| |
| |
| |
het tegenwoordige lustslot (voorkant).
| |
Soestdijk. Eene historische schets.
Door J.H. van Dodeweerd.
Vroolijk wappert thans de Nederlandsche driekleur van het lustlot Soestdijk, ten teeken dat onze geliefde Koningin-Moeder het bewoont. Vele oogen in Nederland worden thans gericht naar deze plaats en zoo vond ik het ook voor de lezers van dit tijdschrift niet ondienstig een overzicht te geven van de wording van dit paleis en domein, waarvan de Hooge bewoners steeds zoo nauw vereenigd zijn geweest met Neerlands lief en leed.
De geschiedenis van de landstreek, die wij gaan beschouwen klimt op tot in de eerste dagen der Frankische heerschappij in ons land en is nauw verwant met de vestiging der Christelijke kerk in deze oorden. Toen Willebrord was verheven tot den rang van kerkvoogd vestigde hij zijn zetel in de stad, die gesticht was aan de samenkomst der wateren van den Rijn en de Vecht. De tegenwoordige grenslanden van Utrecht en Holland waren dan ook dikwijls een tooneel van een onverzoenlijken strijd tusschen de heidensche Friezen en de Frankische Christenen. Bij een giftbrief van Karel den Groote, keizer Otto en Hendrik V worden de landen, die in latere tijden tot de schoonste van Nederland gerekend zouden worden en gelegen zijn aan de oevers van Vecht, Kromme Rijn en Eem, genoemd landen vol woudstreken, poelen en moerassen. Vóór het verdrag van Verdun wordt de Vuursche reeds in geschriften genoemd en Soest al vóór de heilige heirvaarten naar het Oosten een aanvang hadden genomen.
In lateren tijd toen de Graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht grensburen waren geworden, hadden dikwijls botsingen plaats tusschen gravenkroon en bisschopsmyter en was de aloude gouwe ‘Flehite’
| |
| |
het tegenwoordige lustslot (achterkant).
zoo de streek onzer beschouwing in de middeleeuwen heette, dikwijls het tooneel van een noodlottigen strijd.
In die tijden van druk gewaagt de geschiedschrijver reeds in 1006 van Soest als een eerwaardige oudheid, evenals Amersfoort dat hij in 1028 vermeldt,
Later kreeg het wereldgezag van den Utrechtschen bisschop al de vormen van een welgeordend rijksgebied. Over Eemland was een maarschalk aangesteld, die dit gebied weer had verdeeld in vijf onderdeelen als: Eemnes, Soest en Baarn, Bunschoten en Eembrugge, Woudenberg met Renswoude en Leusden met Hoogland. Het slot gelegen aan de Eembrugge was hun ambtswoning.
Voortdurend kwamen de Graven van Holland en de Utrechtsche bisschoppen met elkander in botsing. In 1356 werd Soest door de Hollanders verbrand en het kasteel van Steven van Zuylen van Nyeveld vernield. Ook wordt in deze troebele tijden gewag gemaakt van het feit, dat Baarn en Eemnes stedelijke voorrechtsbrieven ontvingen, hetgeen zeker een groote mate van welvaart aanduidt, want geen privilegie werd verleend of het moest goed betaald worden. Ter Eem en Eembrug, ze hadden reeds deze voorrechten, ja zelfs een eigen munt. Bitter en zwaar werden deze streken door den geesel des oorlogs geteisterd. Maarten van Rossum, de woeste Geldersche krijgsoverste, die branden het magnificant van den oorlog noemde, had Leusden verwoest en Soest opnieuw in kolen gelegd, en zijn toorn uitgestort over het land aan de Eem.
In 1572 bezette Graaf Willem van den Berg met zijn ruwe Geuzenbenden Amersfoort en de arme bewoners van Gooi en Eemland hadden bitter te lijden, even als later van de Spanjaarden onder Frederik de Toledo en Bossu. In 1585 vielen de
| |
| |
Spanjaarden onder Taxis weder in deze streek en plunderden en roofden niet alleen, maar brandden neder, wat zij niet konden meenemen.
In 1629 toen Frederik Hendrik den Bosch belegerde, viel de keizerlijke veldheer Montecuculi met veertien duizend krijgsknechten in deze streken, overweldigde Amersfoort, legde Hilversum in asch en stroopte de geheele streek af.
Wij schreven 1672. - Vier mogendheden rustten zich uit om de Republiek ten onder te brengen, die slechts 1/10 van de legermacht kon stellen welke op ons afgezonden was geworden en die aangevoerd werd door de bekwaamste veldheeren van Europa.
Opnieuw hadden de arme bewoners van Gooi en Eemland te lijden van de knevelarijen en afpersingen van de Fransche soldaten. De landhuizen der groote Hollandsche kooplieden en kramers werden vernield en het huis Ter Eem in de asch gelegd.
Toen de Franschen dan ook Utrecht verlieten, zag het er treurig met dit gewest uit. Daarbij kwamen nog de vernederingen, die het Sticht moest verduren in de vergadering der Staten van Holland. De eischen waren hard, òf grondgebied afstaan aan Holland, òf zijn rang verliezen in het vermaarde bondgenootschap, de Unie. En waarom niet? Hadden Amersfoort en Utrecht hunne poorten niet zonder slag of stoot voor den Zonnekoning geopend, had de lelievaan der Bourbons niet ruim een jaar van den hoogen Domtoren gewapperd? Utrecht had het gezag erkend van een buitenlandschen vorst en daarvoor moest dit gewest vernederd worden. Voor die vernederingen bleef het echter gespaard door de tusschenkomst van den Vorst, die ons land, Engeland en geheel Europa is ten zegen geweest en de grondlegger was van het paleis te Soestdijk. De jonge Prins-Stadhouder sprong in de vergadering van de Staten van Holland zoo krachtig voor de rechten van Utrecht in de bres, dat de Staten hem machtigden de zaken te Utrecht te regelen naar de billijke voorwaarden naar hem zelven voorgesteld. Utrecht dankte dus den alouden rang in de Unie aan Willem III, die ook tot Stadhouder van deze provincie werd benoemd.
Den 26sten April 1674 kocht de Prins van Jacob de Graeff, zoon van den Amsterdamschen burgemeester Cornelis de Graeff, eene hofstede onder Baarn, met het doel hier eene ‘Lustplaetse ende Wildbane’ op te richten, genaamd Zoestdijck.
De afleiding van dezen naam is niet ver te zoeken. In een charter van 26 Augustus 1426 wordt reeds gewag gemaakt van ‘die dyck, die dyckwege en de slote Zoesdijck’, zoodat het oorspronkelijk een dijk of waterkeering geweest zal zijn om deze lage landen tegen overstroomingen der Eem te beveiligen.
Hierbij volgt de origineele koopacte, nog in het archief van Soetdijk aanwezig:
Wy Rodolf van Ewijk, Schout, Hendrik Jorden en Cornelis Cornelisz. van de Vuerst, Schepenen tot Baarn, oirconden en kennen, dat voor ons gecompareert is de heer Mr. Jacob de Graeff, woonachtig tot Amsterdam, soon en mede-erfgenaam van wijlen den heer Cornelis de Graeff, Heere van Suijd Polsbroek, Burgemeester en Raed der voornoemde stad, en uyt dien hoofde eigenaar van 't perceel hierna genomineert, en geliedet, vercoft, opgedragen en quyt geschouwen te hebben aen en ten behoeve van Zijn Hoocheid den Heere Prince van Oranje een hofstede met zijn bepotinge en beplantinge en alle 't gene aerd en nagelvast is, gelegen aan Soestdyck; belend ten suyden d'erfgenamen van wijlen den Heer Aert van Westrenen en ten noorden d'erfgenamen van Daniel van Wee, wederzijds ter halver sloot streckende
zoestdijk.
| |
| |
| |
| |
voor ter halverwege toe, achter aen d'erfgenamen van Gerrit Hooft, van gelycken ter halver sloot; en hij Heere Comparant geliede daer af voldaen en wel betaalt te wezen, den laetsten penning met den eersten, zoodat hij daeromme beloofde, onder verband van alle zijne goederen, roerende en onroerende, present en toecomende, de voorsr. hofstede ende sijn bepotinge en beplantinge te vrijen en vrij te waren van alle commeren en lasten, uytgesondert 's Heeren lasten en voorts als erfcoops-recht is en alle in de brieven af te nemen zonder argh of list.
In oirconde bezegelt en onderteekent den XXVI Aprilis Ao XVIC vier en zeventig
R. van Ewijk, 1674.
Cornelis Cornelisz. van Vijs. Hendrik Jordens,
Oirconde mij Secretaris van Eembrugge ende Nots.
H. Verwoert, Not. ende Secrets. 1674.
Archief van Soestdijk.
Inventaris A, No. 1.
Origineel op perkament
met uithangend zegel
van
Rudolf van Ewijk.
De Prins kocht deze hofstede aan met het doel om er een Lust- en Wildbane op te richten en geen wonder, de jacht was bij voorkeur zijne uitspanning. Wel bezat de Prins Dieren, maar ook daar had de oorlog in al zijne hevigheid gewoed, en in 1686 werd de Prins eerst beleend met het Loo. Misschien zijn er nog andere redenen geweest, die den Prins tot den aankoop van Soestdijk deden besluiten. In deze provincie lagen vele adellijke goederen en het is niet te verwonderen, dat de Prins in dit gewest aan hem zooveel verschuldigd, niet alleen als Stadhouder, maar ook als aanzienlijk grondbezitter meerderen invloed wilde hebben. Zijne Amsterdamsche vrienden stonden het hunne af en wat eenmaal bezeten werd door patriciërs uit de machtige handelsstad als de Graeff en Hooft werd nu het eigendom van den Prins. Voor deze deerlijk geteisterde streek was een heer als Prins Willem III zeer welkom. Soestdijk werd geheel ingericht als jachtslot, hetgeen aan verscheidene handen brood en werk verschafte.
In 1674 gaven de Staten van Utrecht een bewijs van erkentelijkheid jegens den Stadhouder door hem in de legerplaats van Ordingen de hooge, vrije, lage en middelbare heerlijkheid van Soest, Baarn, ter Eem en de beide Eemnessen op te dragen.
Het prachtig origineel wordt in het archief van Soestdijk bewaard; het is niet in het Utrechtsch Plakkaatboek opgenomen en alleen bij Matthaeus: de Jure Gladii gedrukt.
Deze hulde verhoogde de macht en het aanzien des Prinsen zeer, uit dien hoofde bezat hij thans landsheerlijke rechten, zooals Gelderland hem reeds had willen aanbieden. In hetzelfde jaar had de Prins andermaal zijne bezittingen vergroot door van Johan Hooft de bezitting Eijkendaal te koopen, welke met Soestdijk werd vereenigd. In October 1678 vinden wij den Prins met zijne gemalin op Soestdijk, doch dikwijls schijnt hij hier niet vertoefd te hebben. De tijdsomstandigheden waren juist niet gunstig om zich geheel aan het edele jachtvermaak te wijden en buiten staatszorgen te blijven. Den 14en Dec. 1674 gaf hij zijn plakkaat, aangaande de jacht onder Soest, Baarn, Ter Eem en Eemnes. Over zijn jachtgebied stelde hij een jagermeester aan, over zijn rechtsgebied een Drossaart, Frans Idalanus Adolph van Voorst, heer van Jaarsveldt heeft deze laatste betrekking jaren bekleed.
In 1675 werd een ordonnantie vastgesteld op de Justitie en politie in al de Hooge heerlijkheden. In 1676 kocht de Prins de gronden, waarop eene laan werd aangelegd, thans de schoone Koningslaan, aan welks einde de naald van Waterloo prijkt.
Behalve aan Soestdijk, had de Prins ook veel ten koste gelegd aan Dieren en Soeren. Toch was de Prins dikwijls in Engeland. In 1680 houdt de vergrooting van Soestdijk op en besloeg het eene oppervlakte van 174 morgen (149,64 H.A.) Het lustslot, schoon slechts de kern van het tegenwoordige uitgestrekte lustverblijf, was toen reeds den naam van vorstelijk overwaardig, al was dan ook het voorplein met onoogelijke houten huisjes gedekt, die dienden voor stallen, hondenhokken enz. Rondom het paleis zag men al de gewrochten der toenmalige tuinbouwkunst, oorspronkelijk als Hollandsche stijl bekend, maar sedert den aanleg van het vermaarde Versailles aangeduid als de vinding van Le Nôtre.
| |
| |
Twintig jaren, nadat Soestdijk eene vorstelijke bezitting is geworden, werden er kostbare kopergravures van gemaakt, vervaardigd door Stuijvenbergh en in plaat gebracht door Stopendaal. Ook de kon. bibliotheek te 's-Gravenhage bezit eenige tafereelen van Soestdijk met den titel: Veues en Perspectives de Soestdijk, Chateau et Maison de Playsance du Roy de la Grande Bretagne.
Men had destijds daar reeds terrassen en springende fonteinen, waarvan het water door molens werd opgevoerd, kostbare vogels en plantensoorten.
Toen Willem III zijn einde voelde naderen, benoemde hij tot zijn eenigen erfgenaam den jongen Frieschen Stadhouder Johan Willem Friso, doch over deze erflating ontstond verschil met den Koning van Pruisen, die ook op een deel der erfenis aanspraak maakte. Toen dit geschil in der minne was bijgelegd had de dappere Johan Willem Friso reeds bij Moerdijk zijn graf in de golven gevonden en verviel het domein Soestdijk aan de prinses-douairière van Oranje (Maria Louise van Hessen Kassel). Deze vorstin, die een voorliefde voor Soestdijk bezat, verwisselde niet zelden hare huizinge in Leeuwarden met dit lustslot. In 1714 kocht zij van de Staten van Utrecht de Ambachtsheerlijkheden van Soest en De Birkt, van Baarn en Ter Eem, benevens het tiendrecht van de gronden in die gemeenten gelegen. Daar haar zoon Prins Willem Carel Hendrik Friso zich te Utrecht bevond voor het voltooien zijner akademische studiën, bewoonde zijn moeder 's zomers. Soestdijk en liet het aanmerkelijk verfraaien. De gebouwen voor het paleis werden aan den overkant van den weg gebracht, waar zich reeds het huis van den jagermeester bevond. Ook moet destijds het plan hebben bestaan een vaart te graven tusschen de Eem en de Zuiderzee.
Veel werd er in dezen tijd niet aan Soestdijk vergroot, hetgeen zeker samenhing met de onze terheid dezer bezitting, totdat het tractaat van Dieren hier een einde aan maakte.
Toen Willem Carel Hendrik Friso in 1747 Stadhouder werd onder den naam van Willem IV, lieten de Staten van Utrecht niet na hem dezelfde beleefdheid te bewijzen als in 1674 aan Willem III en droegen den Prins weder de hooge rechten op, die door de afschaffing der stadhouderlijke waardigheid waren vervallen.
De beide opdrachtsbrieven zijn origineel op perkament in het archief van Soestdijk voorhanden.
Toen Willem IV stierf werd zijn zoon Willem V opvolger van al de hooge waardigheden zijns vaders. Wat in 1732 aan den Koning van Pruisen was afgestaan, werd in 1754 voor 705,000 gulden teruggekocht. Ook de Staten van Utrecht droegen den Prins weder de hooge rechten over Baarn en omliggende plaatsen op. Onder het voogdijschap van Prinses Anna van Groot-Brittanje gaat Soestdijk weder eene schoone toekomst tegemoet. In 1758 kocht de Prinses eene heerenhofstede aan onder Baarn, genaamd De Eult, en vereenigde dit grondeigendom met Soestdijk. Deze Eult behoorde aan het Amsterdamsche regeeringsgeslacht Deutz, terwijl Jan Deutz en Johan de Witt, Raadspensionaris, zwagers waren. Het was in 1668, dat de Raadpensionaris op De Eult bij zijn zwager kwam uitrusten van zijn arbeid. Zijne vrouw Wendela Bicker werd hier gevaarlijk ziek. Met moeite naar den Haag gevoerd, stierf zij daar. Met den dood zijner vrouw verdween ook weldra de gelukszon van den Raadspensionaris.
De Eult werd door Prinses Anna aangekocht voor 31,900 gulden, de andere perceelen voor 8000 gulden.
Wat de vreemdeling verstaat onder het Baarnsche bosch is in hoofdzaak het grondgebied van De Eult. Dat bosch met zijne rechte lanen en vijvers, de Groote Kom, Kleine Kom, de Troon, de Komedie en Doolhof zijn alle overblijfselen van tuinarchitectuur uit den tijd van Prinses Anna en haar zoon Willem V. Als stijl van Le Nôtre bestempeld, wordt de natuur gedwongen de regels der kunst te volgen. Op kleine schaal wordt dit kunstmatige dikwijls smakeloos knutselwerk doch op groote uitgestrektheid toegepast als in het Baarnsche bosch laat deze achttiende-eeuwsche tuinierkunst niet na indruk te maken, daar het toch aan wilde partijen niet ontbreekt.
| |
| |
Onder de verkoopers van grond aan de vorstelijke familie treffen wij nog eenmaal aan de Amsterdamsche familie De Graef. De uitgestrekte bezittingen van De Graef en Deutz waren nu geheel in het domein opgelost.
Toen de Stadhouder Willem V met zijne jeugdige gemalin Wilhelmina van Pruisen van Berlijn naar den Haag komende, Soestdijk bezocht, werden zij niet alleen door een juichende menigte ontvangen maar bescheen
soestdijk in vogelvlucht. naar een oude gravure.
de zon zoo vroolijk het vorstelijk landgoed, alsof alles ademde van eeuwigdurenden vrede en zonneschijn.
Doch ‘es hatt nicht sollen sein.’ Hoe spoedig werd men het tegendeel gewaar: - donkere wolken pakten zich aan den horizont te samen niet alleen voor ons vaderland en het stadhouderlijk gezin, doch ook voor het lustslot Soestdijk. De geschiedenis van dit lustslot in die dagen geeft dan ook een getrouw beeld van den toestand van ons land. Botsingen hadden plaats tusschen de gewapende machten, het eerste burgerbloed begon te stroomen. De Stadhouder had zijn zetel verplaatst van den Haag naar het aloude Valkenhof te Nijmegen en een schijn van macht was hem slechts overgebleven. Pruisen zond een leger naar ons land om den smaad, 's Konings zuster bij de Goejanverwellesluis aangedaan, te wreken.
Bij Soestdijk stond een detachement van het regiment Hessen-Darmstadt onder den luitenant-kolonel Erpel en den majoor Seyffardt om het lustslot en de voordeelige stelling daar, waar vier wegen elkander ontmoetten, te bewaken.
In den laten avond van den 26sten Juli 1787 trok een bende gewapende patriotten uit Utrecht om een aanval op Soestdijk te wagen.
Reeds twee buitenposten hadden zij overrompeld, toen men stuitte bij de brug over de Praamgracht, waar de jeugdige grenadier
| |
| |
| |
| |
Christoffel Pulman op wacht stond. Men wilde ook hem noodzaken zich over te geven, doch zijn eed van getrouwheid was hem liever dan zijn leven.
Onder den uitroep van ‘ich ben ein ehrlicher Kerl!’ schiet hij zijn geweer af, waarschuwt daardoor zijn wapenbroeders en betaalt zijn trouw met den dood. Het Utrechtsch historisch genootschap heeft daar ter plaatse een armzalig monument opgericht, dat naar wij hopen eens vervangen worden zal door een waardiger.
Het eenvoudige opschrift luidt:
CHRISTOFFEL PULLMAN,
Grenadier
van de lijf Kompagnie
in het regiment Infanterie
van den Prins van Hessen Darmstadt
oud 28 jaren
verkiezende liever het leven te verliezen
dan zijn wapens over te geven
in den nacht
van den 27 Juli 1787.
Moge dit monument hier staan als een waarschuwend voorbeeld, ook voor onze dagen, wat partijhaat en onderling misverstand kunnen uitwerken.
Na de herstelling van de stadhouderlijke waardigheid ging op Soestdijk alles weer zijn ouden gang of liever zijn ouden sleur, en toen Willem V in 1795 met zijn gezin het vaderland had verlaten werden de goederen van den Stadhouder, alsook het domein Soestdijk, eigendom van den Staat. Zooals het destijds met nationale eigendommen ging werd er van geplukt, wat er van te halen was, op Soestdijk werd hout gekapt en geveild, het domein werd productief gemaakt, ja werd zelfs een tijd lang... logement.
In December 1806 kwam een der dienaren van Koning Lodewijk Napoleon en nam Soestdijk en onderhoorigheden eenvoudig ten behoeve van zijn Meester in bezit.
De oorkonde hiervan luidt:
L'An mille huit cent six, le 11 Decembre, avant midi, Nous, Jean, Louis Simon den Tengnagel, Intendant du Chateau Royal de Loo, chargé par son Excellence le Grand-Maître de la maison du Roy de prendre possession pour le compte de Sa Majesté le Roy de Hollande du Chateau de Soestdyk et de ses dépendances, se sont réunis dans une des salles du dit Chateau Royal:
le Sr. C.F. Simond, Receveur des Domaines de Soestdyk,
B. Kittelaar, Garde des Bois,
W. van Doorn, Garde des Bois,
W. van Lier, Inspecteur des Ouvriers, et
Gerrit Plaster, Charpentier des Batiments, auxquels nous avons déclaré en presence du Sieur Franciscus Pen, Secretaire de la municipalité de Baarn sous la jurisdiction de la quelle est Soestdyk, et en présence des Sieurs J. Goris et Aris van Leersum, membres de la municipalité de Baarn, qu'en vertu des ordres dont Nous sommes porteur et que nous avons exhibé, Nous prenons possession au nom et pour le compte de sa Majesté le Roy de Hollande, notre gracieux Souverain, du Chateau Royal de Soestdyk et de toutes ses dependance, enjoignons en consequence au Sieur Simond, Receveur des Domaines Royaux Soestdyk, que dès cet instant il doit tenir instruit Son Excellence le Grand-Maître de la Maison du Roi de tout ce qui se passera dans ce Domaine, lui faire part des améliorations, dont ils pourroient être susceptibles et lui adresser enfin Extrait ou Copie de tous les Baux qui ont été passés affin de mettre Son Excellence au fait de la nature des Revenus; il joindra a cet envoi une observation détaillée sur les Fermiers; en un mot il devra par tous les moyens qui sont en sont pouvoir mettre Son Excellence à même de veiller aux interêts du Roi.
De quoi nous avons rédigé ce Procès Verbal que toutes les personnes y denominées et qualifiées ont signés avec nous au Chateau Royal de Soestdyk, ce jour, mois et an, indiqués cy-dessus.
(L.S.) J.L.F. de Tengnagell,
Intendant du Chateau Royal du Loo,
C.T. Simond,
Receveur des Domaines
de Soestdyk,
B. Kittelaar,
Wilm van Doorn,
Willem van Lier,
Gerrit Plaster.
Jan Gooris,
Aris van Leersum,
(L.S.) F. Pen,
Secretaire.
Lodewijk Napoleon, de rustelooze zwerveling, kwam zelfs een paar weken op Soestdijk doorbrengen tot verveling van zijne hovelingen, die het lustslot volstrekt geen ‘maison de plaisance’ noemden en blij waren, dat het hof naar het Loo optrok. Het domein moet er toen, en ook later als keizerlijk domein treurig hebben uitgezien, doch aan den horizont glooide reeds de dageraad der vrijheid en toen in 1813 het Fransche juk werd afgeschud braken er ook voor Soestdijk gelukkiger dagen aan. Bij de herstelling onzer onafhankelijkheid werd bij een wet
| |
| |
van den 8en Juli 1815 opgedragen aan den Prins van Oranje:
Art. 1. Het domein Soestdijk, met alle deszelfs ap- en dependentiën, wordt in naam van het Nederlandsche volk aan Onzen beminden Zoon den Prinse van Oranje, Opperbevelhebber van het nationale leger, afgestaan en opgedragen, om door Hem en Zijne afstammelingen in vollen eigendom en als patrimonieel goed te worden bezeten.
Art. 2. Het tot voorgeschreven domein behoorende jachtslot. zal ten koste van den lande, in bewoonbaren staat worden gebracht en gemeubileerd worden.
Art. 3. Er zal, mede ten koste van den lande, in het domein van Soestdijk, eene gedenkzuil worden opgericht, ter bijzondere vereering van den moed in de hardnekkige verdediging der positie bij les quatre bras, zoo luisterlijk ten toon gespreid.
Door de architecten De Greef en Reyers, werd het 17e eeuwsche jachtslot geheel naar de eischen des tijds gerestaureerd, terwijl de aanleg van park en tuinen werd opgedragen aan den welbekenden Zocher te Haarlem.
De obelisk aan het einde der Koningslaan geplaatst en door den architect Van der Hart ontworpen, bevat in het Nederlandsch, Latijn, Fransch en Engelsch het volgende opschrift:
Ter eere
van
Willem, Frederik George Lodewijk
Prins van Oranje
die
aan het Hoofd der Nederlandsche legerbenden
door zijn moed en beleid
op den 16en Junij 1815
aan den Viersprong
boven Brussel
het eerst den aanval der Franschen
wederstond
de overwinning bij Waterloo behaald
voorbereidde
en
Neerlands Onafhankelijkheid
behield.
Het dankbare Vaderland.
Nadat de Prins van Oranje in den echt was getreden met de Russische Czarendochter Anna Paulowna, hielden de Hooge Eigenaars den 21en Mei 1818 hun feestelijke intocht op het schoone landgoed en werden door de bevolking van Baarn en Soest met gejuich ontvangen. En men had reden tot juichen. De prinses van Oranje had in overeenstemming met haren ridderlijken gemaal het plan gevormd om inrichtingen van liefdadigheid in het leven te roepen, die tot heden voortleven en waarvan de minder gegoeden van Baarn en Soest nog de vruchten plukken. Werk werd verschaft, levensmiddelen uitgedeeld, hulp aan kranken verstrekt, voor het onderwijs werd gezorgd, de vaccinatie bevorderd en meer hulp verleend, waardoor de Prins van Oranje met Zijne Gemalin vol dankbaarheid nog in de harten van de bevolking van Baarn en Soest voortleven. De commissiën van weldadigheid staan onder beheer van de burgemeesters van Baarn en Soest, de geestelijken der kerkgenootschappen en eenige aanzienlijke ingezetenen van beide gemeenten.
Het waren gelukkige dagen voor Soestdijk toen de Kroonprins en Kroonprinses der Nederlanden daar de zomermaanden doorbrachten omgeven door onze vorstenkinderen, in hunne vroolijke jonkheid.
Ook onder den Prins van Oranje werd het domein verfraaid; in 1819 werd in de Waterloo-zaal de beroemde schilderij van J.W. Pieneman geplaatst, voorstellende ‘De prins bij Quatre-Bras,’ waarvan de gelijkenis der hoofdfiguren sprekend is.
In de omgeving van het paleis treft men een 4-tal landelijke stichtingen aan uit die dagen, en wel de boerderij van Prinses Sophie, waar deze vorstin de melkerij leerde, en het Prins Willem's, Prins Alexander's en Prins Hendrik's jachthuisje.
Het laatste werd naderhand door de Koningin-Moeder ingericht tot plaats van Godsvereering naar den Griekschen geloofsvorm.
Inmiddels waren de Kroonprins en Kroonprinses Koning en Koningin der Nederlanden geworden, toen de mare van 's Konings plotselingen dood schrik en verslagenheid teweeg bracht in de harten van alle Nederlanders.
Bij notarieele acte van den 11en Juli 1850 werd het Domein overgedragen aan Hare Majesteit Anna Paulowna, nu Koningin-Weduwe der Nederlanden. Gaarne vertoefde
| |
| |
de diepgeschokte vorstin op het schoone lustslot, waar twee Harer zonen waren geboren en zulke blijde herinneringen waren verbonden uit gelukkige tijden, toen zij als Prinses van Oranje voor het eerst dit landgoed betrad. In deze schoone streek herinnerde haar alles aan de dagen van weleer en leefde zij te midden van een haar lief geworden bevolking al weldoende voort. Soms werd deze landelijke stilte weleens afgebroken door een vorstelijk bezoek, zooals dat van den Keizer aller Russen of Comte du Nord, (Russische Kroonprins) die hunne hooge Bloedverwante op Soestdijk kwamen bezoeken, doch Anna Paulowna beminde de stilte, totdat ook haar levensavond begon te vallen. Nooit was een jaardag daar of men zag de eerbiedwaardige Vorstin, die in stille afzondering vieren als een zoete herinnering, als in gemeenschap met dingen, die voorbijgegaan zijn.
Anna Pauwlowna was het, die op Soestdijk den grond legde tot een museum voor Zee- en Landmacht. Daar zien wij het schoone portret van Anna Paulowna als weduwe van Koning Willem II, een schoone buste van den Held van Waterloo, de slag van Bautersem en van Thienen. Verder de heldendood van Van Speyk en de eeds-aflegging van Koning Willem II in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, overblijfselen van een der beroemdste kannoneerbooten, wapens op de Belgen veroverd, het portret van den vroeg gestorven Prins Alexander en den degen van Willem II, het schoone beeld van Keizer Alexander en de Held van Waterloo te paard, in het geheel een kleine tempel van onverwelkbaren roem.
Op den zestienden jaardag van het overlijden van haar gemaal ontsloten de Delftsche grafgewelven zich ook voor Anna Paulowna; waarvan de dichter Ten Kate zingt:
Zij gaat ter rust! Getrouwe handen beuren
Den kostbren last omhoog ter laatste reis.
Na zestien jaar ontsluit het Doodspaleis
Der Nassau's, met een welkom, de ijz'ren deuren.
Die knersten nooit, of kinderlijke rouw
Gaf daar een weerklank op in 't Hollandsch harte.
Wij, tot in 't graf, zijn onze Oranje's trouw
Niet slechts der Koninginne, maar der Vrouw,
Der Moeder, eens en steeds, geldt de algemeene smarte.
De Koningin-Weduwe had bij uiterste wilsbeschikking van 8 Nov. 1856 het Domein Soestdijk gelegateerd aan Zijne Koninklijke Hoogheid Willem Frederik Hendrik Prins der Nederlanden.
In het midden van Juni 1865 had een bezoek plaats van de oudstrijders aan het lustslot Soestdijk met Prins Frederik aan het hoofd. Zij bezochten de Naald van Waterloo en het lustslot, waar hun opperbevelhebber zulke gelukkige dagen had doorgebracht. Hun Oranje-vaandel met opschrift wordt nog aldaar bewaard. Zoo was dan Prins Hendrik eigenaar geworden van dit lusthuis en Ambachtsheer van Baarn en Soest. De Prins vertoefde gaarne op Soestdijk, hij had daar het levenslicht aanschouwd en in de kerk te Baarn den Doop ontvangen. 't Was feest op Baarn en Soest, toen begunstigd door het heerlijkste zomerweder, de Prins aan de zijde van zijne gemalin Amalia van Saxen-Weimar zijn feestelijken intocht deed op het oude lustslot der Oranje's en door de bevolking met gejubel werd ontvangen.
Veel is er door Prins-Hendrik voor Soestdijk gedaan. De historische galerij door Anna Paulowna begonnen, werd door Prins Hendrik aangevuld en voltooid. Hier zien wij onze helden ter zee en te land, met vermelding hunner groote daden, dan eens op het doek, dan eens in zeldzame uitgaven vertegenwoordigd. Een stil vertrek in het paleis was gewijd aan hen die zijn heengegaan. Hier zag men het veldbed, waarop Koning Willem II te Tilburg den laatsten adem uitblies met meer andere meubelen uit die sterfkamer. Talrijke meubelen uit de kamer van den vroeg op Madera gestorven Prins Alexander, het veldbed waarop de Prins van Oranje bij Quatre-Bras naar Brussel werd gevoerd en meer voorwerpen zoo nauw verbonden aan het lief en leed der Oranje's. (Al deze gedenkstukken zijn thans door H.M. de Koningin overgebracht naar het museum van het Huis van Oranje te 's Gravenhage).
Slecht zes zomers mocht het Prinses Amalia gegeven zijn aan de zijde van Prins Hendrik op Soestdijk door te brengen. De onverbiddelijke dood rukte plotseling de dochter van den dapperen en geleerden hertog van
| |
| |
| |
| |
Saxen-Weimar weg uit den kring van allen, die haar lief hadden en vereerden. De nagedachtenis aan deze vroeg gestorven vorstin leeft als een stille vereering te Baarn onder verschillende benamingen voort als Amaliaschool, Amaliapark, Amalia-Oord, enz.
En Prins Hendrik! Wat konden wij veel van dezen geachten vorst neerschrijven; zijn naam is een lofrede. Welk Nederlander is niet ten volle overtuigd van het vele, dat deze Prins in het belang van handel en nijverheid voor ons volk gedaan heeft? En de streek onzer beschouwing? Heeft Prins Hendrik niet den grond gelegd tot den tegenwoordigen bloei van Baarn door gronden in erfpacht af te staan op zeer billijke voorwaarden en mede te werken tot het tot stand komen van den Oosterspoorweg, waardoor de bevolking der machtige koopstad in korten tijd deze schoone streek kon bereiken? De liefde en gehechtheid openbaarde zich dan ook op sprekende wijze toen Prins Hendrik in 1878 met zijne tweede gemalin Marie van Pruissen zijn feestelijken intocht deed op het landgoed Soestdijk. Schitterend werd het vorstelijk echtpaar te Baarn en Soest ontvangen door een dankbare bevolking met innige liefde gehecht aan dezen telg uit het oude huis van Oranje.
't Was dan ook een droevige tijding, die uit Luxemburg tot ons kwam: - de Prins is niet meer, hij wiens levenstaak het was de algemeene welvaart te steunen door het bevorderen van grootsche ondernemingen. De naam en nagedachtenis aan Prins Hendrik zal dan ook niet licht bij de bevolking van Baarn en Soest in vergetelheid raken, zijn beeld vindt men daar in bijna elk huis en men spreekt zoo gaarne van Hem als van een geliefden doode, die te vroeg is heen gegaan.
Nadat Prinses Hendrik nog een tijd lang het landgoed bewoond had, werd Koning Willem III eigenaar van dit prachtig domein en hiermede ging Soestdijk weder eene nieuwere periode en schoonere toekomst in. Verschillende veranderingen werden op het paleis aangebracht; kamers en zalen verbouwd en alles geheel naar de eischen des tijds gestoffeerd.
Onder beheer van Z.M.'s architect, den heer Eberson werden de onoogelijke stallen aan de overzijde van den weg vervangen door doelmatige nieuwe; de vroegere hertenkamp werd herschapen in Koningin Emmapark en de tuinen vorstelijk ingericht.
Den 1sten Juli 1886 deden de Koning en Koningin en ons lieftallig Prinsesje hunnen
| |
| |
intocht op Soestdijk, waarvoor ook voor Willem III zulke liefelijke herinneringen uit een lang vervlogen jeugd verbonden waren. Wel mocht de bevolking van Baarn en Soest juichen. Wijlen Willem III stond met groote vrijgevigheid de wandelingen in de bosschen van het domein toe, de werken van weldadigheid door de vorstelijke voorzaten in het leven geroepen, werden door den Koning gehandhaafd.
Soestdijk deelde nu met het Loo het voorrecht de zomerresidentie van de Koninklijke familie te zijn. Ook door Willem III werden de boerderijen op het domein gelegen opgeknapt, boomkweekerijen aangelegd en meer werken verricht, waardoor aan verscheidene lieden werk en brood werd verschaft.
Het mocht aan Koning Willem III slechts gegeven zijn drie zomers op Soestdijk door te brengen, toen de laatste mannelijke telg uit het huis van Oranje na eene langdurige ziekte het tijdelijke met het eeuwige verwisselde en Soestdijk het eigendom werd der Koningin-Moeder.
Koningin Emma heeft ook een bijzondere liefde voor Soestdijk. Tot tweemaal toe is het paleis geheel gerestaureerd, de zalen zijn veranderd, de logeervertrekken voor vorstelijke personen zijn gerestaureerd, de brandbluschmiddelen verbeterd, badkamers bijgebouwd en verleden jaar is het onoogelijke houten hek voor het paleis vervangen door een fraai ijzeren.
En hìermede willen wij deze schets eindigen, de geschiedenis spreekt niet dan zeer spaarzaam over de levenden. Van het eenvoudige jachthuis van Stadhouder Willem III hebben wij Soestdijk zien worden het prachtige domein, thans bewoond door onze Koningin-Moeder. Het slot kan, in- en uitwendig, gerust wedijveren met de fraaiste vorstelijke verblijven van Europa.
Moge Soestdijk dan nog lang tot zomerresidentie verstrekken van onze vorstelijke familie. Tot hiertoe is het altijd tot zegen geweest voor de omgeving, want even als de vroegere Hooge Eigenaars is ook onze Koningin-Moeder de eerste waar het de oefening geldt der werken van liefde en weldadigheid.
soestdijk in de 18de eeuw.
|
|