| |
| |
| |
‘INTERIEUR’ AQUAREL
eigendom van den heer bakker te 's hage
| |
| |
| |
Floris Arntzenius.
Door P.A Haaxman Jr.
Wanneer het aan den biograaf van Floris Arntzenius tot taak is gesteld, van zijn persoonlijkheid en zijn werk den lezer een denkbeeld te geven, dan kan ik voor mij van het eerste wel af zien. Arntzenius heeft mij het werk uit de handen genomen. Ik waag het niet in concurrentie te treden met de beide zelfportretten van den meester, die dit opstel verluchten. Reeds de fantastische opvatting van beide konterfeitsels geeft daaraan een buitengewone bekoring. Het een, met de breedgerande baret en de bruinvulpen kamizool zou in het Prado te Madrid te midden van portretten van Velasquez geen kwaad figuur maken. De beeltenis heeft in zijn volrijpe schildering zelfs veel van het werk van dezen beroemden Spanjaard. De fonkelende oogen van een diep fluweelig zwart, de toonvolle incarnatie van het vleesch, de blanke schaduwen van de baret en van het scherp belijnde gelaat, zijn volkomen die van een oud, door den tijd volledig gerijpt meesterwerk. Men staat verbaasd over de volmaakte techniek in dit portret, dat bij al zijn fantaisie, het origineel in de bewegelijkheid en levendigheid van den persoon volkomen weergeeft.
Niet minder verrassend is het tweede portret. Het gelijkt in geen enkel opzicht op het eerste en toch zijn dat ook, alleen in een andere plooi, de karakteristieke trekken van den auteur. Op het eerste heeft de jonge, vroolijke Hollandsche schilder, die op zijn tijd zeer ernstig kan kijken, zich uitgebeeld als een sombere uitdagende, barsche hidalgo uit den tachtigjarigen oorlog; op het tweede heeft hij aan het werk en aan de manier van Frans Hals gedacht; hij heeft een kop geschilderd zoo breed en raak van toets, de physionomie zoo vol jolijt en spottende scherts, dat dit portret dadelijk doet denken aan den nar van den Haarlemschen meester. Zooals deze met enkele vegen, ruw, maar vast en juist op hun plaats, een kop wist aan te zetten en tegelijk te voltooien, zoo leeft ook dit beeld en lacht en spot den toeschouwer in 't gezicht.
zelfportret
olieverf
Beide portretten geven een uitstekende resumtie van Arntzenius' talent. Zij leggen ook de vraag op de lippen, hoe het komt dat deze schilder zich niet in meerdere mate op dit genre heeft toegelegd. Wel, eenvoudig omdat hij een kind van zijn tijd is. Een artist moge nog zoo onafhankelijk zijn in zijn kunst en den weg bewandelen zooals
| |
| |
zijn aanleg en zijn temperament hem dien voorschrijven, in het te kiezen genre is hij niet vrij, maar volgt de richting van de groote school, waarin hij is opgevoed, van de voorgangers en tijdgenooten, die met hem die school maken. Als een jong artist zooals Arntzenius, in het begin van zijn loopbaan heeft mogen opzien naar zoo vele illustre mannen, die in het laatste deel der 19de eeuw de Hollandsche schilderschool opnieuw beroemd hebben gemaakt, dan is het geen wonder dat hij zich door hen den weg heeft laten wijzen en de natuur van ons mooi landje in zijn verscheidenheid en rijkdom van tinten tot oefenschool heeft gekozen.
Bovendien, men kan wel portretten schilderen, maar men doet het toch liefst, als men ze besteld krijgt en daarvoor een behoorlijken prijs maakt. En nu werd Arntzenius indertijd in die richting niet aangemoedigd, toen hij in Amsterdam op die manier de ijdelheid zijner medemenschen mocht streelen à raison van f 10. - het stuk! Dat is gebeurd. Arntzenius heeft dien tijd beleefd, en hij was hem een wel harde, maar nuttige leerschool. Wat hij toen en later op dit gebied heeft voortgebracht, getuigt van een buitengewone toewijding in zijn leerjaren.
‘binnenhaven van scheveningen’
olieverfstudie
Arntzenius heeft veel en ernstig gestudeerd. Hij had het geluk, onder toezicht en leiding van twee geduchte leermeesters te werken: Allebé en Verlat, die als meesters in vele opzichten geestverwanten waren, en niet minder als leermeesters met elkaar wedijverden om hun leerlingen te doordringen van de enorme moeielijkheden, die de kunstenaar te overwinnen heeft alvorens hij kan zeggen het métier machtig te wezen. Aan Allebé, die dat métier zoo volkomen verstaat, had Arntzenius ontzaggelijk veel te danken en hij heeft dien meester voor zijn lessen en zijn voorbeeld als kunstenaar, dat hij zich immer voor oogen stelde, altijd groote dankbaarheid en vereering toegedragen.
| |
| |
Toen de knaap op zijn 10e jaar met zijn ouders uit Indië in Amsterdam kwam wonen, was er nog in 't geheel geen sprake van een opleiding voor de kunst. Zijn ouders hadden met hun zoon zelfs geheel andere plannen en werden daarin aangemoedigd door den vluggen geest van den knaap. De liefhebberij voor het teekenen begon echter tegen het 16e en 17e jaar zoo aan den dag te komen, dat op zekeren dag Allebé, die door de familie geraadpleegd werd, den raad gaf om Floris teekenles te doen geven en den schilder Nachtweh als leermeester aanbeval. Van stonde af aan geraakten de andere plannen op den achtergrond en werd de kunst het doelwit der vurige wenschen en idealen van den jongeling. In 1883 - Arntzenius was toen 18 jaar - werd hij tot de lessen van de Amsterdamsche Academie van Beeldende kunsten toegelaten en studeerde daar volle vijf jaren onder leiding vooral van de hoogleeraren Allebé en Wijnveld. Hij rekende daarmeê zijn studietijd nog geenszins gesloten.
Aangetrokken door den roep die er uitging van de Antwerpsche Academie, die in die dagen, onder de energieke leiding van Verlat, vele jonge kunstenaars uit den vreemde tot zich trok, begaf Arntzenius zich naar de Scheldestad en kreeg daar van den directeur, die zijn werk zag, het brevet: je kunt gerust op de schilderklasse komen, maar dan moet je ook de avondlessen volgen. En zoo geviel het, dat Arntzenius daar 's avonds wederom in de afdeeling pleisterteekenen terecht kwam, daar de plaatsen voor levend model zoo zeer door Vlaamsche en Engelsche jongelui waren ingenomen, dat hij zijn ancienniteitsbeurt moest afwachten.
‘winderig weer’
schilderij
Eigendom van den Heer Jansen van Afferden te 's Hage
Hoe hij later zijn schade heeft ingehaald, kan men thans nog in zijn atelier zien. Daar hangen hoog aan den wand een geheele serie levensgroote naaktstudies, te Antwerpen geschilderd. Toen ik de opmerking maakte, dat er een vaalblauwe tint over het vleesch lag, zag ik Arntzenius meesmuilen. Hij moest mij dat grif toegeven
Dat was een eigenaardigheid van onzen directeur. Toen hij mij zag schilderen, zeî hij: ‘Ge zijt een Hollander, zulle... die gele oker moet ge niet gebruiken.’
Hij haalde tegelijk een paar blauwe strepen over het doek en zei: ‘Ziezoo, schilder dat nu maar eens over, zulle.’
Nu heb ik later wel moeite gedaan om dat koude blauw er weer uit te krijgen - zei Arntzenius - maar heelemaal ging het niet.
Onwillekeurig keek ik naar een ander
| |
| |
naaktbeeld in zijn atelier. Het stond juist tegen een gobelinwand en kwam daar prachtig tegen uit. Het was van later tijd en stelt voor een jonge vrouw, uitgestrekt liggende op de linkerzijde met den rug naar den toeschouwer. Die rug is prachtig van modélé, evenals de heup en de beenen, en het vleesch, met zijn fraaie belichting, is vooral in de schaduwpartijen buitengewoon rijp en malsch van toets. Dit beeld is eene ware triumf van de Hollandsche oker over het Antwerpsche mineraalblauw.
‘in de zon’
aquarel
Eigendom van den Heer Meijers te 's Hage
Te Antwerpen waren zijn studie-genooten Arthur Briët en Hobbe Smith, evenals Arntzenius knappe teekenaars en bolleboozen in het métier. IJverig nam hij daar ook deel aan het gezellige kunstenaarsleven in de Vlaamsche Club, waar ook de Engelsche academie-leerlingen geen vreemdelingen waren. Zijn zelfstandig artistieke bedrijvigheid, zijn zoeken een eigen weg en zijn op de proefstellen van persoonlijk kunnen, begon echter eerst na zijn terugkeer te Amsterdam. Naar buiten hoorde men toen nog weinig van Arntzenius. Het gelukte hem slechts met veel moeite en na eerst het hoofd gestooten te hebben, om uit den wedstrijd-Willink van Collen, die vooral in die dagen de gelegenheid voor jonge kunstenaars was om vasten grond onder de voeten te krijgen, met een lauwer voor den dag te treden. In zijn eerste werk voor dat concours gaf hij al dadelijk blijk van zijn sterke naturalistische neigingen. Hij ondernam het waagstuk om de dronkenschap afschrikwekkend uit te beelden in drie Maandaghouders, die op een mistigen morgen over een Amsterdamsche sluis slieren. Zijn studies nam hij naar de natuur, waarbij hij eigenaardige bezwaren te overwinnen had. Een volkomen nuchter mensch kost het vaak heel wat inspanning om voor een portretschilder te poseeren, men kan zich dus voorstellen welk een onmogelijk individu een dronkaard is wanneer hij zijn portret moet laten maken. Hoe die lui in het atelier kwamen, is het geheim van Arntzenius. En
| |
| |
nog raadselachtiger is het, hoe hij ze daar een poos hield en zijn doel met hen bereikte. Zooveel is zeker, dat hij door middel van een ladder, waaraan zij zich vasthielden, wat rust in hen wist te krijgen. En wat wel het merkwaardigst was: toen de séance werd opgeheven, waren zij langzamerhand zoodanig onder den indruk geraakt van hunne ongewone omgeving, dat zij nuchter het atelier verlieten. Of hieruit de conclusie getrokken moet worden, dat de kunst veredelt, wil ik in 't midden laten.
De uitbeelding van het drietal, hoe voortreffelijk ook als beeld naar het leven, was niet overeenkomstig den smaak van de jury voor den wedstrijd. Een Amerikaan, die het schilderij later kocht, dacht er anders over.
‘aan den trekweg’
aquarel
Eigendom van den Heer Jurriaan Kok te 's Hage
Een volgenden keer probeerde Arntzenius het met een landschap en slaagde nú beter. Het was een studie van aardappelrooiers door hem tijdens zijn verblijf te Nunspeet geschilderd. In die dagen was het artistiek-mooie Geldersche dorp nog niet bedorven door aanleg van villas en net gebaande wegen. Het was toen nog louter natuur, een goudmijn voor onze Hollandsche kunstenaars. Hier en op andere mooie plekjes van ons land oefende hij zich in het schilderen en teekenen in de open lucht en vooral in het bestudeeren van de dingen in het landschap, in hun eigenaardige verhoudingen en waarden van toon en kleur. Aan die volhardende studie ontleende hij later zijn gemakkelijke manier om met enkele krabbels een geheel stadsgezicht in zijn studieboek op te teekenen en de rest in zijn memorie vast te leggen. In een hoekje van zijn tegenwoordig atelier in de Sumatrastraat in den Haag, hangt een heele verzameling van die krabbels, niet grooter dan enkele vierkante centimeters, waarin men den geestigen toets van zijn beste teekeningen en schilderijen herkent.
* * *
| |
| |
‘strand te scheveningen’
aquarel
Eigendom van den Heer Arntzenius te Amsterdam
Sedert Arntzenius zich nú een tiental jaren geleden in den Haag vestigde, begon hij op eens bekend te worden. In Amsterdam was hem dat maar niet mogen gelukken. Wel onder zijn kunstvrienden. Deze liepen hoog met hem weg èn om zijn talent èn ook om zijn gulle, ridderlijke persoonlijkheid.
In die dagen werd ook Breitner nog in 't geheel niet begrepen en Arntzenius, die naar hem opzag als tot een artist, die ver boven hem uitstak, nam op tentoonstellingen vaak den handschoen voor hem op. Hij hoorde Breitner's kunst dan wel vergelijken met de wanhopig peuterige manier van een thans afgesloten tijdperk, dat in die dagen zelfs onder de officiëele beschermers van de kunst nog welig tierde. Men vond toen een schilderij mooi, wanneer daarop elk boomblad geschilderd, elke straatsteen of dakpan precies afgebeeld was. Het was den menschen niet aan 't verstand te brengen, dat die opgaaf onmogelijk is. Alle bladeren van een boom en alle steenen van een huis of pannen van een dak zijn niet te schilderen, daarvoor heeft zelfs de grootste kunstenaar geen plaats op zijn doek. Hij moet het immers toch bij een heel oppervlakkig à peu près laten en verliest dan bovendien nog om de boomen het geheele bosch uit het oog. Hij raakt zijn perspectief kwijt, en de sensatie van de werkelijkheid gaat bij hem geheel op den loop.
Zoo ongeveer moet Arntzenius het tegenover de droogstoppels voor Breitner's kunst hebben opgenomen.
Nu begint men in dat opzicht wat wijzer te worden en zijn er nog maar weinig kunstvrienden, die voor een kunstwerk van een Breitner, een Akkeringa, een De Zwart, een Arnold Koning, een Arntzenius en zoo vele andere jongeren, het rechte gevoel missen.
Zooals gezegd, geraakte Arntzenius met zijn werk eerst goed op dreef toen hij in Den Haag kwam wonen. Het zal te nauwernood een 10-tal jaren geleden zijn, dat de jonge man hier naam begon te maken. In Pulchri Studio werd hij dadelijk opgenomen als werkend lid, en het scherpziend oog van den heer Tersteeg ontdekte dadelijk in hem een groote aanwinst voor de Haagsche school. Door diens tusschenkomst vonden Arntzenius'
| |
| |
aquarellen spoedig liefhebbers en begonnen deze op de kunstbeschouwingen meer en meer de aandacht te trekken. Toen hij nu zijn 3 of 4 jaar geleden, tegelijk met vriend. Akkeringa, aangenomen werd als lid der Hollandsche Teekenmaatschappij, was dit voor den kunstenaar de grootste onderscheiding. In dien kring opgenomen te worden door mannen als Israëls, Willem Maris en Blommers had voor hem meer beteekenis dan alle mogelijke medaljes en getuigschriften. Dat is voor hem dan ook een groote prikkel geweest om naar hooger te streven.
‘café riche’
aquarel
Eigendom van den Heer Jansen van Afferden te 's Hage
Het groote publiek kent en waardeert hem het meest als schilder van stadsgezichten. Woelige straattooneeltjes, liefst bij regenachtig weer, de volle drukte van een marktdag, een kijkje in een van veelkleurig lichtgeflonker tintelende volkswijk, zijn populair geworden onder de tentoonstellingsbezoekers. Hij houdt van woelige drukte en geeft daarvan de volle sensatie. Als hij zijn kans schoon ziet, verschanst hij zich op een stil plekje voor een venster van een onbewoond huis en maakt dan zijn schets van de drukte en het gewirwar van menschen- en huizensilhouetten in vlugge, geestige toetsen. Zoo voltooide hij verscheidene Haagsche stadsgezichten, o. a zijn veelgeprezen Brouwersgracht (eigendom van Mr. D. van Houten), zijn Groote Markt bij regen (in de collectie van Prof. Drucker te Leiden), zijn Spuistraat (eigenaar de heer Schiff), zijn tal van variatiën op de Spuistraat en zoo vele andere bekende Haagsche en Scheveningsche gezichten. De Haringkade en Seinpost zijn door Arntzenius menigmaal tot achtergrond genomen voor een voortreffelijke aquarel of schilderij. Meestal echter teekent hij onder weg van een schilderachtig hoekje op straat een vluchtig krabbeltje, en is hem dat voldoende om op zijn atelier zich in het gansche geval te verdiepen en het in zijn volle karakteristieke schoonheid in een impressie van locale stemming om te zetten. Een mooi glad straatje of pleintje, nette door glazenwasschers geboende huisjes en een rij keurig onderhouden boomen, zijn hem een gruwel. Wanneer hij een stadsgezicht schildert
| |
| |
of aquarelleert, is het hem vooral te doen om het geestige leven, de volksbedrijvigheid en hij laat dan de huizen daaraan meedoen. De gevels zijn één met de menschen. Als hij een slagersjongen in zijn karaktervolle slungelachtigheid over de straat ziet loopen, laat hij dat niet gebeuren op de Avenue Louise of op de Koninginnegracht, maar in de volle Spuistraat te midden van winkelende dames en flaneerende heeren, en de gevels der huizen encadreeren dat figuur alsof het daar en nergens anders thuis hoort.
stilleven
olieverfstudie
Onder de illustraties zal men opmerken een marktdag in Den Haag. Kan men zich geestiger voorstelling denken van het volksleven? Men hoort de lui hun waren uitschreeuwen, ziet ze handelen met eigenaardig gebaar, ruikt als 't ware de geuren die uit de kraampjes opstijgen, krijgt kortom een levendige impressie van dat brok straatleven. Dat alles is gedaan niet met moeitevol gescharrel om bijzonderheden uit te beelden, maar met enkele geestige toetsen, die omdat zij zoo juist op hun plaats staan, den indruk zoo volledig doen zijn.
Hetzelfde bereikt Arntzenius in zijn portretten. Het is ook daar de rake toets, in 't geheel niet het moeizame achevé, dat de impressie te voorschijn roept. Zijn beide koppen bewijzen dat, en in niet minder mate het beeld van zijn vrouw, dat in de levende uitdrukking van de oogen en van alle deelen van het gelaat buitengewoon geslaagd is en tevens een toonbeeld van hoog opgevoerde rijpe schildering.
Toen ik dezer dagen Arntzenius bezocht, liet hij mij den aanleg zien van een kinderkopje, dat van zijn eerste lieveling. Hij moest eerlijk bekennen, dat hem dit lang niet gemakkelijk afging. De gelaatstrekken van een kind van nog slechts weinige maanden zijn nog zoo vaag en onzeker, de gelijkenis van de trekken springt nog zoo komiek van vader op moeder, dat zij bijna niet zijn na te speuren. En toch ben ik volmaakt zeker, dát Arntzenius van zijn kind een portret zal maken, dat onder zijn beste werk mag gerekend worden.
Zijn atelier is een groot en hoog vertrek met een mooien, warmen gobelin aan den wand en overigens geheel behangen met studies van de meest uiteenloopende genres: koppen, stillevens, stadsgezichten, landschappen. Op den ezel zag ik een Wagenstraat in aanleg en hier en daar verspreid zijn inzending van de jongste groepententoonstelling in Pulchri, waaronder het schilderij ‘binnenhaven te Scheveningen,’ dat bij dit opstel als illustratie is gevoegd. Het is een bijzonder mooi type van zijn stadsgezichten. Vooral het coloriet, de atmosferische toon, de groote rust in het gewemel van schuiten tegen het monumentale Seinpostgebouw zijn hier zeer geslaagd. Een paar straatjes te Hoorn, waar Arntzenius verleden jaar studies maakte, hebben dezelfde kwaliteiten van groote rust en eenheid, van juiste vertolking der locale kleur en van doordringen in de intieme stemming van zoo'n buurtje. Toch ziet men op den duur de werken van Arntzenius liefst met figuren, daar hij die zoo bijzonder levendig weet te vertolken. Hij vertelde mij wel, dat het leelijke moderne costuum, vooral der heeren, hem daarbij soms leelijk in den weg staat, maar hij was het toch niet eens met den liefhebber, die indertijd
| |
| |
in een brief aan het bestuur van Pulchri Studio, dat genootschap er voor wilde spannen om voor een reform der heerenkleeding een beweging op het getouw te zetten.
Ik dacht er het mijne van, namelijk als alle artisten hun figuren zoo geestig weten te toetsen als Arntzenius, de snit van de kleeren er al heel weinig op aankomt.
‘noordeinde’
krijtteekening
Het beste bewijs vond ik op zijn atelier een geschilderde studie van een Cyrano de Bergerac. Arntzenius had na het zien van het stuk in de comedie, die figuur den volgenden morgen uit zijn herinnering geschilderd. Ik vond het heel knap, vooral van kleur uitstekend, maar overigens boeide het mij niet, te midden van de zooveel geestiger figuurtjes door Arntzenius uit het werkelijke leven gegrepen, figuren die door hem meêgeleefd en begrepen werden. Een artist is nu eenmaal een kind van zijn tijd en vertolkt dien veel beter en karakteristieker dan wat tot afgesloten tijdperken behoort. Vandaar dat onder de vroegere historie-schilders zooveel onwaarheid en valsche conventie den boventoon voerden, omdat zij op een te verren afstand stonden van hetgeen zij wilden uitbeelden. Inderdaad, de kunst mag zich gelukkig rekenen, dat zij het romantische tijdvak ontgroeid is.
Vooral een temperament als Arntzenius valt daar totaal buiten.
de markt te 's hage
olieverfstudie
Hoe hij de dingen weet te pakken zooals zij op een gegeven oogenblik zich aan hem voordoen, bewees een episode uit zijn eerste schilderjaren. Het was nog in Amsterdam, op zijn atelier, dat hij toen had in de Sarphatistraat. Een tentoonstelling van Arti was dicht op handen, toen op een morgen zijn
| |
| |
vrienden Frankfort, Bosch en Hobbe Smith bij hem kwamen oploopen, benieuwd wat Arntzenius zou inzenden.
‘studiekop’
olieverf
Ja, daar had hij nog in 't geheel niet aan gedacht. Maar op eens schoot hem een idée in het brein:
Blijft daar zoo met je drieën zitten, daar heb ik mijn schilderij!
En zoo als het drietal daar in nonchalante houding tegen den witten muur van het atelier zat, begon Arntzenius van hen een schets te maken, die wonderwel slaagde. De losse compositie, de geestige toets en de karaktervolle uitbeelding van de drie bekende jonge schilders maakten dit werk, dat in enkele uren uit het penseel was geloopen, tot een successtuk van de tentoonstelling. Het behoorde tot de eerst verkochten.
In zijn atelier trok mijn aandacht aan den wand een krijtkrabbel, herinnering aan een aquarel in de portefeuille van mevr. Tersteeg In enkele lijnen zag men hier de expressie van een minnend paar, elkaar omhelzende in een innige omstrengeling. De passie was hier uitgedrukt niet materialistisch, maar als ‘twee zielen gloênd aaneengesmeed.’
Aan dergelijke geestige krabbels, meestal herinneringen aan onderwerpen, in aquarel of olieverf uitgevoerd, leert men Arntzenius' eigenaardige manier eerst goed kennen. Hij begint en eindigt er zijn werk mee, want als hij een aquarel of schilderij heeft voltooid en hij moet er van scheiden, dan werpt hij eerst in een schetsboek een vluchtige, maar rake memorie van het geval. Zoo bladerde ik in een schetsboek, dat als 't ware een korte inhoud is van zijn werken in de laatste jaren. Daar zag ik zijn fraaiste kijkjes in den Haag, zijn mooiste Haringkades, strandgezichten met geestig getoetste damesfiguurtjes, studies van den Trekweg en het Kanaal, zijn slagersjongens, zijn teekening van het paleis in 't Noordeinde, die hij maakte voor het album dat de schilders van Pulchri H.M. de Koningin bij Haar huwelijk aanboden; daar passeerden mij de mooiste plekken van ons land, en zag ik de geestige contours van zijn beste portretten, o.a. die van zijn schoonouders, den heer en mevr. Doorman, die niet minder geslaagd zijn in hun breeden raken toets en karaktervolle schildering dan zijn zelf-portretten.
Op geen van die knappe dingen wees mij Arntzenius opzettelijk, ik moest ze zelf maar zien op te diepen uit den chaos. Maar met éen ding maakte hij een uitzondering: hij liet mij een stilleven zien, dat mevr. Artzenius schilderde toen zij nog Lida Doorman heette, daar was hij trotsch op, en geen wonder. Van kleur en stofuitdrukking is dit kleine paneel buitengewoon raak en echt Hollandsch.
| |
| |
Ik mag ten slotte niet verzuimen te vermelden, dat Arntzenius gedurende drie jaren in een gewichtig en druk tijdperk van genootschappelijk leven, de ijverige secretaris was van Pulchri Studio, de rechterhand van Mesdag, en dat hij nog voortdurend als lid van het bestuur een zeer werkzaam aandeel heeft in de bemoeiingen van het Haagsche kunstenaarsgenootschap.
|
|