| |
| |
| |
Van de redactie.
La vache enragee.
- Zijn grootvader was een Italiaan, die huwde met een Grieksch meisje en zijn vader trouwde een Française. Die vader was ingénieur en vestigde zich te Parijs. Maar het liep hem niet meê. Hij had het plan gevormd een kanaal te graven in Zuid-Frankrijk, een kanaal, dat groote commerciëele beteekenis hebben zou; doch, al waren zijn berekeningen juist en zijn ontwerpen uitvoerbaar, het moest lang duren, alvorens men er de noodige aandacht voor over had. De ingenieur werd exploitant van zijn eigen plan. Tallooze malen reisde hij van Marseille naar Aix en van daar tot Parijs, waar hij met een zeer eenvoudig, lief meisje huwde. Een jaar na het huwelijk werd de zoon geboren, van wien wij hier het een en ander in herinnering brengen. Dat jongentje, wiens wieg stond in 't hart van Parijs, tusschen de Halles Centrales en de Grands Boulevards, werd door zijn ouders meegenomen naar Aix. Het kind was toen drie jaar. En zijn ouders worstelden tegen de hardheid van het leven. De ingenieur moest weldra met zijn gezin terug gaan naar Parijs om, achttien maanden lang, daar te wachten op een ordonnance royale, waarbij het kanaal van algemeen nut werd verklaard en dus onteigening der noodige gronden mogelijk werd. Hij gaat naar Aix terug en ziet daar de eerste aardkluiten graven. Drie maanden later sterft de ingenieur, in een hotel te Marseille, aan pleuris. Vrouw en kind blijven in armoede achter. 't Jongentje is zeven jaar oud. Bij de moeder wonen in haar eigen ouders: de vader door 't lang geworstel met het leven opgesleten, de moeder op zeventigjarigen leeftijd nog flink, in staat om al het huiswerk te verrichten, nu de tijd voorbij is dat men er een dienstbode op na houden kan. Toch, met flinkheid van vrouwen in de huishouding wordt hoogstens wat geld gespaard, verdienen doet men er niet mee. En, langzamerhand, verdwijnen de spaarpenningen der oudjes, nadat de vrouw van den ingenieur, in allerlei processen gewikkeld na den dood van
haar man, haar laatste beetje fortuin verloren heeft. De oude grootmoeder moet achtereenvolgens te gelde maken wat, van inboedel en sieraden, nog eenige waarde heeft.
Onder deze treurige omstandigheden groeit het kereltje op. Begaan met zijn lot, een jammerlijke toekomst voor hem vreezende, laten de moeder en de grootouders hem zooveel mogelijk van zijn jeugd genieten. Zij zenden hem naar een school, waar hij heel wat vrijheid heeft en laten hem daar zoo lang mogelijk. Ouder dan de meeste leerlingen, komt de jongen op het gymnasium van Aix, waar hij een middelmatig scholier blijft tot hij plotseling zich gaat onderscheiden. Maar juist dàn trekt de kleine familie weer naar Parijs en de jongen komt op een vreemd ‘College’ met een geheel ander leerplan dan waaraan hij gewend is, tusschen jongelui, die zoo heelemaal anders blijken te zijn dan de kameraden uit Aix. Daar, in de Provence, noemde men hem schertsend franciot en parisien, om zijn accent. Te Parijs schold men hem uit voor ‘marseillais,’ ook om zijn uitspraak van het Fransch. Hij voelde zich daar arm, gehaat, bespot, ziek van verlangen naar 't verlaten land en de verre vrienden. Hij heeft moeite om de leeraren te volgen, krijgt slechts goede cijfers voor zijn opstellen, doet slecht examen, zakt voor zijn baccalauréat ès sciences en dit op de allerdwaaste manier. Zwak in wiskundige vakken, haalt hij daarvoor mooie cijfers, knap in letterkundige vakken, krijgt hij voor letterkunde een nul en wordt alléen daarom, volgens 't reglement, afgewezen. Hetzelfde examen doet hij dan over te Marseille en daar is hij nog veel ongelukkiger. Zonder geld, zonder diploma, zal hij 't leven dienen in te gaan, op bijna negentienjarigen leeftijd. Hoe zal ik aan eten komen? is de zeer precieze vraag, waartegenover de jonge man niets dan een volkomen ongemotiveerde hoop kan stellen. Want van zijn kundigheden, nuttig in de praktijk, is niets gebleken.
Hij wordt kantoorbediende en krijgt zestig franken in de maand. Geen vooruitzichten om 't ooit verder te brengen! Maar, na twee maanden, laat hij 't baantje over aan een ander. Dan liever vrij met niets. En hij heeft
| |
| |
niets, inderdaad. Of... ja, wel: hij heeft manuscripten. Hij heeft een historischen roman, zoo slordig geschreven dat hij zelf nauwelijks uit de kopij wijs kan worden, dan nog verzen en een tooneelstukje en hij maakt er almaar meer verzen bij, een heelen bundel, die wel nooit onder uitgeversoogen zal zijn gekomen.
Jammerlijk leeft de twintigjarige nu in dat onbarmhartige Parijs. Hij kent heel goed den naasten weg naar den Lommerd, maar zelfs niet den lastigsten en langsten naar een man van invloed, die hem kan voorthelpen. Hij huist in zolderkamertjes van verdachte huizen, waar hij gehinderd wordt door 't lawaai dat dronken studenten maken met gemeene meiden, die vechten, razen, aanleiding geven tot invallen van de zedenpolitie en hij voedt zich met een stuiver kaas en een brok brood, soms maar 't een òf het ander, wel eens krijgt hij nòch het een, nòch het ander, nu en dan maar een slok koffie. En om zich te kleeden heeft hij wel eens enkel zijn wollen deken. Bovenkleêren kan men beleenen! Hij vindt dat hij dan ‘speelt voor Arabier.’ Onze Falkland heeft ons wat verteld van zoo'n Amsterdamsche vie de Bohème. Maar nog veel gruwelijker is de Parijsche, door den jongen ingenieurs-zoon doorleefd. Toch bleef deze maar verzen maken, allemaal romantische gedichten, waaronder zóó Mussetterige, dat hij ze later niet meer kan herkennen als werk van hem zelf, wanneer een listig interviewer ze hem voorleest.
Eindelijk, als de arme jongen twee-en-twintig is en nog te zorgen heeft voor een vrije-liefde-vrouw òòk, vindt hij een beschermer, die een betrekking voor hem weet. Nog maar een maandje hongerlijden... en de jonge man zal geholpen worden. Hij is benoemd tot pakjesmaker in den boekwinkel der firma Hachette en verdient daar honderd franken per maand meê. Je kon in 't leven blijven met zeshonderd gulden inkomen te Parijs, omstreeks 1862 toen de ingenieurszoon pakken ging maken en adressen schrijven voor den Parijschen uitgever.
Zijn avonden had de kantoorbediende vrij. Hij schreef dan, al maar schreef hij. Zijn eenig genot was schrijven; vooral verzen, eerst. Grootsche plannen kregen een begin van uitvoering. Voor het tooneel schreef hij ook. Maar hoe zou iemand, behalve zijn enkele Provençaalsche vrienden, waarvan er in Parijs waren komen wonen, ooit weten dat hij met zooveel hartstocht schreef, indien niet een uitgever.... Maar hij wàs immers werkzaam bij een der allervoornaamste uitgevers van Parijs? En de jonge man legde stilletjes op de schrijftafel van zijn patroon een manuscript. Het werd gelezen; niet onvoorwaardelijk geprezen; maar het salaris van den kantoorbediende werd verdubbeld, ofschoon het handschrift onaannemelijk werd geacht. Die ‘verfoeilijke’ uitgevers zijn dan ook zoo praktisch goedhartig, soms.
Een opdracht van het huis Hachette volgde. Gevraagd werd een verhaaltje voor een kindertijdschrift. En de jonge man zond een vrij heftig gesteld stukje, dat onbruikbaar werd geacht als te ‘revolutionnair.’ Een mensch lijdt geen gebrek, maanden lang, zonder wat verkeerds te leeren zien in onze samenleving.
't Handschrift bleefbewaard. Andere stukjes kwamen daarbij en, toen de jonge man vier-en-twintig jaar was, had hij copy voor een bundeltje novellen, dat niet werd onderworpen aan het oordeel van Hachette, maar gezonden aan Hetzel. Van die novellen waren er eenige onuitgegeven, andere reeds gedrukt in La Provence (te Aix) en La revue du Mois (te Rijssel). Een ander was geweigerd door Figaro. 't Succes was dus nog verre van groot; maar tòch nam Hetzel het bundeltje, voor Lacroix, aan. In Juli 1864 werd de overeenkomst gesloten. Dat bundeltje heette: Contes à Ninon. Den naam van den schrijver behoeven we nu niet meer te noemen. Zijn eerste boek verscheen 24 October van datzelfde jaar. Tot 1866 bleef Emile Zola bediende bij de firma Hachette; maar hij schreef, na de Contes, in verschillende tijdschriften van meer belang dan La Provence en La revue du Mois o.a. in... La vie parisienne.
Toen Zola had besloten zijn salaris bij Hachette eraan te geven, was hij nog op verre na niet zeker van zijn pen te kunnen leven en de jaren van armoede lagen dan
| |
| |
ook nog niet voor goed achter hem. Wel had hij reeds in Le Salut public (te Lyon) een serie geruchtmakende kritieken geschreven, later onder den titel Mes Haines verzameld, en was het boekje met Contes gevolgd door La Confession de Claude, maar autoriteit had Zola nog niet. Toch waagde een zeer verstandig Parijsch hoofdredacteur 't hem een belangrijke opdracht te geven. De Villemessant liet hem kronieken over nieuwe boeken schrijven voor l'Evénement en betaalde daarvoor vijf honderd franken per maand. Ook over 't Salon zou hij schrijven, doch zijn eerste artikelen verwekten zóóveel schandaal dat de Villemessant Zola liet eindigen. Het zeer kranige in die stukken, is de talentvolle verdediging van Manet, toen iedereen diens werk voor jammerlijk geknoei of brutale mystificatie hield. Zola trachtte nu romans voor feuilletons te leveren; maar slaagde daarin heelemaal niet; toen gaf hij studies over bekende personen, geteekend Simplice, in l'Evènement. Ongelukkig werd de uitgave van dit blad gestaakt. Figaro, eerst weekblad onder dezelfde redactie, werd dagblad en daarin scheen men voor Zola geen plaats te vinden.
Opnieuw moest Emile Zola toen moeilijke dagen doorleven, hoewel hij toch nooit meer armoede had te lijden. Allerlei werk nam hij op zich om maar een drie honderd franken per maand te verdienen. Zoo werden de Mystères de Marseille geschreven, een echt lorrig feuilleton; maar werd tegelijkertijd gewerkt aan Thérèse Raquin (1866-1867) en een uitvoerige studie geleverd over Edouard Manet, die verscheen in Arsène Houssaye's tijdschrift l'Artiste. Ook Madeleine Férat dagteekent uit dat tijdvak der uiterste inspanning om vrij te blijven van geestdoodend werk. Zola liep die gansche periode door nog gevaar. Hij vond zijn weg eerst na een gang tusschen moeras en afgrond.
* * *
Voortdurend zoekend naar een middel om zich door zijn talent een vast inkomen te verzekeren, kwam Zola op het denkbeeld een groote romanserie te schrijven tegen vast honorarium. Het plan voor zulk een serie ontwierp hij tusschen einde 1868 en voorjaar 1869. Op het college te Aix had hij reeds de natuur-wetenschappelijke opleiding boven de litteraire verkozen. Bij 't ontwerpen der romanserie dacht hij vooral aan de artistieke ontwikkeling eener wetenschappelijke hypothese. In de Bibliothèque nationale las en excerpeerde hij verschillende werken over de Theorie der Erfelijkheid en werd de geslachtsboom ontworpen, gepubliceerd - acht jaren later - in Une page d'amour. Zooals de vader een grootsch plan ontwierp om zich verder geheel aan de verwezenlijking daarvan te wijden, deed ook de zoon. De eerste zag een nieuwe verbinding van Provence met de Middellandsche Zee door een kanaal, waarvan hij de beteekenis overschatte. Emile Zola zag voor zich een nieuwe Comèdie humaine, maar deze gegrondvest op wetenschappelijke gegevens, een sociale-romanserie welke de waarde zou hebben van een onovertroffen gedocumenteerde zedengeschiedenis.
Hij bracht zijn plan en zijn stamboom naar zijn uitgever Lacroix en een zeer samengestelde overeenkomst werd nu opgemaakt. Zola zou in twaalf romans de histoire naturelle et sociale der familie Rougon-Macquart behandelen, maar de uitgever wilde slechts voor vier deelen contracteeren. Deze vier deelen moesten in twee jaar verschijnen en Zola zou dan ontvangen als voorschot frs. 500 per maand; dus frs. 6000 voor de twee romans. Kwamen nu die romans in den handel, dan zou hij van elk verkocht exemplaar ontvangen frs. 0.40; maar eerst nadat Lacroix zich had schadeloos gesteld door de opbrengst van het werk bij de verschijning als feuilleton en, mocht die onvoldoende zijn geweest, dan door de totale opbrengst der eerst verkochte exemplaren. Voor het geleende geld moest Zola wissels teekenen op drie maanden. Deze overeenkomst, gevaarlijk voor den uitgever, legde echter een waren strop om den hals van den schrijver. Hoe akelig die strop knelde bleek terstond, La Fortune des Rougon bleef geruimen tijd liggen in de portefeuille van het blad le Siècle: tot Juni 1870. Toen brak de oorlog uit en het boek kon eerst in den winter van 1871 het licht zien. Zoo verscheen la Curée in October
| |
| |
1872, dus na drie jaren; terwijl de twee deelen in één jaar hadden moeten uitkomen. Hierbij kwam nog dat Lacroix erg slordig - en Zola heelemaal geen zakenman was. De wissels, die werden hernieuwd, bleven in duplo bestaan en zoo gebeurde het dat er voor frs. 30.000, grootendeels geprotesteerde wissels op Zola in omloop waren, toen de firma Lacroix failliet ging. De arme romanschrijver werd zelfs vervolgd en niet inbeslagname zijner meubels bedreigd. Eerst in 1875 kon er een eind worden gemaakt aan dezen, voor Zola duldeloozen toestand, door een schikking tusschen Lacroix en Zola, waarbij laatstgenoemde heel wat van zijn moeilijk verdiende penningen had af te staan.
Na de verschijning van la Curée ging Zola onderhandelen met Charpentier, die voor frs. 800. - van Lacroix het recht verkreeg de eerste twee deelen der romanserie op nieuw uit te geven. Charpentier vroeg twee romans per jaar tegen een vaste som van frs. 3000 per deel. De uitgever kocht het manuscript met alle rechten van publicatie in dagbladen en tijdschriften, het eigendom op eventueele vertaalrechten benevens dat om 't in boekvorm uit te geven, gedurende tien jaren. Onder deze voorwaarden gaf Zola de romans 3-5 van de serie: Ventre de Paris, Conquête de Plassans, Faute de l'abbé Mouret. Men weet hoe Charpentier, edelmoedig, het contract met Zola verscheurde en hem een prachtig honorarium toekende. Eerst toen was voor den grooten schrijver de tijd voorbij, dat hij vreezen moest weêr te moeten eten van die spreekwoordelijke dolle koe, waarvan zoo menig beroemd man heeft geproefd.
Al het boven-vermelde is ontleend aan een boekje, twintig jaar oud, geschreven, niet zonder medeweten van Zola, door diens vriend en geestverwant Paul Alexis. Wat daarin staat mag worden gebruikt als materiaal uit een auto-biografie. Juist daarom brachten we het nog even in herinnering. Want al deze bijzonderheden zijn van groot belang voor hem, die de romanserie R.M. niet enkel beschouwt als kunstuiting, doch daaruit een gevolgtrekking wil maken in verband met de levensbeschouwing van den schrijver en diens verhouding tot de rumoerigsten zijner landgenooten.
Zola, dan, is geen oogenblik verblind door den schijnroem van het tweede keizerrijk, noch door den schijnwelstand van de Parijzenaars onder Napoleon III. Hij is voor het eerste niet genoeg Franschman; hij heeft, voor het tweede, een te diepen blik geslagen in de ware verdeeling van den rijkdom onder den tweeden keizer der Franschen. Niet genoeg Franschman was Emile Zola; want, naar we zagen, zijn vader was Italiaan, zijn grootmoeder was Griekin, zijn sympathieën waren voor de Provence, waarvan de bevolking nooit veel Parijzerigsch over zich heeft gehad. De afschuwelijke jaren, doorleefd in bittere armoede, sleet hij te Parijs, waar hij weinig kans had ooit te zullen slagen. Door rijke jongens gesard en gescholden, moet Zola diep geworteld in zich hebben gevoeld die haat tegen de bourgeoisie, zoo geweldig episch geuit in al zijn romans, het felst in Pot-Bouille en l'Argent.
En, gelijk Honoré de Balzac voortdurend in zijn Werk den nadruk legt op de omstandigheid of zijn hoofdpersonen geld hebben of niet, hecht ook Zola aan dit feit een groote beteekenis; want beide romanciers weten door treurige ervaring hoe de maatschappij staat tegenover hen, die tot nederigheid worden gedwongen door gebrek aan geld of productief te maken relaties.
Bekend is hoe Zola zich de gegevens voor de wereldberoemde beschrijvingen uit zijn boeken verschaft heeft. We mogen hierbij wel de veronderstelling uiten dat hij met minder emphaze die beschrijvingen zou hebben gegeven, indien hij niet van 't echt zuidelijk romaansche ras ware geweest. Allereerst trachtte Zola zich te uiten in groote gedichten. Met veel moeite verzamelde hij de gegevens voor zijn detailleering; maar hij zàg zijn stof in 't groot. De algemeenheid van zijn onderwerp inspireerde hem allereerst; de teekenende bijzonderheden koos hij uit zijn documenten, waarvan hij met veel ophef sprak en die toch zoo luttel beteekenen in verhouding tot zijn machtige fantazie.
De dichter en ziener-in-het-groote werd bij
| |
| |
Zola voortdurend gecontroleerd door den methodieken mensch, die in hem leefde. Men (het heftigst Brunetière) heeft Zola beschuldigd van gebrek aan zelf-discipline en de aandacht gevestigd op zijn herhalingen, zijn onjuiste beschrijvingen, zijn tegenspreken van zichzelf, op het slordige van zijn zinsbouw en het onlogische van zijn beeldspraak. Geen der groote Fransche schrijvers (Balzac uitgezonderd) staat dan ook verder van het klassieke sober preciese dan Zola. Maar dit mag men niet wijten aan slordigheid of haastig werken. De groote meester uit zich ànders dan de volbloed Fransche, klassiek geworden schrijvers. Hij is dan ook niet heelemaal Fransch.
En haastig werken?
Emile Zola is de gewillige prooi geweest van een hoogst onbescheiden geleerde: Edouard Toulouse, chef der kliniek voor hersenziekten aan de Parijsche Faculteit en geneesheer van het krankzinnigengesticht Sainte Anne. Naar aanleiding van 't veelbesproken werk over Genie en Krankzinnigheid door Lombroso, wilde hij een zeer uitvoerig medico-psychologisch onderzoek instellen naar mogelijke nevrose bij beroemde personen. Zola, wiens voorliefde voor wetenschappelijke onderzoekingen wereldbekend is, onderwierp zich, goedig, aan een eindelooze reeks proefnemingen, waarvan de resultaten zijn meegedeeld in een werk, dat zes jaren geleden verscheen. Wij lezen daarin hoe Zola nooit meer dan drie uren per dag werkte aan zijn romans en in die uren niet meer schreef dan vijf bladzijden van vijf-en-twintig regels copy. Op die manier voltooide hij een roman in tien maanden ongeveer; doch men moet daarbij weten dat hij de morgen- en avonduren gedeeltelijk besteedde aan de voorbereidende werkzaamheden voor een nieuw boek. Zola schreef dus niet snel en corrigeerde driemaal proeven, alvorens het werk verscheen in boekvorm: de derde correctie werd aangebracht in het feuilleton van de romans voor een krant of - als La Bête humaine - voor een geïllustreerd weekblad. Die derde correcties waren nog vrij aanzienlijk, b.v. op een kolom van 23 regels met pl.m. 45 letters per regel (Rome), nog twaalf verbeteringen of aanvullingen (geen zetfouten). Natuurlijk hecht de schrijver veel waarde aan het stijleffect; maar uit correcties blijkt dat hem, boven het rhytmus en den klank der volzinnen, nog de duidelijkheid ging. Hij wil zijn gedachten volkomen door den lezer doen opnemen, al kan dat niet anders dan door vele herhalingen en een ongewoon gebruik van synoniemen en leitmotiven. Aan het handschrift van Zola is duidelijk te zien dat hij met geweld zijn groote vatbaarheid voor indrukken onder 't schrijven
beheerscht. Er is worsteling merkbaar tusschen den cerebralen mensch, die methodiek werken wil en den kunstenaar, wiens hartstocht de hand doet beven.
Gelijk alle werkelijk zeer productieve kunstenaars heeft Zola heel wat kleine genoegens moeten opofferen terwille van zijn levenstaak: het Werk.
Dr. Ed. Toulouse heeft ons omtrent Zola's physiek leven allerlei meegedeeld, dat hier niet in herinnering kan worden gebracht, maar we willen toch dit nog even aanstippen voor hen, die in Zola een levensgulzigaard mochten zien, omdat nooit een kunstenaar zóó volkomen in den roman de genotzucht heeft doen leven als hij.
Geen matiger rijkaard dan Zola, die schatten kon uitgeven, op lateren leeftijd. Hij ontbeet met een korst brood, zonder te drinken; dejeuneerde met niet veel meer, òòk zonder drinken; gebruikte om vijf uur wat thee met koekjes, om half acht een zéér eenvoudig diner met, een enkele maal, een glas witte wijn of champagne en 's avonds om tien uur twee koppen thee. Tusschen de middagmalen dronk Zola wel thee, maar de Franschen drinken die, naar onzen smaak, wee slap.
We geven deze bijzonderheden omdat zij bewijzen hoezeer Zola geheel zich gaf aan zijn werk en hoe hij zich in alles beheerschte. Toch zijn weinig menschen voor zóó onzedelijk en onmatig gehouden als Zola. Het publiek en de lieve schrijvers-vriendjes verwarren zoo lichtelijk den kunstenaar met de figuren uit zijn werken. Daar weten onze Nederlandsche auteurs, realisten of niet, ook àlles van!
Die buitengewone zelfbeheersching heeft Zola reeds bezeten in de akelige Parijsche
| |
| |
‘versmade liefde’.
| |
| |
jaren van zijn sombere vie de Bohème. Toen heeft hij haar tot zijn groote deugd gemaakt, toen hij honger leed om een kaars te kunnen koopen, daar een kaars voor hem was: een heele nacht werken!
Zijn heerlijke geestkracht heeft den Meester in staat gesteld te woekeren met zijn gaven.
Nu er zooveel hulde is gebracht aan Zola's Werk, meenden wij met een enkel woord den grooten worstelaar met een nijdig Lot te mogen herdenken.
F.L.
| |
Nieuwe boeken.
De Levende Dieren der Wereld.
Bij de Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’ is een nieuw prachtwerk verschenen, waarop we hier gaarne de aandacht vestigen, omdat we 't een heerlijkheid vinden voor jongeren en ouderen van het Nederlandsche huisgezin, zoo'n echt leerzaam en vermakelijk boek te bezitten. Terwijl het onderhoudende werk van dr. H. Blink over de Bewoners der Vreemde Werelddeelen in zoo langzamerhand àlle vaderlandsche huisgezinnen komt, geeft de maatschappij daarop te rechter tijd een fraaie aanvulling. Naast den Mensch, als vriend of vijand, als gezelschap of plaag, leeft het dier. Overal waar menschen wonen, worden zij verrukt of beangstigd, gevoed of gekleed door het dier, waarvan de verhalen der oudste volkeren dan ook vol zijn en waarvan de meest primitieve letterkunde der minst beschaafde volken getuigt.
De beteekenis van het dier in der menschen leven vermindert niet naarmate wij het dier minder noodig krijgen en de belangstelling in leven en lot der dieren neemt nog toe, naarmate de menschelijke nijverheid ons onafhankelijker maakt van de exploitatie der huisdieren en onze wapening ons minder bevreesd doet zijn voor verscheurende dieren en andere gevaarlijke medebewoners van ons planeetje. Integendeel wordt de dierkunde met telkens stijgende belangstelling door geleerden en leeken beoefend.
Een der allervoornaamste oorzaken van die snel zich nog immer uitbreidende belangstelling is de mogelijkheid om van de levende dieren der wereld goede, volkomen betrouwbare afbeeldingen te geven. 't Portret van een dier, nageteekend in gevangen staat of dood (veel moet dat niet verschillen!) door een bekwaam, maar niet speciaal deskundig teekenaar, moet noodwendig gebrekkig wezen. Geen wonder dat men op het denkbeeld is gekomen de dieren in vrijheid te fotografeeren. Dat ging natuurlijk heel goed voor huisdieren, verschillende vogels, de bewoners van onze bosschen en velden, ofschoon 't al een heel ding is een vos te ‘kieken’ alvorens het dier gevangen is, of een troepje eekhoorns te fotografeeren, terwijl de diertjes dartelen tusschen lentegroen; en moeilijker nog vóór
reuzenschildpad.
zijn objectief te krijgen mooie exemplaren van bunsings, wilde konijnen en ander schichtig goedje. Maar geduldige fotografen, door hartstocht voor hun specialiteit gedreven, zijn er toch al gauw in geslaagd de bijna onoverkomelijke bezwaren, aan 't wilde-dieren-kieken verbonden, te overwinnen.
Echter moest veel meer nog gedaan. De dieren van vreemde werelddeelen moesten worden opgezocht. Fotografen hebben de wereld meer dan eens moeten rondreizen, dichte wouden moeten doorkruisen, in moerassen zich verdekt moeten opstellen, zich dienen te verschuilen in 't oeverriet van gift-dampende stroomen en klauteren op berghoogten waar
| |
| |
de sneeuw nooit smelt, om daar dagen aan dagen te wachten op een goede gelegenheid, te wachten tot het toeval, zoo wreed soms! hen in de gelegenheid stelde een mooi exemplaar van de eene of andere diersoort naar wensch te fotografeeren. De velen onzer lezers, die aan fotografeeren doen, weten wel hoeveel buitengewoon gunstige omstandigheden moeten samenwerken om een zoo moeilijke taak naar wensch ten uitvoer te brengen. We spreken nu niet eens over de ontzaglijke kosten, aan zulk een grootsche onderneming verbonden.
Dat niet onze Uitgeversmaatschappij het initiatief kòn nemen tot het doen samenstellen van zulk een werk, zal geen landgenoot verwonderen. Een Engelsche firma deed het en gaf The living animals of the World, geschreven door samenwerkende specialiteiten. De voornaamsche zoölogen der wereld hebben hulp verleend. Charles J. Cornish heeft op zich genomen voor een verstandige verdeeling van den arbeid te zorgen en van de gezamenlijke bijdragen een goed geheel te maken.
Zoodra bleek dat men naar wensch geslaagd was, werd eene Nederlandsche bewerking voorbereid. Zij komt tot stand onder toezicht van den welbekenden directeur der Rotterdamsche diergaarde dr. J. Büttikofer, en het groote Nederlandsche werk zal, gelijk het oorspronkelijke, behalve 25 gekleurde platen buiten den tekst, een duizendtal afbeeldingen bevatten, alle, zonder uitzondering, naar photografieën.
Die reproducties in de Nederlandsche bewerking hebben wij voor een groot deel kunnen beoordeelen. Ze zijn voortreffelijk en zeker met niet minder zorg en op niet minder goed papier afgedrukt dan de Engelsche. De Nederlandsche uitgave komt van de persen der Amsterdamsche Boek- en Steendrukkerij, v/h Ellerman, Harms & Co., die ook ons tijdschrift drukt. Een prachtwerk in den vollen zin des woords wordt aldus in den handel gebracht.
Wat nu den tekst aangaat, die is minder uitvoerig dan het groote werk van Brehm. 't Geheele nieuwe werk bevat 800 bladzijden tekst en de groote Brehm beslaat, in een boekenkast, nagenoeg evenveel ruimte als een Brockhaus Lexikon. Daarentegen kunnen de afbeeldingen in Brehm de vergelijking met de mooie platen van De Levende Dieren onmogelijk doorstaan, terwijl de prijs van dit nieuwe werk uiterst laag is gesteld. Voor de huiskamer is het verschijnende boek ongetwijfeld geschikter en voor geleerden is het een onmisbaar illustratief supplement op het wereldberoemde werk van den Duitschen natuurvorscher. Wij geven hier enkele specimen, waardoor de lezer in staat wordt gesteld te oordeelen over den aard der illustratie van De Levende Dieren.
Als een bewijs hoe algemeen dit werk wordt gewaardeerd mag wel het feit gelden dat, tegelijk met de Nederlandsche, verschijnen bewerkingen in 't Fransch, Russisch, Zweedsch en Noorsch, welke uitgaven ook alweer door de Nederlandsche Uitgevers-Maatschappy ‘Elsevier’ worden bezorgd en op dezelfde drukkerij worden bewerkt.
jaguar
|
|