waaien, want de jalouzieën klepperden dikwijls met meer kracht tegen de vensters, en als ze dan weer hingen scheen de rust van het duistere vertrek wel erg doodelijk. Hij wist dat buiten de kamer in de gang een Zwitsersche klok hing, toen hij van af den breeden trap den corridor overging en van daar de kamer binnen, had hij dat ding gezien. Hij dacht er nu opeens aan dat die klok wel spoedig zou gaan slaan, wat voor geluid zou dat geven? Plotseling werd hij opgeschrikt door die klok buiten in de gang. Eerst het scherpe knarsen van metaal, en dan rond en zacht, popperig ging het koekoek-geluid, en de stilte duwde zich weer neer op de donkere wanden, tegen de oude meubels, in de zware, dikke tapijten van de wachtkamer.
Wat zon begon tusschen de jalouzieën door te stralen op een stukje rood van het tapijt dicht bij de tafel waaraan de vrouw zat. Langzaam schoof het licht-plekje voort, totdat het vlak bij de glimmend-gewreven steunsels van de tafel kwam en scherp schitterend flitste even de zon in het glimmende hout. De vrouw in het zwart bleef stil de bladen van het boek keeren met de linker hand en met de rechter tikte zij soms nerveus op de stoelleuning.
Een oogenblik was het suizend stil in de kamer, hij hoorde duidelijk, dat in het aangrenzende huis de voordeur dicht geslagen werd en hoe iemand de trap opklom, langzaam. Hij hoorde stappen in den corridor van het andere huis, het toeslaan van een deur, en de stilte deinde opnieuw om en om door de donkere geslotenheid, en poeierde neer, aschachtig, grauw en stellig dreigend neer.
De geruchten van buiten, van de straat, kwamen eenzaam opgeklommen als apart levende, vaste dingen. Ze stonden dikwijls als brokken hevige, erge materie in zijn tot uiterste gevoeligheid komend gehoor. De in den wind meegevoerde wagenratelingen van het enkele rijtuig dat langs reed, de metaalachtig uittrillende stappen van een mensch dat voorbij ging, de toeslag van een huisdeur in de lange, breede straat, de geruchten sprongen op als wakker geschudde kweldieren, ze brachten een wreed-plagende, aanhoudend dreigende en benauwende beroering.
Maar het kwam voor dat plotseling een ander gerucht de ergheid van de verschrikking snel wegjaagde. Dan hoorde hij stemmen half onhoorbaar brommen in de consultkamer van den dokter die grensde aan de wachtkamer. Het kwam als met korte stooten door den muur; soms was het een zacht gedreun, een enkel maal een schaterlach, alles dof en als door metersdikke wanden naar hem toegekomen.
Opeens in de gang het openmaken van een deur, de stem van den dokter, dichter bij nu, voetstappen die haastig neerbonsden. De deur van de wachtkamer werd snel opengemaakt en op den hellen achtergrond van den witten corridor zag hij de zwarte silhouet van den dokter. De heer ging snel de deur uit die weer met een slag werd toegetrokken.
Door dat gebeuren was het alsof de verschrikkingen van zijn eerste gewaarwordingen verloren waren geraakt, alsof hij alles maar gedroomd had, alsof hij niet zat in een wachtkamer, doch ergens opgesloten in een gevangenis, geduldig verlangend naar het oogenblik waarin hij zeker zou worden losgelaten.
De vrouw aan de tafel had opgehouden de tijdschriften te zien, zij viel achterover in den leunstoel, het hoofd zinken latend op de borst, onbeweeglijk naar voor starend, trommelde zij aanhoudend met beide handen op de leuningen van haar stoel.
Doch haar beurt kwam ook. Weer hadden de voetstappen gebonsd in de gang, de dokter had opnieuw rond gekeken in de wachtkamer en de vrouw was haastig uit de kamer gegaan, terwijl haar robe ritselde.
Zij zaten nu alleen in de wachtkamer en het was er zoo duister, verlaten, dat het gerucht van den klok op den schoorsteen als een luid gebons in zijn hersens scheen te razen. Zacht, loom aan werd het schokkend angstige van de stille wachtkamer en het nog niet geziene van de consultkamer voor hem een lauwe treurigheid, waaruit hij alleen maar opgeschrikt werd, soms door het plotseling willen luisteren naar het heftig pompen van zijn hart, of door nauwkeurig te willen