| |
| |
| |
BRUG TE TOLEDO NAAR EEN ETS
| |
| |
| |
W.O.J. Nieuwenkamp.
Door B.P. van IJsselstein.
Gaande langs de boorden der Thames, in de warmte der zomersche dagen, ver voorbij de huizenrijen van het groote Londen, ziet men liggen bij tientallen zware, logge vaartuigen voor anker. Masten noch touwen vervroolijken hun silhouet; de bouw heeft noch de sierlijkheid van den logger, noch de rankheid der bark; plat en breed liggen ze zwaar op het water; geen ratelende kettingen schrijnen over draaiende lieren, het dek is niet bezet met vaten en balen, noch is het verveloos door voortdurend lossen en laden, de bemanning draagt modieuse kleeren, de bediening voor 't meerendeel keurig livrei; groot en kleiner liggen ze in de schaduw van zwaar geboomte of spiegelen zich in het vroolijk, zonnig watervlak.
Die vaartuigen, voor de helft zonder eigen zeil- of stoomvermogen, zijn de zoogenaamde ‘boathouses’ der Engelsche wel-gestelden.
Zonder gedwongen te zijn tot een onhuislijk hôtelleven reist de bezitter van zulk een ideaal-woning van oord tot oord, zich slepen latend in eigen huis, totdat hij het bekoorlijkste plekje voor zich gevonden heeft.
En weelderig is dikwijls het drijvend verblijf ingericht: gemakkelijke zetels onder het groote zeildoek op het dek, serre aan voor- of achterplecht, het geheel vroolijk, sierlijk van kleur, inwendig van de meest verfijnde comfort voorzien.
Zulk een mobiel huis koos zich Nieuwenkamp; niet als luxeverblijf, niet bij wijze van uitspanning en niet tijdelijk, maar als eigen woning voor huisgezin, zijn vrij groote werkplaats als hoofdruimte, heeft hij er zich in genesteld reeds enkele jaren achtereen.
Meerdere onzer artiesten zwerven, schipper zoo goed als schilder, over onze Hollandsche wateren, hijschen de zeilen op de Zuiderzee of drijven een onzer menige kleine havens
binnen. Daubigny's grootst en heerlijkst werk werd op de schuit begonnen en voleindigd; hij leefde daarop het grootste gedeelte van zijn kunstenaarsleven. - En wat ook is ververleidelijker, wat meer bijna een behoefte vooral voor den landschapschilder dan die groote mobiliteit van zulk een woning. Vermoeid en ‘zat’ gekeken, ‘afgegraasd’ het
| |
| |
eene terrein en binnen enkele uren of dagen ontvangt de artiest van uit het groote raam van zijn atelier geheel andere, frissche indrukken; hij stapt aan wal te midden van geheel nieuwe omgeving. De vreemdheid van ongeschikte vertrekken om te schilderen, werkt niet vermoeiend of remmend, hij is overal ‘thuis’, in den meest eigenlijken zin, hetzij hij van af het dek de verre horizon ziet op de Hollandsche vlakte, hetzij hij ligt aan de glooiende, vriendelijke oevers der Seine, hetzij steile steenmassa's oprijzen langs het water van Maas of Moezel. Vrij als een vogel, door niets gebonden aan een plekske grond zwerft de schipper-schilder van oord tot oord, voedsel zoekend voor nieuwe inspiratie. Wanneer andere omgeving hem lust, laat hij zich geluidloos trekken door het water. Treinen-onrust noch bagagezorgen kwellen hem; behalve het vrij geringe sleeploon wordt zijn geldbeurs niet onrustbarend lichter bij het zich vestigen in een ander milieu, de intimiteit van zijn huiselijk leven behoeft hij niet te missen, want hij voert het met zich in zijn schuit. Zonder buren, die
atelier
| |
| |
wellicht beleefdheidsvormen wenschen, vrijwel buiten maatschappelijke plichtplegingen die zekere beklemming met zich kunnen brengen wanneer men lang in eenzelfde omgeving vertoeft, voelt zich en is feitelijk de schuitbewoner vrij; vrij zonder te groote geldelijke opoffering te gaan waar het hem lust, vrij van veel wat het leven onzer dagen dikwijls ingewikkeld en vol beslommeringen maakt.
Waar ook Nieuwenkamp ligt met zijn gemakkelijk verplaatsbare woning heeft die veel bekijks. De vreemde vorm, het feit dat ze een artiest herbergt, intrigeert velen en liggend voor Haarlem heeft hij aan veler nieuwsgierigheid voldaan door een tentoonstelling van zijn werk, niet als gebruikelijk is, in een daarvoor bestemde zaal, maar in zijn schuit te houden. Reeds geven, van den wal af gezien, de reeks kleine in lood gevatte ruitjes een aardig aanzien aan den buitenkant; het zijn de ramen van het atelier. In tegenstelling van een schildersatelier valt hier het licht aan alle zijden binnen. Nieuwenkamp heeft voor zijn werk geen stabiel, dus geen koel noorderlicht noodig. Ook dat geeft onmiddellijk aan de ruimte iets vroolijks en vriendelijks. Terwijl, vooral in het lichtende voorjaar, door het koude noorderlicht een schildersatelier iets doodelijk zwarts en eentonigs, iets drukkends hebben kan, mogen bij Nieuwenkamp, voor zijn wit en zwart werk, de zonnestralen vrij invallen, het licht van alle zijden binnenkomen.
De werkplaats beslaat begrijpelijkerwijs het grootste gedeelte van het woonschip. Waar geen vensters zijn, zijn de wanden met hout beschoten en vullen een paar eikenhouten zeventiende eeuwsche kasten en kleine met zorg en oordeel gekozen voorwerpen de ruimte die een schildersomgeving altijd zoo aantrekkelijk maken. De werktafel ligt vol krabbels, schetsen en gedrukte vellen, onderwerpen in verschillende staten gedrukt, zoowel als misdrukken. Nieuwenkamp werkt voortdurend en werkt serieus. Hij heeft niet in zich die zekere zelfvoldaanheid die zich tevreden stelt met een chique lijn; van het begin zijner studiën heeft hij getoond dat het hem ernst was en dat hij, meer dan de meeste beginners, bijzonder juist wist wat hij wilde.
Als anderen, heeft hij niet onmiddellijk zijn lust mogen volgen en was de kantoorkruk voor hem bestemd. Na met weinig succes
schouw
een paar jaar op een gymnasium te hebben doorgebracht zou hij in den handel het milieu van zijn werken vinden. Hij heeft dat getracht, maar weldra drukte zijn werk hem zoo, dat hij verlof aan zijn vader vroeg zich te mogen wijden aan het teekenen. Bezwaren rezen, zorgen - of zijn talent groot genoeg zou blijken, maar Nieuwenkamp wendde met vaste hand zijn roer tegen de branding anderer meening, hij zag het vaarwater waarin hij zich zou thuisvoelen, vreesde niet voor stranden, zette alle zeilen bij en - won zijn pleit.
Terwijl het in den aard ligt van enthousiasten - en dien aanleg moet een kunstenaar bij uitnemendheid bezitten - om vooral bij de eerste pogingen op het sterk begeerde terrein, ver boven de bestaande krachten te gaan en pas beginnenden al dadelijk willen grijpen wat ze nog niet omvatten kunnen, zoodoende menigmaal leergeld betalend met hun grootste illusies, heeft Nieuwenkamp die bittere teleurstellingen en ontmoedigende
| |
| |
huiskamer
tekortkomingen in zijn kunnen niet zóózeer ondervonden.
Terwijl velen, voor ze nog kunnen teekenen al naar het palet grijpen, hartstochtelijk geboeid door kleur - volgens vele vreemdelingen aangeboren gave van bijna de meesten onzer - en vaak beginnen met meer dan metergroote doeken, die in de volheid zich te willen uiten haastig en gejaagd worden volgesmeerd, heeft Nieuwenkamp met die ‘gewone verschijnselen’ zou men bijna geneigd zijn te zeggen, niet te kampen gehad. Als bij intuïtie wist hij, dat men niet door onbesuisdheid, maar door voorzichtigheid leert, begreep hij, dat krachtsinspanning zonder zelfbeheersching, krachtsverspilling is en zooals een goed wielrijder de hooge heuvels zonder merkbare vermoeienis beklimt, niet door woest trappen maar door stage en straffe oefening, zoo wist hij dat zijn willen boven zijn enthousiasme moest staan en zooals reeds hierboven werd gezegd - Nieuwenkamp wist verwonderlijk goed wàt hij wilde. Zijn gevoel voor kleur was van den beginne af volmaakt bevredigd door de fijne en delicate tonen van wit en zwart en voor de weergave van wat hij voelde als kunst werd hij dadelijk het meest aangetrokken tot pen en etsnaald. Deze beide echter eischen kalme, vaste hand en groote vaardigheid, weinig repentirs als ze gedoogen.
Een van Nieuwenkamp's eerste werken is een album met etsen, uitgegeven te zamen met zijn vriend Graadt van Roggen. De onderwerpen zijn genomen te Dordrecht met zijn overbekende, altijd schilderachtige buurtjes, de zware, vochtige muren spiegelend in het donkere water, zijn oude rondgewelfde brugjes, het Dordrecht met zijn veelbewogen lijnenspel en rijke, diepe kleurgamma. Die etsen zijn niet vlug opgeteekend, het is niet het geniale ‘flaneeren op koper’ maar ze zijn bestudeerd en in bedachtzaamheid geworden, nauwkeurig getoetst en weer verder opgevoerd, niet met een voorzichtigheid die warmte uitsluit, maar met een eerbied voor het rijke en volle wat hij weer te geven had en met het bewustzijn dat hij zich had in te binden en niet zich had te laten gaan boven kennen en kunnen. Als
| |
| |
zoodanig is zijn werk hoogst sympathiek.
Academie of andere leerschool heeft hij nooit bezocht, hij heeft zichzelf gevormd en zijn karakteraanleg heeft hem daarbij geholpen. Niet anderen had hij noodig om tot koppig werken te worden aangezet, niet anderen om bij mogelijk goeden uitslag aangespoord te worden tot beter en meer. In den betrekkelijk korten tijd van zijn werken heeft Nieuwenkamp een 50 tal etsen gemaakt, vele houtsneden en zijn ongeveer 400 illustraties van zijn hand verschenen in verschillende binnen- en buitenlandsche bladen. Wat die illustraties opbrachten, stelde hem weer in staat aan zijn meer ernstige en meer doorwerkte etsen en houtsneden den noodigen tijd en de grootste zorg te besteden. Nieuwenkamp heeft veel gereisd, van overal zijn indrukken meegebracht, maar het meest bleken hem te blijven boeien, de kleine oudhollandsche stadjes in hun origineelen staat behouden.
Elsevier reproduceerde hierbij vier ‘kiekjes’ uit Nieuwenkamp's wel-ingerichte woning met zijn groote schouw, waarboven een afgietsel van het prachtig basrelief indertijd te Haarlem geexposeerd op de tentoonstelling van afgietsels der ‘Boeroeboedoer’ enz. voorstellend hooggesnebde galei door den wind voortgezweept over bewogen golven, - met de gezellige huiskamer vol snijwerk aan de wanden - met het door klein trapje bereikte etskamertje en het geheel vol welgemaakte kleine voorwerpen, souvenirs van reizen of aardig gevonden vormpjes van aardewerk of koper.
De vier etsen hier gereproduceerd zijn: ‘Damrak te Amsterdam’, ‘Brug te Toledo’ (drooge naald), ‘Waringinboom’, ‘Chineesche bidplaats bij Samarang’.
Het ‘Damrak’ heeft dezelfde kwaliteiten als de etsen te Dordrecht genomen. Het is een mooie, volle, kleurrijke en ernstige ets. Goed is weergegeven het vervallen, duistere van een oude woningwijk met de willekeurig geplaatste vensters in de zware zwartige muurmassa. Mooi staat het silhouet tegen de lucht, veelvormig als Hollands stijl van de 17de eeuw zich uitte. Het motief van deze ets is boeiend, niet alleen omdat het schilderachtig is, maar ook omdat het met waarheid en trouw werd weergegeven.
De tweede is een ‘Brug te Toledo’. De oevers die deze brug verbindt zijn hoog, de peilers die haar dragen dus uitteraard hoog opgetrokken, de plaats die de artiest zich koos was laag aan den oever van het water. Nieuwen-
damrak
naar een ets
| |
| |
kamp werd getroffen door de massieve geweldigheid der eeuwen-oude kolossale bogen; de geheele brug maakt den indruk van een vesting met haar zware gekanteelde borstwering; het voortstuwend water lijkt gering tegenover de geweldige massa, prachtig in verhouding, ononderbroken door kleinmakende versiering. Deze ets is een zoogenaamde ‘drooge naald ets’ die in tegenstelling met de andere etsen direkt op de koperen plaat werd geschrapt. Bij de meer gebruikte wijze van etsen wordt de koperen plaat eerst afgedekt met een dunne laag vernis Met fijne naald wordt in de vernis geteekend, zoodat tot de teerste lijnen het koper raken. Daarna wordt de
waringinboom
naar een ets
plaat in een sterk bijtend bad gedompeld waarvoor de vernis ongevoelig is, wat daarentegen het koper doet oxideeren. Zoo worden de lijnen der teekening ingebeten gedurende zulk een tijdsverloop als den artiest voldoende lijkt. Na afspoeling wordt de plaat van de vernis ontdaan en is ze gereed om te worden afgedrukt. Met taaie drukinkt wordt ze stevig ingewreven en de z.g. ‘tampon’, een van vast ineengerolde lappen vervaardigde soort stamper, drijft die inkt in de lichtste en diepste lijnen. Daarna wordt de plaat afgewreven en juist dat afwrijven vereischt routine. De artiest maakt de door hem gewenschte tinten en tonen door het meer of minder sterk wegnemen van de dunne laag drukinkt die behalve in de inkervingen nog op de gladgebleven oppervlakte der plaat overblijft. Het te drukken papier wordt bevochtigd, even geborsteld om het des te gevoeliger voor opnemen te maken, en op de plaat gelegd. Deze wordt met kracht door de zware, ijzeren walsen der pers gedraaid en de eerste afdruk is gereed. Zeer zelden echter vertoont die eerste proeve een beeld van wat de artiest bedoelde en wilde bereiken, veeleer is het meest een voorloopig schema waaruit de maker zien kan hoe hij zijn werk hooger zal opvoeren. De plaat wordt dus door terpentijn van inkt gezuiverd, weer met doorschijnende vernis bestreken, weer bewerkt, weer gebeten, de deelen die genoeg zijn gebeten door de ondoordringbare vernis afgedekt, andere deelen weer aan een sterker bad blootgesteld zoodat de lijnen dieper bijten;
| |
| |
weer wordt ze met drukinkt behandeld, weer afgedrukt en zoo is een ‘tweede staat’ gereed. De bewerking wordt herhaald totdat de artiest tevreden is over zijn werk. Een enkele maal vertoont een staat mooie kwaliteiten die in een volgende zijn weggewerkt, maar ook slechts routine en voordurend ernstig en bedachtzaam werken, geven langzamerhand een ‘kijk’ en een juist oordeel over de verschillende afdrukken. Het meest ‘af’ is een plaat die door een onverschilligen drukker in eens goed kan worden afgedrukt zoodat bijv. na het inwrijven met inkt de oppervlakte der plaat geheel kan worden schoongeveegd en niet door het even laten staan der tint, sommige deelen een kleurendiepte krijgen waarvan de oorzaak niet is die van ver opgevoerd werken.
De derde gereproduceerde ets is een herinnering van het verblijf in onze Indiën. Het is een uitvoerige studie van den diep en grillig gegroefden en vergroeiden stam van den waringinboom, den koning der bosschen. Breed en vreemd strekt hij zijn takken, verweerd en somber ligt er koele schaduw onder zijn dicht gebladerte. De ets geeft naast de nauwkeurige weergave van het uiterlijk van den waringinboom ook de indrukwekkende reusachtigheid van zijn omvang weer. Op den achtergrond als pajongs geschoren boomen, een verwringing der natuur, die alleen de sultan zich mag veroorloven.
De vierde ets is een Chineesche bidplaats te Samarang. Hooge, zware, machtige boomen, waaronder nietig en bleek het kleine bedehuis. - Deze ets is mooi van kleur in de tegenstelling van de in de zon liggende vierkantig afgedeelde bouwvelden op den kleinen heuvel in de verte en de donkere en dicht hangende takken van het zwaar geboomte op den voorgrond.
Van gelijk belang als zijn etsen zijn Nieuwenkamp's
chineesche bidplaats bij samarang
naar een ets
houtsneden. De techniek van deze is een veel meer eenvoudige maar daarom niet minder moeilijke. Men teekent op het blok - een houtsoort met bijzonder fijne nerf, - het onderwerp en snijdt de tusschen de lijnen liggende deelen weg. De oppervlakte wordt met drukinkt bevochtigd en daarna afgedrukt. Uit den aard van het materiaal eischt de houtsnede breeder lijn dan de fijne etsnaald en heeft de houtsnede een gansch ander aanzien. ongetint en klaar als ze is. Een van zijn knapste houtsneden blijft steeds ‘Brug te Mechelen’. Het standpunt van den artiest is weer genomen op het watervlak, zoodat men van onder tegen het zware, breede metselwerk opziet. Deze houtsnede is breed behandeld, vast en zuiver van lijnen. Hoofdzaak is het met spoed voortgolvende water, dat breede, slappe slingeringen maakt, die ijle en toch zware stof in groote, dringende massa op u toekomend.
| |
| |
BRUG TE MECHELEN NAAR EEN HOUTSNEE
| |
| |
‘Stadhuis te Veere’, is een andere houtsnede. Licht en luchtig als het bekoorlijke gebouwtje is, staat het kleine stadhuis in enkelen omtrek, vroolijk het slanke torentje met de steeds gevarieerde motieven al hooger rijzend, tot het scheepje als besluit tegen de lucht staat; kleiner nog de omgeving en als aureool er rond, wolkvormen die het geheel omlijsten, het zoodoende als kern makend van licht.
Meer dan één ets en houtsnede dankt Nieuwenkamp aan Enkhuizen, t karakteristieke stadje met zijn mooie poorten en zijn pittige kijkjes. Ook dit buurtje ‘oude huizen’ is frisch gezien en als houtsnede mooi opgevat. Sober en juist gearrêteerd en van een opvatting in lijnen, die Nieuwenkamp steeds verder opvoert, een poging namelijk om met aldoor meer eenvond het meest essentieele der dingen weer te geven.
stadhuis te veere
naar een houtsnee
Een vierde kleine houtsnede is de ‘molen’. Luchteffect zou men met evenveel recht ze kunnen noemen. Door zwaar bewogen lucht breekt de zon haar stralen en schiet ze in bundels naar omlaag. Daar tegen uit staat de molen. Niet om kleurenwaarde is het hier te doen geweest, immers dan zouden bij het geweldig effect dat het scherp doorbrekend licht hebben moet, de voorwerpen staande tegen dat licht immens van zwaarte moeten schijnen. Nieuwenkamp's bedoeling was echter hier geen kleuren - maar een lijnenvisie, mooi van bouw de lucht, mooi van bouw de molen er tegen en in gelijke klaarheid heeft hij het opgeteekend in hoofdvormen, het weergegeven in strakke lijnen.
De catalogus van zijn werk, geheel in hout gesneden en in twee kleuren op de handpers gedrukt, toont aan wat een smakelijk geheel Nieuwenkamp weet te maken van eenvoudige
| |
| |
oude huizen te enkhuizen
naar een houtsnee
molen
naar een houtsnee
gegevens. De mooie ‘mise en page’ doet al dadelijk aangenaam aan, de lettervorm is sierlijk en toch eenvoudig, duidelijk en wel-gemaakt. Het rood is frisch en sterk, het zwart fluweelig en diep. De kleine houtsnede op het titelblad is een kijkje op Rhenen met zijn mooien toren. Hij verliest zich tegen den rand der houtsnede, het kleine stedenmotief er onder geeft een juiste schaal aan zijn hoogte. Deze houtsnede en de vele in het boekje doen een zijde van Nieuwenkamp's talent kennen, waaraan zijn verschillende ontwerpen voor boekband en andere versieringen zijn te danken Ze vloeien naar het schijnt gemakkelijk uit zijn hand en maken die afdeeling van zijn kunst tot een aantrekkelijke.
Zoo werkt hij gestadig en geregeld, zonder jacht op populariteit, zonder overdrijving. Lang achtereen werkt hij niet, maar wat hij doet tracht hij goed te doen met helder
| |
| |
hoofd en flinke inspanning. Altijd heeft zijn werk een aangenaam aspect en behoudt door de mooie compositie zijn belangrijkheid. Door het scherp karakteriseeren der gekozen onderwerpen, neemt Nieuwenkamp een geheel eigen plaats in de rei onzer kunstenaars.
|
|