| |
| |
| |
PORTRET DOOR W.B. THOLEN
eigendom van den schilder
| |
| |
| |
G.J. Roermeester.
Door Edward B. Koster.
Gerardus Johannes Roermeester - in de wandeling gewoonweg Roer - is een stevig heer, forsch en knoestig van bouw als een knotwilg, met een stoere vierkantheid van schouders, flink en vast geplant op de beenen. Hij zou, wat zijn carrure en gedrongen kracht betreft, 'n man zijn naar 't hart van den ouden jambendichter Archilochos,
noordens plas bij zonsondergang
schilderij
Eigendom van den heer Mr. N.J.C. Lette van Oostvoorne.
die ergens in een voor de variatie trochaïsch versje zegt:
'k Houd niet van een langen veldheer, die met groote passen stapt,
Ook niet van zoo'n krullebol of een die half geschoren is,
Maar het moet een kleine wezen, in de kniestreek ook wat krom,
Stevig op de voeten staande, vast van stap en vol van moed.
Toch beantwoordt Roer niet aan alle vereischten van den ouden dichter, want hij heeft een krullebol, en een flinken ook. Daarmee dan ook een echten schilderskop, en als Archilochos 't had gehad over schilders en niet over legerkommandanten, dan zou hij misschien ook wel de krullen toegelaten hebben. Zijn kop doet aan een zeventiende-eeuwschen schilder denken of aan sommige typen uit een schutterstuk van Van der Helst, Hals of Van Ravesteyn; hetzelfde in-gezonde, verbruinde, verweerde zit in zijn gezicht; hij heeft denzelfden vrijen, helderen oogopslag; de schilderachtige ordonnantie van het haar, de knevel en het sikje, kortom de heele kop, lijkt op zoo'n ouden. Roermeesters vriend Tholen, dien ik in den zomer van 1902 in Noorden bij hem ontmoette, noemde Roers faciale tintenschakeering ‘het palet van Rembrandt.’
* * *
Noorden, 't studie- en werkoord van Weissenbruch en Gabriel, ligt in een bizonder soort van landschap, vlak, met niet al te veel geboomte dat den horizon toestopt, vol wete-
| |
| |
NOORDEN BIJ DE PLAS KRIJTTEEKENING
| |
| |
ringen en slooten en plassen, waarlangs boerenhuisjes en riet en hoopen turf. Ik zal niet licht den indruk vergeten, dien het landschap (en waterschap, zou ik kunnen zeggen, als 't woord in een beteekenis van natuurschoon werd gebruikt, - de Engelschen hebben naast landscape ook seascape -) op mij maakte toen ik er voor 't eerst op een voorjaarsdag van 1902 kwam. Van Nieuwkoop komend ligt rechts een lange vaart, aan de overzijde waarvan allemaal huisjes, op eilandjes gelegen, verbonden door bruggetjes, en op de daarbij behoorende erfjes hoopen bruingeel riet, (dat er wordt verbouwd om te dienen tot bedekking van broeikassen en voor verdere tuiniersaangelegenheden); daarachter, zoover 't oog reikt, een wijde, wijde plas, effen en leidof, met hier en daar een parelige glansplek, en een horizon, o zoo teer en simpel van lijn, 't herinnerde me iets dergelijks, dat ik op een heerlijk-zachten voorjaarsdag te Kortenhoef zag, ook zoo dood eenvoudig en onpretentieus, maar van dezelfde kalme, rustige innigheid. Er is iets plechtigs in een voorjaarslandschap, als 't nog niet lente genoeg is voor groen, maar de verwachting er van in de natuur trilt, iets fijn-roerends in de hoop op nieuw leven en nieuwen bloei die alom voelbaar is, als alles zoo hoopvolgelaten en stil-verwachtend nederligt, als er een zachte litanie schijnt te gaan door de natuur, smeekend om warmte en zon, 't levenkoest'rend, bloeiwekkend vuur, waarvan reeds een voorgevoel nauw merkbaar rondwaart.
Links weiden met enkele boerderijen, door slooten gescheiden, en ook dáár in de verte een plas, te midden waarvan een groep boomen, en daarboven, in grijze onnoozelheid er uit piepend, een kerktorentje, zich kinderlijk uitrekkend, op de teenen staand, om over die hooge boomen heen óók eens wat van de wereld te zien.
buurt te nootdorp
krijtteekening
Verderop krijgt men de kern van het eigenlijke dorp, meer aaneengeschakeld aan de vaart gebouwd, met een leuk-doend ophaalbruggetje, waar een vliet den weg snijdt, en
| |
| |
daar een eind voorbij, rechts, bij de kromming van den weg in de buurt van een fietspaal, den huize Roermeester.
Daar heeft die schilderman zijn zetel opgeslagen,
Daar is zijn troon, zijn rijk....
immers daar trekt Roer gedurende eenige maanden van 't jaar bij een boer in, en van daaruit bespiedt hij land en water en lucht in al hun voorjaars-, zomer- en herfstschakeeringen. Maar 't liefst is hem 't najaar, niet alleen om de tinten, maar omdat 't landschap dan meer open is en niet te dicht en vol van loover.
Na dien voorjaarsdag, waarop ik ook 't zeldzame voorrecht had langs een smal paadje door de Loosdrechtsche plassen te fietsen, begeleid door 't lekker-koel geklots van de golfjes tegen oeverkanten aan weerszijden, mocht ik later nog eenige zomerdagen bij den schilder in Noorden doorbrengen. Bij mijn aankomst, natuurlijk per rijwiel - en ik zou hier wel een hooggestemde dithyrambe willen zingen aan dat niet genoeg te waardeeren, kostelijke vervoermiddel - werd ik al dadelijk door den gullen gastheer verwelkomd en onthaald op smakelijk grijs boerenbrood en Noordensche kaas, die ik iedereen kan aanbevelen, want dit voedingsmiddel is werkelijk, om met een welbekende advertentie te spreken, ‘de beste en goedkoopste in 't gebruik.’ En om een staaltje van Roermeesters praktischen zin en huishoudelijke bekwaamheden te geven, mogen dienen, dat we aan 't middagmaal een paar door den gastheer in hoogst eigen persoon gevangen en gebraden snoeken versloegen.
nootdorp op de werf
krijtteekening
Uit dien tijd herinner ik me verschillende wandelingen, o.a. langs den Amstel, die door de inboorlingen op hoogst omslachtige manier ‘den Ampspul’ wordt genoemd, langs een wetering waaraan een allergezelligst scheepstimmerwerfje lag, over aardige landwegen naar een plaatsje met sluizen, waarvan ik den naam vergeten ben, over een kolenpad door weiden met vee, maar bovenal een roeitochtje op den plas in 't regendreigend morgenuur met bewolkte, winderige lucht. Bij 't zuigen en kabbelen van 't water om de kiel gingen we door kreeken, rijk aan geel-bruin kroos, dicht bezet met riet, dat schurend fluisterde
| |
| |
in den wind, terwijl een blauwjantje angstig fladderend kwetterde boven ons hoofd, zeker om zijn nest in 't naburige riet te beschermen. Op de eilandjes door den plas verspreid stonden overal menschen turf te baggeren, en meermalen zag ik daar schilderijen van Gabriel terug. De horizon was fijn-grijs of mat-blauw, al naar den afstand, en tevreden lieten we ons drijven op den mild-schenkenden, gastvrijen plas. Daar heb ik de prachtigste waterlelies gezien, stil droomdeinend op 't water, de goudene harten omkranst door blaadjes van 't heerlijkste blank.
Karakteristiek voor het landschap zijn ook de wilgen, waarvan de stam wordt vrijgehouden van bladeren, maar die bovenaan pluimpjes loof hebben, en er uitzien als lange plumeau's die de lucht probeeren schoon te vegen of als ragebollen, die de wolkraggen uit den hemel willen boenen. Die boomen worden verkocht aan klompemakers.
Ik herinner me nog levendig den dag dat ik weer uit Noorden terugreed, een stormachtigen middag. De lucht was wild-bewogen en vol dringende, kruiende wolken, die in dreigende stoeten voorwaarts rukten, door onstuimigen wind gestuwd; de vaart langs den weg was hoog gezwollen en holde met golven langs zijn oevers die wit beslierd werden met repen schuim; de boomen renden met gevelden kop in op de boerderijen. Een vallend houtje tipt mijn voorwiel en vliegt vooruit met de vaart van een geslingerden steen. Nu en dan schiet het zonlicht schichtig tusschen de wolken door, tracht er doorheen te slippen voor goed, maar wordt snel weer door versche wolktroepen overweldigd.
Zóó zijn eenige aspekten van het land waar Roermeester meestentijds werkt.
* * *
G.J. Roermeester werd den 24sten Februari 1844 in den Haag geboren en liep er de lagere school af, waar hij een lastig heer scheen te zijn en zich al vroeg onderscheidde in 't poppetjes teekenen, althans de meester zei meermalen tegen hem: ‘schilder is 't eenige, waar jij voor deugt.’ Op zijn 18de jaar ver-
noorden, peerenboomen
krijtteekening
| |
| |
trok hij als decorateur naar Brussel, welke werkzaamheid op zijn 20ste werd verwisseld voor een dergelijke te Maubeuge in Noord Frankrijk, waar hij blauw porcelein schilderde, om daarna nog eenigen tijd in Parijs door te brengen. In 't geheel vertoefde hij 4 à 5
noorden
aquarel
Eigendom van Mevr. Matthes.
jaar in Frankrijk, waarna hij naar New-York vertrok ook als decoratieschilder, vooral voor houtmarmeren en 't maken van letters. Na deze marmer- en letterkundige beslommeringen keerde hij op zijn 30 ste jaar voor zijn genoegen naar Holland terug, waar zijn moeder nog leefde, wie het indertijd door ettelijke schilders was afgeraden haar zoon schilder te laten worden. Maar de lust om te schilderen liet den jongen, roerigen Roer niet los, en hij liet zich overhalen in 't land te blijven, trouwens de omstandigheden waren toen gunstiger. Zoodoende ging hij ijverig aan 't werk. Dat idee van te willen schilderen had er al vroeg in gezeten, want meermalen had hij bij 't zien van stukken op tentoonstellingen gedacht: ‘dat zou ik ook wel kunnen.’ Hij werkte zonder leiding, maar kon rekenen op den goeden raad van Bosboom, die hem telkens voorhield: ‘teekenen maar, teekenen maar naar de natuur,’ en van Jaap en Willem Maris. Zijn eerste twee schilderijen werden dadelijk aangenomen voor de driejaarlijksche in den Haag (1875). Een van die stukken, winter in 't Haagsche bosch, werd verkocht aan 'n Amerikaan. Omstreeks denzelfden tijd werd hij door J. Maris voorgehangen als lid van Pulchri en aangenomen, terwijl hij kort daarop ook lid van Arti werd. Sedert dien tijd was hij een trouw inzender op tentoonstellingen hier te lande en in België. De koningin kocht o.a. twee doeken van hem, een winter en een zomer.
Gedurende de laatste jaren brengt hij geregeld eenige maanden, vooral in 't voor- en najaar, door te Noorden, waar hij heel eenvoudig en prettig omgaat met de boeren, en zich behalve aan de teeken- en schilder- ook
| |
| |
wijdt aan de vischkunst. De oude Izaak Walton, schrijver van ‘The Compleat Angler’, zou schik in hem hebben. Roermeester heeft ook veel gewerkt in de omstreken van den Haag, in Oude-Wetering en andere waterige oorden.
Een jaar lang werkte hij met Willem Maris op hetzelfde atelier.
In Maart 1902 werd door Roermeester in Pulchri een tentoonstelling van teekeningen en aquarellen gehouden die veel succes had en waar meer dan dertig stukken werden verkocht.
visschersschuur te noorden
teekening
Overigens slijt hij zijn jonggezellenleven vroolijk en opgewekt, vol leuke anekdoten en schilderverhalen, deels op zijn ruim atelier in de Bazarlaan in den Haag, deels in zijn geliefd Noorden te midden van de rust van mooie intieme landwegjes en de wijde, eenzame plassen, waartegen nu en dan de donkere silhouet van een turfbaggeraar uitstaat, en waar hij van tijd tot tijd bezoeken ontvangt van vrienden die te land of te water bij hem komen. Zoo lag den laatsten zomer de schilder W.B. Tholen, de teekenaar van Roermeesters portret, vergezeld van een leerling, eenige dagen met zijn Lemsteraak in de Wetering vlak achter Roermeesters huis, juist terwijl schrijver dezes de gast was van den schilder.
* * *
Het heugt me niet meer hoe lang 't geleden is dat ik voor 't eerst een schilderij van Roermeester zag, ook niet wáár dat was, maar ik herinner me wel wat 't was en hoe 't me aandeed. Het was een wintergezicht, eenvoudig geval: molen, ijsvlakje en wijd sneeuwveld. Het was met een zekere beschroomdheid gedaan, niet zoo vast als het latere werk - waarmeê ik vooral dat van de allerlaatste jaren bedoel - maar er zat een mooie stemming in. 't Wijde, eenzame, verlatene van zoo'n sneeuwvlakte, dat de Duitschers door 't zachtdroef-klinkende en
| |
| |
verstervende woord ‘öde’ uitdrukken, was er zeer goed in voelbaar gemaakt. Dergelijke winters zag ik in den loop der jaren meer, totdat (in '97 meen ik) mijn aandacht werd getrokken door een aantal teekeningen in zwart en wit, hier en daar opgehoogd door 'n kleurtje, tentoongesteld in den Haagschen Kunstkring. Die teekeningen waren met een verwonderlijk brio en virtuositeit gedaan. 't Waren alle karakteristiek Hollandsche hoekjes en partijtjes, slooten met vlonders en wat boomen, boerenhuizen met hun erfje waarop 'n enkel beest, landelijke schuurtjes met gezellig bric à brac weerspiegeld in het water, laantjes en landwegen met 'n enkele figuur, en meer dergelijke onderwerpen, waarin met weinig middelen soms zeer veel werd uitgedrukt, en met 'n paar lijnen en vegen 't visioen van een majestueuze lucht of van een weidsch landschap werd opgeroepen. Daar was Roermeester in zijn kracht, en deed hij blijken wat hij al scherp-ziend en tevens gevoelig teekenaar vermocht.
oude wetering
krijtteekening
In 't voorjaar van 1902 werd in Pulchri een tentoonstelling van crayonteekeningen en aquarellen door Roermeester gehouden, en wederom genoot ik van zijn echt-Hollandsch, direkt en eerlijk werk. Ik typeerde toen Roermeesters kunst als ‘geestige soberheid’ en 't zij me vergund hier verder aan te halen wat door mij in 't maandblad ‘Hoofd en Hart’ van 15 Mei 1902 naar aanleiding van deze expositie werd geschreven:
‘De meeste van Roermeesters teekeningen waren in zwart en wit, en daaronder waren de beste. Van de aquarellen leeft in mijn herinnering een natte weg met aan weerszijden water, de eene kant hooger dan de andere, een boom- en dorpverschiet met geweldig-bewogen lucht er boven. Een meesterlijke greep; hier was de teekenaar waarlijk een roer-meester. Met pootige vastheid wist hij ook in menige zwart-en wit-teekening toon en stemming van een landschap uit te drukken, zoo in menig geval uit Noorden (door een bezoek kort geleden aan de streek zelf kon ik me er van overtuigen hoe goed Roermeester 't aspekt en 't sentiment van dat karakteristieke land heeft weergegeven) en ook o.a. in zijn “Bij Wateringen” (thans
| |
| |
eigendom van de firma Buffa in den Haag). Ook hangt nog in mijn gedachten een klein stukje: zeilende schuit op kabbelend water met een paar veegstrepen lucht en een enkel kleurtje hier en daar, van een zeldzame ruimte en atmosfeer. Moge de kunstenaar in zijn olieverfschilderijen (en er zijn reeds teekenen van aanwezig) steeds meer datgene bereiken wat hij zoo kranig met zijn teekenstift doet gevoelen.’
Hier worden dus de zwart-en-witkunstenaar en de schilder eenigermate gecontrasteerd. Dat teekenen is dan ook wonderlijk. Hij doet 't soms op 't gevoel. Het is wel eens gebeurd dat hij tegen den avond met eveneens in Noorden vertoevende collega's ging wandelen, en getroffen door een pittig of stemmig geval begon te teekenen en, niettegenstaande 't eigenlijk te donker werd om te zien, dóórteekende, al maar verder loopend en verdiept in de herinnering. Van die teekeningen denk ik nu weer aan een bizonder gevoelig uitgedrukt effekt bij nacht, plassen in maanlicht, hier en daar door strooken land gescheiden, van een buitengewone blank- en teederheid; dan nog een winterlaantje bij Loosduinen, echt sneeuw-koud met machteloos gewring van kale takken hemelwaarts; een gezicht op een boerderij met hooimijt tegen den avond bij Noorden, forsch en raak van donkere contoeren, daarbij niet àl te krachtig, maar vol van de fluweelige rust en innigheid van de schemerdaling. Ook herinner ik me uit den allerlaatsten tijd een aquarel, huisje aan 't water met een malsch-groen plekje gras, een paar palen donker uit 't water opstekend, een geestig vlondertje, en daarboven een pracht van een lucht, met een wolk, stralend van blank licht.
noorden's bedrijf
krijtteekening
De schilderijen uit den laatsten tijd zijn koloristisch sterk vooruitgaande. ‘Wat doet zoo'n kleurtje er ook eigenlijk toe, als je 't maar goed weet uit te drukken,’ zei de schilder me eens. Hij scheen dus ook te voelen dat het kleurgevoel zijn zwakke zij was. Intusschen heb ik in de laatste tijden op zijn atelier eenige doeken gezien die een zeer ontwikkeld koloristisch orgaan bewijzen. Vooreerst eenige kleine, pittige stukjes, vol zomerwarmte en - weelde, en dan een avondstuk, nadat de zon is ondergegaan en een streep licht nog in het westen gloort: een nocturne vol rustige, gedragen schoonheid, een oogenblik van kalme plechtigheid na 't heengaan van het wereldlicht.
Intusschen had de schilder ook vroeger zeer goede dingen gepresteerd. Op zekere tentoonstelling was een wintergezicht van Roermeester naast een dergelijk stuk van een bekenden schilder gehangen Na de opening ging Roer op een tijd waarop hij kon berekenen dat er weinig menschen zouden zijn, naar zijn stuk kijken, - hoe 't hing, hoe 't deed, of 't het uithield tegen andere schilderijen; hij ging met zekere vrees, vrees voor ontgoocheling, voor ontevredenheid met zijn werk, 'n feit trouwens dat zich bij velen, zoo niet de meesten voordoet. Hij kwam, zag, en overwon. Want volgens het oordeel van zeer hoogstaande kunstenaars had hij zijn buurman ‘vermoord.’ Dit is een waar veld van eer, en zulk een ‘moord’ zal wellicht
| |
| |
iedere ware kunstenaar zich laten welgevallen, omdat 't hem slechts kan aansporen tot dieper inzicht, krachtiger inspanning en hoogere volmaking.
loosduinsche weg
krijtteekening
Moge Roermeester nog vele dergelijke moorden plegen, desnoods ze nu en dan ondergaan, om zoodoende steeds hooger te klimmen op den moeielijken, rotsigen, steilen berg der kunst. Zijn werklust, ernst en degelijkheid schijnen daar een waarborg voor te zullen zijn.
|
|