Winters met echte sneeuw; geen Chremserwit; maar echte winters met heerlijk gevoelige verschietjes van oud bruin hakhout tegen een fijne grijze lucht. Winters met schitterende luchten.
Op een artist die zóó den winter had bestudeerd, viel natuurlijk het oog van Apol toen deze zijn panorama van Nova Zembla begon op te zetten.
Dit was voor Van Thol een werkje dat hem leek.
En het vormt in zijn kunstenaarsleven een periode die niet tot de minsten behoort.
Menige goede vriend uit dien tijd herinnert hem zich nog, zittend op zijn hoog gevaarte, altijd ijverig bezig en werkelijk niet een der minste medewerkers aan dit machtig panorama.
Hij had zelf zoo'n genoegen in dit werk en ernstig, consientieus in alles, waartoe hij zich leende, gaf hij zich geheel aan dien arbeid.
Dit werk nu moest op een bepaalden tijd klaar zijn en afgeleverd worden.
Zijn eigen werk gaf hij niet zoo spoedig uit handen.
Uiterst nauwgezet en hóógeischend voor zichzelf, kon hij moeilijk besluiten zijn werk af te leveren of in te zenden.
Hij wilde geen prullen van zijn hand en met zijn naam in de wereld hebben.
Alleen dat wat hijzelf goed vond, wilde hij afstaan.
Maar hij was zoo ontzettend lastig voor zichzelf.
Wat had hij niet dikwijls spijt als een verkocht schilderij voorgoed zijn atelier verlaten had.
Zoo werkte hij dan ook bijna altijd zijn onverkochte schilderijen na afloop eener tentoonstelling weder om.
‘Wanneer je het op een tentoonstelling tusschen ander werk hebt ingezien, merk je er zooveel in dat weer anders moet zijn,’ zei hij.
Tevreden met zijn werk was hij zelden.
Hij werkte, ploeterde letterlijk om iets goeds te leveren.
In werkelijkheid bereikte hij dan ook iets zeer goeds, al was het tot nog toe, in zijn oogen, niet dat, wat hij wilde.
Naarmate hij de natuur mooier begon aan te zien, werd hij natuurlijk nog strenger voor zichzelf.
Menigmaal was hij langen tijd aan een schilderij of aquarel bezig geweest tot den uitersten termijn toe, om dan, op het laatste oogenblik van inpakken, tot zijn vrouw te zeggen: ‘Neen vrouwtje, ik zend het niet; 't is toch niet wat ik wil.’
Een dergelijke uitdrukking teekende hem dan, meer dan ik kan zeggen, in al zijn ernst en gemoedelijkheid.
Toch is Van Thol, voor een jong schilder, niet ongelukkig geweest in den verkoop van zijn schilderijen.
Waar zij allen gebleven zijn?
Hij had het nooit genoteerd.
Meermalen zei hij den laatsten tijd tot zijn vrouw:
‘Wij moeten samen toch eens nagaan waar al mijn schilderijen zijn; ik herinner mij nog wel zoowat, maar jij moet alles eens opschrijven; je bent toch zoo'n goed secretaresje.’
* * *
Daar is het niet toe gekomen.
Ik achtte mij gelukkig, althans een klein deel van dien arbeid over te nemen, door te verzamelen wat zoo hier en daar over Van Thol geschreven was.
In dit artikel is deze oogst dan ook natuurlijk op haar plaats, te meer daar de beoordeelingen grootendeels reproducties in dezen tekst gelden.
‘Het haventje te Maassluis,’ waarvan een reproductie bij dit artikel is gevoegd, werd in Het Nieuws van den Dag van 21 Januari 1898 aldus vermeld:
‘Er is onder deze bezienswaardige inzending (dit was de groepententoonstelling in 1898) een zeer klein paneeltje “de Haven te Maassluis bij ondergaande zon,” hetwelk de avondstemming zoo pittoresk verkondigt, dat dit studietje, 's mans gaven zeker niet het minst gelukkig doet uitkomen.’
In het Vaderland van 22 Mei 1890 werd naar aanleiding van zijn ‘Nootdorp bij Winter’ gezegd: ‘dit is een maangezicht door