| |
| |
| |
Van de redactie
Kruger en Steyn.
- Nu de Zuid-Afrikaansche republieken zijn ondergegaan, weten wij nog weer precieser wat de Europeesche staatkunde eigenlijk beteekent en welke hare verhouding is tot de Europeesche volkeren. In de jammerlijkste tijdvakken van achteruitgang op zedelijk gebied, in de akeligste décadentieperioden, heeft de Diplomatie niet erger dan thans getoond, hoe onmachtig zij is tegenover de Natie, welke alles durft. En de regeeringen der machtige europeesche staten hebben nog wêer eens - volkomen overbodig, trouwens voor onze overtuiging! - gedemonstreerd hoe vèr zij staan van het Volk, dat haar in dienst heeft. De volkswil oefent wel een minimum van invloed uit op de buitenlandsche politiek, al wordt het land nog zoo democratisch bestuurd. Onze Europeesche ministeries van Buitenlandsche Zaken met haar legers van voorname heeren in uniform, ter aarde nijgend door de zwaarte der ridderorden, die bungelen op hun kleêren, met haar troepen van attachés, die zwermen om de hooge heeren en die grooter eerbewijzen ontvangen voor 't bezorgen van een pakje voor madame l'ambassadrice dan een beroemd kunstenaar van hun vaderland voor het meesterstuk, dat zijn volk in aanzien verhoogt, al die grootere en kleinere voornaamheden zijn in dienst der volkeren als héél voorzichtige, héél geslepen zaakwaarnemers, die alle dagen wonderen van rekenkunst verrichten moeten, zoo zij geen reeksen van jammeren zullen doen komen over het vaderland. Europa's buitenlandsche politiek is niet anders dan éen weêrzinwekkend geschacher met grondgebiedjes, tarieven, steun van oorlogschepen en manschappen, gemeenschappelijke wraaknemingen, natuurlijk verërgerd, dit allemaal, door wederkeerige concessies op allerlei gebied. Wat het volk verlangt màg niet in de eerste plaats gewicht in de schaal leggen. De buitenlandsche verhoudingen zijn zóó jammerlijk ingewikkeld geworden, dat het gezond
verstand der menigte daarvan geen zier begrijpen kan. De minister van Buitenlandsche Zaken, die zich mocht laten leiden door den volkswil, zou zijn land in 't ongeluk storten.
Ik zeg dit zoo kras, vooreerst omdat ik het zoo kras vind; maar ook omdat het gezegd mòèt worden. We zijn maar al te zeer geneigd dit of dat ministerie de schuld te geven van deze onmogelijke verhouding tusschen volk en regeering ten opzichte der buitenlandsche staatkunde. Enkel de omstandigheden hebben dien onzinnigen toestand veroorzaakt en die omstandigheden zijn noodlottige gevolgen van de expansie der Europeesche rijken in vreemde werelddeelen. Geen enkele internationale zaak is ooit eenvoudig geweest; maar nu de allereenvoudigste quaestie in Europa zelf tusschen koloniale mogendheden altijd meer of minder direct, doch wel steeds verbonden is met een uiterst samengestelde, vaak onoplosbare quaestie van politiek beleid ten opzichte van bezittingen of begeeringen, mag ik wel zeggen dat door uiterste complicatie precies het meest primitieve recht weêr is gaan heerschen: dat van den sterkste en den overmoedigste. De brutaalste doet maar; de bedeesden moeten daarna zien hoe ze dat ‘maar-doen’ per slot van rekening kunnen exploiteeren ten eigen bate.
't Aantal vraagstukken van de grootst mogelijke Europeesche beteekenis neemt jaar op jaar toe, doch de oplossing laat op zich wachten. De diplomatie stikt in haar net van verdragen, overeenkomsten, stilzwijgende concessies en wat dies meer zij. Veel ageeren in schijn houdt haar nog in aanzien. Er worden genoeg nota's gewisseld en ook maaltijden genuttigd; maar het allerbelangrijkste blijft achterwege. Internationale regeling van zaken, die, volgens den eenvoudige van hart, al een eeuw lang internationaal geregeld hadden moeten zijn, laat op zich wachten....
En dàn te zien dat mannen, vrije mannen, vertegenwoordigend vrije volkeren, de Europeesche hoven afreizen om te vragen interventie, interventie ten nadeele van Engeland, niet zoo machtig in Europa, doch de koloniale buur van alle koloniale mogendheden en wat voor een buur: de gevaarlijkste wel van allen, de buur, die als een spin zit midden in het net van een onnoembaar aantal tractaten,
| |
| |
regelingen, concessies.., de buur die overal buiten Europa dreigen kan, met wien geen enkele mogendheid zou willen afrekenen, ook al zou zij geen nederlaag door geweld van wapenen vreezen, daar er nog heel andere belangen op het spel staan, belangen, waarvan het volk, de Natie, ternauwernood het gewicht voor eigen volkswelvaart kan beseffen!! 't Was wèl droevig. Neen, Zuid-Afrika had zichzelf te redden. Dat wisten we wel, hier, in Europa, en we vonden het driemanschap heldhaftig, we vonden 't kranig, we vonden 't naïef. Want de Europeesche burger van den staat weet volkomen zeker dat geen volk, al juicht het en al offert het schatten, al giert het zijn sympathie voor de verdrukten den bewindvoerders van 't eigen rijk in de ooren, iets heeft in te brengen, waar het de Buitenlandsche Staatkunde aangaat. Daar houdt de mondigheid der vrije volkeren van Europa precies op. Daar kent geen natie meer zichzelve, omdat daar geen enkele natie zichzelve is, ook niet de Engelsche. Rechtvaardiglijk moge òòk dit worden erkend.
Als een geluid, dat niemand zich herinnerde ooit zóo ver klinkend te hebben gehoord, schalde uit het verre Zuid-Afrika een beroep op Recht, een beroep op het Gevoel der Volkeren. Wat deed het ons goed dit te hooren. 't Heeft ons verwarmd en opgezweept tot geestdrift. Ja, 't Gevoel, dat zou moeten beslissen, waar Politiek beraadslaagt over 't lot van een tweetal gemeenebesten; ja! het Ideaal weêr hier, in 't oude Europa, heerschend over de Buitenlandsche Staatkunde! Een vastelandskruistocht tegen Albion... al zou het dan maar een kruistocht van diplomaten zijn! Maar of de volkeren al demonstreerden, het hielp niet. We hebben 't Ideaal moeten laten sterven. Maar we hebben het niet onbewonderd laten doodgaan. Ons heeft het een weldadigen eerbied ingeboezemd, ons heeft het nog weêr even doen zien de opflikkering van waarachtige grootheid en adeldom desgemoeds.
Engeland, na tal van diplomatieke narigheden, tòch weêrstreefd, tòch - zij het dan voor korten tijd - in angst gebracht door een duizend of wat boeren... het is voor Europa's kleinmoedigheid een weldadig schouwspel geweest.
We eeren, als de grootste helden onzer dagen, de beide durvers uit dat verre Zuid-Afrika, de voormannen der moedige volkeren, degenen, die de verantwoording durfden aanvaarden: het Ideaal te stellen tegenover den gouddorst van een machtig rijk. We eeren de overwonnenen: Kruger en Steyn.
Niet op dit oogenblik mogen we vragen of zij hun volkeren een dienst hebben bewezen door te staan op hun recht. Geen diplomaat kan voorspellen wat de verre gevolgen voor Engeland en Zuid-Afrika van dezen oorlog zullen zijn. We kùnnen hen voorloopig eeren als gevallen helden; onbesproken laten het diplomatiek beleid van Kruger en de edelridderlijkheid van Steyn. We willen de helden kennen in hun leven en streven. Want ze zijn de groote figuren uit onzen kleinen tijd.
Paul Kruger heeft zijn gedenkschriften laten te boek stellen, onder eigen dictaat, door de heeren Bredell en Grobler. Het boek is uitgegeven, naar men weet, in verschillende talen, ten bate der slachtoffers van den oorlog. De Nederlandsche uitgave, bewerkt door Frederik Rompel, is verschenen als premie van Het Nieuws van den Dag, versierd met een zeer mooi portret van Paul Kruger, in twee kleuren gedrukt.
De bewerking van den heer Rompel is voortreffelijk te noemen; de uitgave laat, ook wat het materieële aangaat, niets te wenschen over. Het boek bevat 218 pagina's groot octaaf (gedenkschriften) met nog 56 bladzijden Bijlagen. Naar onzen lezers natuurlijk bekend is, wordt de Nederlandsche uitgave aan geabonneerden van het dagblad voor zeer geringen prijs geleverd; maar ook voor anderen is de prijs heel laag gesteld. Ik zeg dit met nadruk, omdat het een belangrijk feit mag heeten. Er is op gerekend dat wij, verwanten van die Zuid-Afrikaanders, bij duizenden zullen willen bezitten dit merkwaardige boek, dat reeds van 't hoogste belang is, omdat het door Kruger werd gedicteerd. Al zou er geen nieuws in staan, dan nòg zou het toch dit nieuws bevatten: hetgeen we omtrent een en ander te weten kwamen is volkomen juist geweest en authentiek geworden door Kruger's bevestiging. Maar tal van bijzonderheden uit Kruger's leven en
| |
| |
met betrekking tot Krugers beleid zijn ons nieuw, zóóals die door Kruger zelf worden meêgedeeld.
* * *
Hij was een reus, vooral wat we, oneerbiediglijk, ‘taai’ zouden noemen. Herhaaldelijk lezen we van ernstige verwondingen, spoedig weêr genezen. Een oude vrouw had Kruger's moeder voorspeld dat hij hoog zou stijgen in de wereld; de jonge man is merkwaardiger wijze bewaard gebleven om zijn moeilijk ambt te vervullen en... zijn grootste leed uit te lijden.
Tal van anecdoten doen ons den jongen Kruger kennen als een onverschrokken man. Als kind jaagt hij op leeuwen en rhinocerossen. Graag vertelt hij van die jachten op rhenosters, leeuwen, buffels. Een vierponder barst in zijn linkerhand. Kruger's duim en laadstok vallen op den grond. Door een rhenoster achtervolgd, rent de gewonde te paard huiswaarts en hij teekent aan: ‘de menschen vonden den rhenoster verwond en toen ze op het bloedspoor verder gingen ook de stukken van mijn geweer en mijn duim.’ In een gevecht met kaffers krijgt hij een terugslaanden kogel tegen het hoofd, die hem omver werpt, zoodat hij het bewustzijn verliest. Op de terugreis van Potchefstroom, waar hij de Volksraadzitting heeft bijgewoond (1868), slaat de Kaapsche kar waarin hij over een droge sloot wil rennen, zoo ongelukkig om dat Kruger's linker been bij de knie afbreekt. Negen maanden achtereen kan hij niet anders gaan dan op krukken. Phyziek was Kruger al heel jong een held. Het ruwe leven van Zuid-Afrikaander Boer heeft zijn vaak bedreigd lichaam gestaald. Als knaap reeds, leerde hij in zelfbeheersching een eerste voorwaarde kennen voor zelfbehoud in de ure des gevaars.
De kracht, moreel zoowel als phyziek, maakte Kruger niet aanmatigend. Daarvoor moet hem vooreerst zijn innige vroomheid en dan ook zijn humor hebben behoed. Men ziet hoe de groote staatsman, nog onder het dicteeren van zijn gedenkschriften, pleizier heeft in de leuke antwoorden en daden, die zijn tegenstanders verlegen hebben doen staan. Ik mag wel één zoo'n antwoord uit het boek aanhalen. De lezer, die het werk nog niet kent, zal er lust door krijgen naar meer te zoeken.
Zekere Bartle Frere wenschte Kruger te spreken, toen hij op zijn terugkeer uit Europa (1878) te Kaapstad vertoefde. Wie deze Engelsche diplomaat was mag de lezer uit dit citaat opmaken:
‘Gedurende hun verblijf te Kaapstad, kwam een lid van het Kolonische Hoogerhuis Kruger en Joubert uitnoodigen om bij Sir Bartle Frere een bezoek af te leggen. Dit weigerden zij te doen, doch toen het verzoek werd herhaald en er werd bijgevoegd dat Sir Bartle hen privaat wenschte te spreken, zeide Kruger: Ik zal gaan, als u mij zeggen kunt, welke Sir Bartle Frere het is, die ons verlangt te spreken; want ik ken er vier. De eerste kwam bij ons te Kleinfontein en zeide dat hij niet gekomen was met het zwaard, doch met vrede. Toch zag ik later in een Blauwboek dat ook een Sir Bartle Frere - dus de tweede - op dienzelfden dag aan de Engelsche Regeering schreef: Had ik slechts genoeg soldaten en kanonnen gehad, dan zou ik die oproermakers wel uit elkaar gejaagd hebben. De derde Sir Bartle Frere zeide in zijn antwoord op onze memorie om de annexatie te vernietigen, dat hij aan de Engelsche Regeering geschreven had, dat hij te Kleinfontein zoowat 4000 van de voornaamste Boeren had ontmoet en dat hun petitie de ernstigste consideratie van H. M's Gouvernement verdiende; terwijl ik later in de Blauwboeken zag dat op dienzelfden datum ook een Sir Bartle Frere - dus een vierde - aan de Engelsche Regeering schreef, dat het slechts een klompje oproermakers was dat hij ontmoet had....’ En Kruger ging niet; want de boodschapper van den diplomaat moest het antwoord aan den goedronden Boer schuldig blijven!
Daar hebt ge nu een paar heel verschillende anecdoten omtrent Kruger, die u doen zien hoe ook hieraan het werk geen gebrek heeft. Kruger kan wàt opgewekt vertellen. Maar van meer belang zijn natuurlijk de mededeelingen omtrent de eindelooze narigheid met Engeland, de aanleidingen tot den oorlog en Kruger's meeningen daaromtrent.
| |
| |
Ik mag echter het groote boek niet al te zeer plunderen. Een voorbeeld nog van de heftige verontwaardiging, die Kruger doet gloeien als hij over de Engelsche avonturiers handelt, door wier schuld alle rampen over zijn land werden gebracht:
‘Rhodes is de man die het meest heeft bijgedragen tot al het onheil, dat Zuid-Afrika heeft getroffen; die, wat zijn bewonderaars ook mogen zeggen, een der meest gewetenlooze personen is, die ooit geleefd hebben.... Deze man is de vloek van Zuid-Afrika geweest.’ Daarop volgen de bijzondere beschuldigingen.
Ook uit dergelijke woorden, door Kruger zelf gedicteerd, kan men hem leeren kennen alweer beter dan uit biografieën, die nog maar een zeer voorloopig karakter moeten hebben en welker historische waarde natuurlijk niet groot kan wezen, nu zoo tal van bijzonderheden nog onmogelijk kunnen worden toegelicht.
Hoe innig Kruger's vroomheid zich uitte, hoe krachtig en vertrouwensvol hij de zijnen toesprak tot het laatste oogenblik, we kunnen ook dit nog zien in de gedenkschriften, welke, misschien van secundair belang voor den geschiedvorscher, die nieuwe feiten zoekt, van zeer groote beteekenis mogen heeten voor hem, die nieuwe gegevens wil verzamelen voor een zoo goed mogelijk psychologisch gelijkend portret van een der merkwaardigste bestrijders en slachtoffers van Engeland's buitenlandsche politiek.
Een geheel andere figuur dan Paul Kruger is Marthinus Theunis Steijn. Kruger, dadelijk herkenbaar als krachtmensch, opgevoed onder omstandigheden, die hem moesten maken tot den stoeren Zuid-Afrikaander boer, treedt dadelijk naar voren als man van de daad, volkomen passend bij zijn omgeving. Maar Steijn is niet het type van den Boer, al werd hij dan ook opgevoed als ware Boerenzoon, vóor dag en dauw uit de veeren om zijn plichten te vervullen, immers duldde zijn vader dan ook geen verzuim. Dadelijk doet zijn nieuwe biograaf ons dit gevoelen. Die biograaf is Frederik Rompel. Zijn boek over Steijn is verschenen bij L.J. Veen te Amsterdam, een mooi boek naar het uiterlijk; achttien platen, waarvan we er hier met vergunning van den uitgever wat overnemen, versieren het voortreffelijk geschreven werk, dat getuigt allereerst van groote liefde voor den held en dan ook van een zeer bijzondere gaaf van mededeelen. Dit boek is in sommige opzichten nog aantrekkelijker dan de reeds beroemde gedenkschriften van Kruger en wel omdat Kruger, zichzelf teekenend, niet zichzelf mocht plaatsen in het mooie licht, waarin een vereerder zulk een man van beteekenis ziet; omdat hij fragmentarische herinneringen heeft gedicteerd en, natuurlijk, beschouwingen omtrent zijn persoonlijkheid geen plaats konden vinden in zijn werk, dat noch biografie, noch apologie heeten kan.
bezoek van steyn aan pretoria.
Maar Rompel mocht Steijn geven zooals hij hem zag en Rompel zag den held van den Oranje-Vrijstaat ècht menschelijk mooi. Hij heeft hem niet gesteld op een fantastische hoogte, maar een grooter dienst bewezen aan den president en aan ons, door hem te geven in zijn geringe zwakheid en in zijn heerlijke geestkracht, die een held te velde heeft gemaakt van den staatsman, die zoo echt menschelijk even draalde, toen zijn plicht gebood
| |
| |
zich te begeven binnen de vuurlijn van 't moordend Engelsch geschut. Lijfsgevaar had Steijn toen nog niet moeten trotseeren in die mate als Kruger 't reeds heel jong had gedaan; maar Steijn heeft zijn schade wèl ingehaald en erger dan rhenosters en leeuwen hebben den grooten idealist bedreigd.
Het boek van Rompel leert Steijn liefhebben.
Op den leeftijd, waarop zijn makkers al in 't huwelijk traden, gaat hij naar Nederland om er te studeeren. Het land had mannen van wetenschappelijke ontwikkeling noodig. Deventer brengt hem niet tot de Hooge School. Zijn Nederlandsch moet niet zuiver genoeg zijn geweest. Daar geven we tegenwoordig wat om! Dan maar op Londen af. Daar werd hij spoedig meester in de rechten, waarop hij zich vestigde als advocaat te Bloemfontein, waar hij zich ganschelijk niet met politiek bemoeide. Toen haalde Jameson zijn boevenstuk uit, kort voordat er in de O.V.S. een presidentsverkiezing moest plaats hebben. Een der candidaten was Fraser, voorzitter van den Volksraad, maar geboren in de Kaapkolonie, verdacht van Engelsche sympathieën. Zou die man voortzetten het werk van Brand en Reitz? 't Was niet te verwachten. Daarom werd de, inmiddels als rondreizend rechter zeer populair geworden Steijn aangezocht om zich candidaat te stellen. Hij deed het en werd gekozen, op 38-jarigen leeftijd. Den 11den Maart 1896, aanvaardde hij zijn ambt, vol vertrouwen op de toekomst, want de O.V.S. scheen een lang tijdperk van welvaart en volksontwikkeling tegemoet te gaan. Steijn wenschte den vreemdeling niet af te schrikken, den zoon des lands te bevoorrechten, maar vóor alle dingen bekwaamheid te vorderen. In snelle verstandelijke ontwikkeling zag de president een der eerste voorwaarden voor het heil van 't vaderland. Zijn buitenlandsche politiek getuigde aanstonds van groote voorzichtigheid ten opzichte van Engeland. Steijn vreesde zéér de Engelschen te grieven. Toch vertrouwde hij hen te veel, naar is gebleken bij 't uitbarsten van den oorlog, toen nog immer Engelsche ambtenaren in dienst der republiek waren. De vertegenwoordiger van den O.V.S. te Londen stelde zijn consulair archief in handen van Chamberlain en de spoorwegambtenaren pleegden verraad ten voordeele van hunne landgenooten. Steijn vertrouwde iederen man, die zich nog geen schurk had
betoond. Rompel zegt dit ook, heel zacht, om het idealisme van Steijn en diens eigen eerlijkheid des te beter te laten uitkomen.
De nieuwe president vond voor zijn hervormingsplannen, voornamelijk waar zij het openbaar onderwijs betroffen, niet immer algeheele instemming bij den volksraad en hij was een zóo volmaakt democraat, dat hij niets ergers had weten te doen dan een poging wagen om desondanks naar zijn inzichten te doen beslissen. Wat echter de buitenlandsche staatkunde betreft, op dat stuk had Steyn het volle vertrouwen. Niemand, toch, wenschte vuriger dan hij de onafhankelijkheid van den O.V.S. te bewaren. Hoe men dit ten opzichte van de doolhofpolitiek der Engelschen het best doen kon, moest de knappe president maar weten. Wel eigenaardig is het dat Rompel, zeker wel terecht, aan vrees van Steyn om ‘die rooi doekie voor die Britsche bul’ te zwaaien toeschrijft het feit dat de O, V.S. zooveel minder in Europa was bekend dan de Z.A.R. en wel omdat Steyn het gevaarlijk achtte zijn vaderland in Europa te doen vertegenwoordigen door een gevolmachtigd diplomatiek agent. Dr. Hendrik Muller, bekend om den ijver, waarmede hij de belangen van den O.V.S. immer, doch vooral tijdens den oorlog heeft behartigd, moest voor elke diplomatieke aangelegenheid een bijzondere volmacht der Regeering hebben. De Buitenlandsche Vertegenwoordiging kostte den Staat... £50, zoodat dr. Hendrik Muller nagenoeg alleen op eigen kosten de diplomatieke belangen van den O.V.S. waarnam.
Men weet hoe Transvaal en O.V.S. door een overeenkomst waren gebonden elkander te helpen, in geval de onafhankelijkheid van een hunner mocht worden bedreigd. Toen nu de oorlog met Transvaal dreigde uit te barsten, was het de aangewezen taak van Steyn om alles in 't werk te stellen dien zoo mogelijk te voorkomen. Rompel deelt het een en ander mede omtrent de pogingen, door Steyn aangewend, om beide partijen
| |
| |
tot een vergelijk te bewegen; doch omtrent deze onderhandelingen zal wel eerst veel later het ware geheel bekend worden. De schrijver kon er slechts weinig over berichten. Vreeselijk was de verantwoording van den president, toen de Z.A.R. gedreven was tot het uiterste en bereid de wapenen op te vatten. Gedwongen partij te kiezen voor den bedreigden staat, moet hij al het vreeslijke hebben vóórvoeld van een strijd met Engeland, een strijd, waarvan het einde was te voorzien, omdat men maar al te wel wist dat Engeland àlles wagen zou, nu 't eenmaal zóó ver was gegaan. Op 't glimmend gouderts wilden de Britten vrijelijk afgaan. Was er wel weerstand te bieden aan een gouddorstig volk, dat zóó machtig was en zóó rijk, nu ook de strijd tusschen volkeren ten langen leste een quaestie wordt van geld uitgeven voor de natie, die het meeste geld heeft? We weten niet hoe de Oranje-Vrijstaters destijds dachten over den oorlog. In den Volksraad, werd door Steyn gewezen op de heiligheid der gedane belofte, op de zekerheid dat Engeland, al hield men zich buiten den strijd, na Transvaal ten onder gebracht te hebben, den O.V.S. veroveren zou. En geen enkel vertegenwoordiger heeft toen geprotesteerd. Doch later - helaas! - toen allereerst de O.V.S. ten onder ging, heeft de arme Steyn het verwijt moeten hooren zijn land in een noodlottigen oorlog te hebben gewikkeld. Het vreeslijk tragische is wel dat de president, na alle gevaren te velde getrotseerd te hebben, nochtans met Kitchener heeft moeten onderhandelen over den vrede. Rompel oefent kritiek op het beleid van Steyn gedurende den oorlog. Ik kan niet oordeelen of hij in alle opzichten gelijk heeft, naar de schijn doet vermoeden. Maar prachtig brengt de biograaf hulde aan den persoonlijken moed en onwankelbaren trouw van den ongelukkigen president.
steyn's kinderen.
De lange lijdensgeschiedenis der commando's te velde is een niet minder lang pleidooi voor het edel karakter van Steyn. Men leest dit alles niet zonder hevige ontroering. De tweede helft van Rompel's boek is er meê gevuld. ‘'t Naïeve, idealistische vertrouwen van Steyn’ - zoo verklaart hij (pag. 80) - kreeg den eersten schok, toen de Engelschen naderden en zwakkelingen dadelijk reeds er van gingen spreken den strijd op te geven; toen volgden nieuwe teleurstellingen. Bij honderden keerden de Burgers in den Vrijstaat naar huis. Kort daarop was Steyn een zwerveling; die heden niet wist waar hij morgen zou zijn. En de aanvoerders van de weinige commando's kregen oneenigheid, de organisatie der landsverdediging, op zuiver democratischen grondslag, bleek allernoodlottigst; Steyn moest ontwaren dat hij zich ook van zijn landgenooten een te mooie voorstelling had gemaakt en de Burgers slechts door
| |
| |
steyn's proclamatie.
strenge maatregelen, door autoritair optreden van een gevreesd dictator, in oorlogstijd te velde waren te houden. Maar zelf trok hij zoo lang mogelijk eerst met vrouw en kinderen, toen alléén, overal mede waar zijn tegenwoordigheid van eenig nut wezen kon, herhaaldelijk in doodsgevaar, telkens op het punt van gegrepen te worden door de Engelschen, soms half gekleed, op een ongezadeld paard, vluchtend voor de vijandelijke overmacht.
Ik wil hier niet citeeren. De lezer moet die eenvoudig geschreven bladzijden zelf onder de oogen krijgen. Het onopgesmukte verhaal van Rompel is juist in zijn samenhang zoo treffend door al die bijzonderheden omtrent Steyn's gemoedsgesteldheid: eerst zijn humor, nog zoolang behouden, dan die alleruiterste lichamelijke inspanning, dan die rampen - dan de onderhandelingen met den Britschen opperbevelhebber. En toen was Steyn gebroken. Rompel schrijft: ‘President Steyn die met bovenmenschelijke kracht twee jaren lang door de uiterste spanning van alle zenuwen heel het verzet van een volk in zich had vereenigd, die bijna alleen de bezielende invloed van den heldenstrijd was geweest, die alleen alle verantwoordelijkheid van het voortzetten der reuzenworsteling had gedragen, was deze crisis evenwel te machtig geweest. Zij brak den reus naar lichaam en ziel.... Die (laatste) kamp was het waardig, maar tragisch einde van zoo heroiek en verheven een bestaan.’
En toen - vreeslijk Noodlot! - toen juist bereikte hem 't bericht dat zijn vrouw te Bloemfontein ernstig lijdende was aan typheuze koorts. Daarop het bericht dat de vrede was geteekend. Steyn viel op het vernemen daarvan onmachtig in de kussens van zijn ziekbed. Hij moest gelaafd, gevoed, gewasschen en gekleed worden en in dien toestand kwam hij jl. Augustus naar Holland, waar hij genezing vindt en moed verzamelt om te werken in de toekomst, te werken voor zich en de zijnen; want vrouw en kinderen hebben hem nog noodig.... De meest banale zorgen wachten hem aan de deur van zijn ziekenkamer al grijnzend op.
* * *
Kent ge treuriger heldengestalte? Steyn is 2 October pas vijf-en-veertig jaar geweest. Kruger, althans, heeft een hoogen leeftijd bereikt; Kruger heeft zelf tegen den overmachtigen vijand geworsteld zoolang hij met de staatkunde van zijn vaderland zich heeft bemoeid; maar Steyn, de idealist, de man, die alles had willen doen om zijn land in vrede groot te maken, beschaafd en welvarend, heeft al de verschrikkingen van den oorlog moeten ondervinden en doolt nu in den vreemde, zich gereed makend tot een nieuwen strijd, den strijd om het bestaan voor zich en voor zijn gezin.
Zoo vergaat het Idealisten!
F.L.
|
|