk op haren dichter toepasselijk is.
Eene korte schets. Moge, als de tijd daartoe gekomen is, eene bekwame hand de volledige levensbeschrijving geven van dezen grooten Nederlander, zooals Pastor die gaf van August Reichensperger, Pfülff van Von Mallinckrodt en Menzenbach van Windthorst.
te rome 17 april 1870.
Toen het overlijden van Dr Schaepman bekend werd, ontwaakte allerwege het beset dat een groot verlies geleden, eene moeilijk aan te vullen leemte ontstaan was.
De Katholieke kerk verloor in hem een harer beste, meest verdienstelijke, strijdbaarste zonen; Nederland een zijner krachtigste figuren; de Katholieke partij hare meest bezielende kracht, de Katholieke Kamerclub haren beleidvollen voorzitter: de kunst een warm vereerder, een dichter bij de genade Gods, een redenaar met zeldzame en wonderlijk harmoniseerende gaven; de wetenschap een veelzijdig geleerde, een kundig historicus en een door zijn leerlingen hoog geprezen leeraar.
Er was een edel, een groot, een sterk man minder.
Herman Johannes Aloysius Maria Schaepman werd geboren den 2den Maart 1844 te Tubbergen, waar zijn vader burgemeester was. Hij genoot achtereenvolgens zijne opleiding aan het progymnasium te Oldenzaal, aan het klein-seminarie te Kuilenburg, aan het seminarie te Rijzenburg en ontving op 15 Augustus 1867 de H. Priesterwijding. Nadat hij zijn oom Mgr. Schaepman, aartsbisschop van Utrecht, naar het Vaticaansch Concilie begeleid had en in 1869 te Rome tot doctor in de theologie was bevorderd, werd hij in 1870 als professor in de kerkelijke geschiedenis aan het seminarie Rijzenburg benoemd. In 1880 tot lid der Tweede Kamer gekozen, had hij zitting eerst voor het district Breda, daarna voor Wijk-bij-Duurstede en eindelijk voor Almeloo.
Sinds dat jaar bracht hij het grootste deel van zijn tijd door in den Haag en in Rijzenburg. Te Rijzenburg vooral vond zijn geest de omgeving, de atmosfeer, de rust om bij al de practische werkzaamheid frischheid van opvatting, levenslust en dichterlijken zin te behouden. Bloemenweelde en eenvoud van heide en dennenbosch - deftige buitens en gemoedelijke dorpswoningen - drukte over den weg en toch stille eenzaamheid in het, door een groot weiland van dezen weg gescheiden, seminarie. Te midden van seminaristen, die, jaarlijks voor een gedeelte door nieuw-aankomenden vervangen, zelf steeds eeuwige jeugd, het ouder worden aan hen, die blijven, te midden van seminaristen doen vergeten, die, ontvankelijk voor al wat groot
| |
| |
en schoon, waar en recht is, de benijdenswaardige leerlingen waren van een man die het groote en schoone bewonderde, voor het ware en rechte moedig en rusteloos streed. Zijn studeerkamer: een museum. In deze spiegelde zich de veelzijdigheid van zijn talent op ongezochte wijze af. Kunst en wetenschap, letterkunde en politiek, humor en hooge ernst leefden daar eendrachtig samen. In zijne medeprofessoren vond Dr. Schaepman mannen, deels zijne leermeesters, deels zijne leerlingen, die hem konden en wilden begrijpen, die zijn leven met hem medeleefden. In zijne buurt mannen van beteekenis, zoowel gelijkgezinden als politieke tegenstanders, maar allen vrienden op wier omgang hij prijs stelde, zooals zij op den zijnen.
oprit van den openbaren weg naar het seminarie rijzenburg.
En zijn omgang werd terecht gewaardeerd. Steeds opgeruimd, in de neteligste omstandigheden moed en goed humeur behoudend, deelde hij zijne opgewektheid, zijn onuitputtelijken levenslust ongemerkt mede aan zijne omgeving. Hij was er voortdurend op bedacht diensten te bewijzen, en geene gelegenheid werd door hem verzuimd om deel te nemen zoowel in vreugde als in leed. Wat hij geven kon, en wat iets van hemzelven was en daarom op hooger prijs gesteld werd dan kostbare geschenken, hij gaf het: zijne deelneming, zijne poëzie, zijn toast.
Zijn vers, zijn gelegenheidsvers, zijne toespraak - velen zullen het zich met weemoed herinneren, - was het hoofdmoment van menig feest. Allicht heeft J.D. Fransen van de Putte geen aangenamer gelukwensch ontvangen op zijn gouden huwelijksfeest 28 Maart 1900, dan de volgende strofen, die ik bij uitzondering wil aanhalen ook omdat de dichter er zichzelven in teekent:
Geroepen tot de zee om door de wilde haren
Den storm te laten gaan, die 't voorhoofd klaart en staalt.
Om in het brandend spel der donderende baren
Te leeren hoe men stuurt, koers houdt en zegepraalt:
Geroepen tot het werk, dat spier- en denkkracht vergde.
Dat zorgen dagen deed van hoog en van omlaag;
| |
| |
Of 't afgetobde brein soms lustloos lijden tergde
Onbuigbaar, frisch van moed, kloek, deeglijk en gestaag;
Geroepen tot Uw land, Uw Vaderland, welks glorie
Geen gloed der Oosterzon kon dooven voor Uw oog,
Bereid om aan de zij der worstlende historie,
Niet volgend, vóór te gaan, vooruit steeds naar omhoog;
Gereed, om waar de plicht het eischte, 't al te wagen
Voor de eer van 't kleine land, voor vrijheid en voor recht,
Om steeds terug te slaan bij 't regenen der slagen,
Goed Zeeuwsch, goed rond altoos, verheerd nooit, nooit verknecht;
Zoo staat Gij voor ons oog in 't volle licht van 't heden,
Geen schijnbeeld dat verdwijnt met 't wiss'lend oogenblik,
Maar een, die vrij en fier, op 't morgen, in 't verleden,
Het hooge mannenwoord kan spreken: ‘ik ben ik!’
In den dagelijkschen omgang was Dr. Schaepman een causeur, een gentleman in den goeden zin van het woord. Hij logenstrafte het gezegde van Pascal: diseur de bons mots, mauvais caractère. Zijn humor, een humor van de beste soort, niet bijtend, niet sarcastisch, verliet hem nooit. Schreef hij niet nog korte dagen voor zijnen dood met onvaste hand een telegram voor een zijner vrienden, waarin hij dezen schertsenderwijze ‘élève-chanoine’ betitelde? Slechts op sommige punten verstond hij geen scherts. Vooral over Rome en den Paus was alles diepe ernst. In vroeger dagen stoof hij bij het hooren van een oneerbiedig woord op - in latere jaren deed het hem, hoe onschuldig en goedgemeend ook, zichtbaar pijn.
voorgevel van het seminarie rijzenburg.
Ook door dezen omgang heeft hij veel goeds gesticht, veel misverstand opgehelderd en vooroordeel uit den weg geruimd. Hij wist stelsels van personen te onderscheiden, theorie van practijk, hypothese van these. En de snijdende, vlijmende polemiek, waarin hij een meester was, werd in latere jaren door hem vermeden: hij verloochende zijn Corviniana. Deze man was
| |
| |
altruïst in den goeden zin. Hij zorgde voor anderen, bewees dienst op dienst en vergat zich-zelven. Hij stelde zich nooit de zóo menschelijke vraag: of het hem gelegen kwam, of de moeite niet te groot was. De z.i. goede en rechtvaardige zaak maakte hij tot de zijne, en dan kende hij geen bezwaren, geen vermoeienis. Zij, die de heete en afmattende dagen van zoo menigen verkiezingsstrijd hebben meegeleefd, weten en waardeeren dat.
binnenplaats, gangen en kapel van het seminarie rijzenburg.
Indien ge van deze onbaatzuchtigheid eene verklaring zoekt en ze niet elders vinden wilt, zeg dan: ze was een gevolg van zijn dichterlijken aard. Ik heb er vrede mee. Want hij was dichter in geheel zijn bestaan. Geheel zijn wereldbeschouwing was met poëzie doordrongen, geheel zijn leven was met poëzie doorgeurd. De gave der bewondering was hem in buitengewone mate eigen: l'admiration est le don des esprits généralisateurs. Dichter bleef hij ook in zijn proza, ook als redenaar. Dichter bleef hij tot op zijn sterfbed. Wie van de jongeren heeft niet in zijn jeugd, toen het gemoed nog frisch was, met zijn dicht en proza gedweept. Helaas bij ons, gewone stervelingen, wordt dat gemoed, als de bladeren bij den naderenden zomer met stof bedekt, en verdort het als deze in den herfst. Alleen zondagskinderen in Gods schepping blijven tot aan het laatste oogenblik hun lente-frischheid behouden. Zij kennen geen rimpels in het hart. Hun geestesoog wordt niet beneveld door het proza van het alledaagsch leven. De geestdrift, waardoor de groote dingen gedaan worden, verlaat hen niet.
Die blijvende geestdrift kwam den redenaar, ook den leeraar ten goede. Zeker, hij wist zijn toehoorders te boeien door de kracht van zijn persoon, door den forschen klank van zijn woord, door zijn meesterschap over de taal, waardoor ook in de vurigste improvisatie in de ingewikkeldste zinnen toch steeds het juiste woord op dikwijls verrassende wijze op de juiste plaats terecht kwam. Maar wat hem onderscheidde, dat was de overtuiging, de bezieling waarmee hij sprak. Bezieling, die langzaam maar zeker, soms van het eerste oogenblik af, op zijne toehoorders overging. Datzelfde moet het geval geweest zijn in
| |
| |
zijne lessen. Vooral op het onmetelijke veld der geschiedenis komt het er bij het hooger onderwijs op aan om den studenten meer dan eene uitvoerige feiten-kennis, een goede methode te leeren en daarbij tot liefde, lust en ijver voor eigen studie op te wekken. Daartoe moet de leeraar zelf weliswaar het geheele gebied overzien om de onderdeelen in verband te brengen, om te generaliseeren. Maar daarbij moet hij beschikken over geestdrift om aan het dood materiaal leven in te gieten. Het laatste was de natuurlijke gave van Dr. Schaepman; het eerste had hij verworven door diepgaande studie.
dr. schaepmans studeervertrek - links.
Ook die omvangrijke studie der geschiedenis heeft bij hem de liefde voor zijne kerk, maar niet minder de liefde voor zijn vaderland doen groeien.
Hij was er trotsch op Nederlander te zijn.
Gezaghebbende vreemdelingen, schrijvers en staatslieden, bezocht hij op zijn talrijke buitenlandsche reizen; hij ontving ze in den Haag en elders om ze over Nederlandsche toestanden in te lichten, om zijn klein, door velen weinig gekend en eenzijdig beoordeeld land tot zijn recht te doen komen. Nog zie en hoor ik hem in 1894 te Keulen op de Duitsche Katholikenversammlung onder de aanhoudende en stormachtige toejuiching eener menigte van duizenden den roem van zijn land verkondigen: ‘Sie wissen jetzt, woher ich komme: aus Holland, einem kleinen, aber stolzen Lande. Das ist ja die Eigenart der kleinen Leute, dass sie sehr stolz sind. Aber Sie werden mir diesen Stolz verzeihen, denn wir sind nicht stolz auf unsere Macht - unser Stolz, das ist unsere Freiheit. In keinem Lande der modernen Welt - und Sie müssen es erlauben, dass ich mich jetzt ein wenig rühme - in keinem Lande der modernen Welt hat man die politische und religiöse Freiheit so mutig erfasst, so unerschrocken durchgeführt, so kräftig hochgehalten.’ En na de vrijheid, die in zijn land
| |
| |
ook door de kloosterorden genoten wordt, in bijzonderheden geloofd te hebben, ging hij voort: ‘So steht es in unserem Lande. So steht es nicht aus falscher Toleranz. nicht aus einer Art sentimentaler Friedensliebe, nein; wo es auf unsere Grundsätze und unseren Glauben ankommt, da sind wir Niederländer, von welchem Bekenntnisse auch, steil intolerant. Aber in einem Satze sind wir einig und fest, in diesem, dast in unseren modernen Staaten, dass in Ländern mit konfessionell gemischter Bevölkerung der Religionsfriede nur dann wirklich und ehrlich möglich ist, wenn die öffentliche Behörde, das Staatsgesetz und Staatsregierung durchaus in keiner Weise für irgend eine Richting Partei nehmen.’
in 1878.
Daarmee sprak hij een der grondstellingen uit, die hij in zijn staatkundig leven als richtsnoer volgde.
dr. schaepmans studeervertrek - rechts.
Bijna eene kwart-eeuw heeft hij zitting gehad in de Tweede Kamer; meer dan eene kwart eeuw heeft hij deelgenomen aan de politiek. Bij zijn optreden waren in breede kringen vooroordeelen tegen zijne geloofsgenooten te overwinnen. Als gelijkgerechtigden werden de Katholieken - nu ja, niet overal,
| |
| |
niet altijd en niet in alle opzichten beschouwd. Hunne emancipatie was door anderen begonnen, hij zette ze voort. Hij heeft moeilijke en gewichtige tijden meegeleefd: grondwetsherziening, onderwijswetten enz. Er waren dagen, dat in eigen partij zijn naam een leuze was, of althans tot tegenleuze aanleiding gaf. Wat echter niemand kan ontkennen is dit: hij streed hevig maar eerlijk voor zijne meening, en bij het vormen van zijn oordeel werd hij uitsluitend geleid door motieven ontleend aan het algemeen belang. Partijpolitiek in den slechten zin was hem vreemd. Hij steunde ieder Ministerie, iederen Minister, voorzoover hij niet in strijd kwam met zijne beginselen. Waar toenadering mogelijk was, zocht hij scheiding te voorkomen, en verwijdering, vervreemding te vermijden. Waar meerdere groepen in een zelfde vertegenwoordigend lichaam ten slotte toch een zelfde doel moeten hebben: het algemeen belang, meende hij dat het eisch is van goede, vaderlandslievende, dus practische politiek, de scherpe kanten van den partijstrijd zoo veel mogelijk te verzachten om tot een resultaat te komen. Weinigen zullen allicht in zoo ruime mate hebben deelgenomen aan en invloed geoefend op het openbare leven, voorzoover het niet openbaar is, als deze man.
in 1886.
zijn buste in het rijksmuseum.
Voor zijn partij was hij een baanbreker op menig gebied. Als eenmaal een nieuwe, een betere weg is aangewezen, volgen velen dezen meer of minder bewust, maar denken veelal niet meer aan hen, die onder strijd, tegenkanting, zorgen de nieuwe paden hebben gebaand. Toch komt dezen, zoo er eere is, die eer toe. Zoo was het met de koloniale, zoo met de sociale politiek. Thans vooral, na doorwerking der Encycliek Rerum Novarum, is voor vele, voorheen weifelende en aarzelende katholieken de richting aangewezen. Thans is de taak: critisch onderzoek der toestanden en aanwending der middelen. Hoe juist heeft Dr. Schaepman zelf het verschil geteekend in zijn Chronica van 5 Febr. 1902: ‘Het geslacht, dat door Von Ketteler en de zijnen in de ziel gegrepen en wakker werd geschud, kon van de groote en geweldige vragen, die
| |
| |
zich onweerstaanbaar opdrongen, in het eerst alleen de algemeene strekking overzien. Het kon niet anders, niet meer dan beginselen verkondigen en bij die verkondiging weinig meer aangeven dan de algemeene lijnen voor de verwerkelijking door de daad. Het moest de aandacht vestigen op misstanden, op nooden, op euvelen. Het was allereerst noodzakelijk ellende te lenigen, schuldbewustzijn op te wekken en rechtsgevoel te doen ontwaken Geen wonder dat dit alles invloed had op de wijze waarop het geschiedde, laat ons het woord noemen: ook op den stijl waarin al deze dingen werden gekleed. Mijne tijdgenooten en ik hebben in die dagen vrij wat aan sociale rhetorica gedaan. Niet ten onnutte, het ware laffe huichelarij hier bescheidenheid te gaan toonen. Maar wat in die dagen gelden kon, geldt nu niet meer. Er zijn andere dingen aan de orde en die andere dingen vorderen een anderen stijl. De lyrisch-rhetorische voordrachten hebben haar tijd gehad.’
dr. schaepman met zijn naaste buren op sparrendael.
Eere aan zijn beleid, waardoor hij toen, - niet het overdrijven, - maar het stellen van den vollen eisch op dit gebied het verwezenlijken van een gedeelte in gevaar kon brengen, slechts als dichter aan zijn gevoel en zijne overtuiging lucht gaf:
Een nieuwe tijd rijst op,
Uit storm en onweêrsvlagen
Beurt hij zijn sfinxenkop.
Steeds forscher, breeder, wreeder,
Opdoemend voor 't gezicht.
Niet de oude trekken dragend
Van 't koningstreurgedicht,
Geen raadsel vol mysterie,
In wondren vorm verheeld,
Neen, heel der menschheid lijden
De menschheid stuk gereten,
Verscheurd door fellen nijd,
Geprest tot broederstrijd;
Het volk, dat dreigt en schatert,
Het volk, dat zwijgt en zwicht, -
Wat we in den nacht verbergen
Treedt eenmaal toch in 't licht.
Ik wil mijn stem nu leenen
Aan 't wreed verscheurde volk,
Den grooten en den kleenen
Van beider nood een tolk;
En dat verscheurt mijn ziel,
Op wie zoo zwaar een regen
Nu lokt geen schoone wereld,
Nu roept mij harde plicht
Zoo niet de duizend zonden,
Van meester en van knecht,
Gedelgd zijn en ontbonden
Naar 's Heeren liefde en recht.’
Ik verwijs verder naar den Voorzang van de Aya Sofia.
Dr. Schaepman was een trouw vriend. Zijnerzijds verheugde hij zich in het bezit van trouwe vrienden. Trouwe vrienden, die ieder op zijne wijze van hun vriendschap blijken gaven. Trouwe vrienden onder katholieken en andersdenkenden, onder leeken en geestelijken, onder ouderen en jongeren. Ook
| |
| |
onder de allerjongsten. Voor deze, voor de kinderen, was zijn verschijnen eene oorzaak van jubelende vreugde. Hij bezong hun geboorte, hun verjaardagen, hunne communiefeesten - ook hun voor de ouders zoo pijnlijk vroegtijdig verscheiden. Deze man, die omging persoonlijk en schriftelijk, met de besten en hoogsten van zijnen tijd, die de politieke vragen van den dag ook van het buitenland voor oogen hield als de geograaf de aardglobe - hij vergat niet zijn ‘petit paquet’ - liever nog een ‘gros’ - mee te brengen voor zijn petekind. Deze man, die, zooal, dan toch zeer moeilijk geleid kon worden, liet zich door zijn petekind gewillig langs de straten voeren om ten slotte in de confiserie van Monchen terecht te komen.
peetoom met zijn petekind (marie kolkman) aan zijn linkerzijde.
Dr. Schaepman was een veelzijdig man. Zijn buitengewone geestesgaven zochten in verschillende richtingen een uitweg. Zooals hetzelfde licht zich door een prisma in verschillende kleuren verspreidt, die toch éen zijn en blijven door hare gemeenschappelijke bron - zoo was hetgeen Dr. Schaepman op zoo velerlei gebied voortbracht, als dichter, prozaïst, redenaar, docent, kunstkenner, geschiedkundige, polemist, staatsman, in rijke verscheidenheid toch éen door zijn oorsprong. Op alles lag het merk van grootheid en sterkte.
te rome in maart 1902.
Want waarlijk hij was een sterk man. Deze man, die zoo goed de zwakheden van anderen voelde, begreep en spaarde, kende zelf geen weifeling, geen ontmoediging. Als hij eenmaal van zijn goed recht overtuigd was, als hij zich eenmaal een doel voor oogen gesteld had - dan verwaarloosde hij bijzaken en alle overwegingen, die op eigen persoon betrekking konden hebben. Men kan van meening zijn dat somwijlen de plaats, waar hij ging staan, niet de juiste was, maar men zal moeten erkennen en waardeeren, dat hij die plaats, die naar zijn oordeel de juiste was, innam en met eere innam, ook als hij alleen moest blijven staan. De lof die hem bij tijden uitbundig werd toegekend, moge hem hebben bemoedigd - de blaam en de smaad die er somwijlen spoedig opvolgde, was niet in
| |
| |
zijn sterfbed.
zijn praalbed.
| |
| |
staat hem terneer te drukken. Zijne spreuk: ‘credo-pugno’ was geen ijdel woordenspel: hij streed als een sterke omdat hij geloofde. Van die sterkte was zijn rotsvast kinderlijk en beproefd geloof de eerste oorzaak, de diepste bron, de onwrikbare grondslag.
Hij was een groot man. Zooals alle groote mannen had hij de gave der intuïtie. Schijnbaar zonder moeite, zonder inspanning overzag hij toestanden, het complex van omstandigheden, trof hij het juiste, waar anderen lang onderzoek behoeven. Groote karakters trokken hem aan. Hij ging er mee om als met zijne gelijken: zijne talrijke karakterschetsen zijn er het bewijs van. Indien men wil aannemen dat de omstandigheden den mensch weliswaar niet maken, maar hem toch de gelegenheid geven zich te toonen, - dan zou men kunnen beweren, dat de omstandigheden hem niet gunstig geweest zijn. Men zou zich voor zijn werkzaamheid scherper strijd op grooter gebied kunnen droomen dan - Gode zij dank - ons land hem aanbood.
Hij bleef dichter, hij bleef groot en sterk tot op zijn sterfbed.
Dr. Schaepman overleed te Rome den 21n Januari 1903 en werd aldaar den 24n d.a.v. op het kerkhof Campo Santo begraven.
Te Rome, zijn tweede vaderland. Zijn groote gave van bewondering was op Rome geconcentreerd. Hij leefde met het verleden en heden van Rome. Hij was in de geschiedenis van Rome thuis als in die van zijn eigen land. Te Rome troont de Paus, wiens gelauwerde dichter hij genoemd kon worden. Aan den vijf en twintigsten verjaardag van diens kroning was zijn zwanezang gewijd. Naar dat Rome werd hij in den laatsten tijd door een vroom heimwee gedrongen.
Hij overleed er in het kleed van den H. Franciscus, wiens vereerder hij was en wiens leven hij zich voorgenomen had te schrijven. Onthecht aan het aardsche, omgeven door Hollandsche vrienden, vereerd met de bijzondere belangstelling van Leo XIII, ging hij met kinderlijke vreugde en mannelijke berusting de eeuwigheid te gemoet. Zijne laatste woorden waren een gebed:
Christe, cum sit hinc exire,
De mare van zijn dood bracht in Nederland een treffende en algemeene ontroering te weeg. Zelden zal het afsterven van een man zooveel tranen uit mannenoog geperst hebben als het zijne. Door geheele parochiën, door kiesvereenigingen, werkliedenvereenigingen en andere werden als om strijd voor zijne zielerust kerkelijke diensten gehouden.
En thans:
Daar zijn er, die nog langen tijd bij iederen stap in de residentie, in het gebouw van de Tweede Kamer, in eigen woning, zijn beeld voor hunnen geest zullen zien verrijzen: ‘Lui! Toujours lui!’
Maar wie overtuigd is, dat de overledene de Schoonheid, die hij hier op aarde beter dan anderen zag in de geschapen nabootsingen, thans van aangezicht tot aangezicht aanschouwt, wie overtuigd is dat hij niet stierf maar tot een hooger leven overging, stake het weegeklag en eere zijne nagedachtenis liever door hem te bewonderen, zijn lof te verkonden en - al is 't van zeer verre - zijn voorbeeld te volgen: ‘Admiratione te potius, te immortalibus laudibus et, si natura suppeditet, aemulatu decoremus: is verus honos, ea conjunctissimi cujusque pietas.’
(Tacitus Vita Agricolae).
|
|