Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 13(1903)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Gedichten door Jeannette Nijhuis. En was 't een sprookje, Lief, gehoord in feeënfluisteren Ons samenblijven in het oevergroen Aan laten avond, bij het waterruischen?... En was 't een sprookje, héél dien zomernoen, Het bosch doorvlamd van gouden zonnespranken, Ons overnijgen tot één zachten zoen, Ons samenzwijgen in aanbiddend danken? Een godensprookje?... ons verholen dolen? Het veld vereenzaamd, en de wegen ver? Een vooglenkoor in hoogen boom verscholen, Als onze liefde blonk in ster op ster? Dan 't late keeren - wijl de nachtevolen Zich spreidden wijd over het sluimrend Al... Één donkre bloei van zachte nachtviolen De tooi der wouden, en van 't diepe dal? En d' open woon... als zwaluwen ons omvlogen... Die oude woon van wingerd wild omrankt... Een sprookje, Lief? òf toovrend alvermogen Van liefdesweelde in weeldrig wonderland? [pagina 195] [p. 195] Klaging. Maar liefste, maar liefste, wat doe je mij pijn, 'k Heb zoo smartlijk geschreid, en gewacht... 'k Heb in martling gesmacht naar wat nimmer zal zijn, En wat tòch ik verwacht. 'k Heb gehoopt en gebeden, geworsteld zoo lang, Traag de dagen, en 't leven zoo leeg - Mijn lievling, ik wanhoop, en tòch dat verlang Geef je oogentroost... geef! Maar je stem snijdt als staal, en je oogen zijn dood, En zoo kil en zoo wreed is je lach, Jij, mijn licht, en mijn liefde, mijn uchtendrood - Na het leven - het graf. Ik was sterk en hoovaardig, en trotsch als een vorst, En een slaaf smeekt nu òp tot zijn Heer... En àl mijn begeer is het plekje aan je borst... Ik vraag niets, dan je wederkeer. Jij staat hoog als de sterren - je hand houdt mijn lot, Je kunt me verplettren... of heffen... Nu is 't me, als zag ik een heil'ge van God Een weerloos, zwak vogeltje treffen. [pagina 196] [p. 196] Wanhoopsbede. 'k Lig als een smeekling, bevend aan uw voeten, Mijn lippen bidden: geef me 't leven weer, Laat niet de smart nog dieper, wreeder woeden - Ten dood vermoeide, buig ik machtloos neer. Gebogen, als geloovge voor zijn Heer... Is het genoeg? moet ik nòg meerder boeten? Komt nimmer vrede - wanneer, och, wanneer Zal 'k Liefdes oogen niet in haat ontmoeten? Beweeg uw voet - en 'k zal in 't reddloos zinken Hef op uw hand - en 'k ben een God gelijk. 'k Wil van de bron der hoogste liefde drinken, Of - donker ploffen in het diepste slijk. In kracht van Liefde zal 'k als heil'ge blinken, Verheerlijkt stijgen tot uw hemelrijk. Vorige Volgende