Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
‘DE HEKS’ ZWARTKRIJTTEEKENING
| |
[pagina 363]
| |
Edzard Koning.
| |
[pagina 364]
| |
aarzelde ik geen oogenblik om daaraan gehoor te geven. Die jonge artist was mij, ook zonder hem persoonlijk te kennen, sympathiek geworden door zijne knappe illustraties voor het meesterwerk van Frederik van Eeden, de Kleine Johannes. Toen ik de eerste editie van dit zeldzaam mooie boek van diepe levenswijsheid gelezen had,Ga naar voetnoot*) waarvan niet de geringste verdienste is de dichterlijke beschrijving van de majesteit der schepping, dacht ik aan de uitlokkende taak voor een beeldend kunstenaar om zijne krachten te beproeven aan de verluchting van die bladzijden. Schier elke regel biedt daarvoor de kostelijkste bouwstoffen.
pijnboomen
roodkrijtteekening Laat mij ten bewijze enkele grepen in de schilderachtige natuurbeschrijvingen doen. Als Johannes in gezelschap van Windekind door de bosschen en over duin en veld zweeft en hij de taal der vlinders en vogelen leert en de blik der bloemen leert verstaan, zegt Windekind: ‘Gij kunt hier wonen en mij altijd vergezellen. Wij zullen huizen in het dichtste van het bosch, in de eenzame, zonnige duinen of in het riet aan den vijver. Ik zal u overal brengen, op den bodem van het water tusschen de waterplanten, in de paleizen van elfen en in de woningen van de kabouters. Ik zal met u zweven over velden en wouden, over vreemde landen en zeeën. Ik zal door spinnen fijne kleederen voor u laten maken en u vleugelen geven zooals ik ze draag. Wij zullen leven van bloemengeur en met de elfen in het maanlicht dansen. Als de herfst komt, zullen wij met den zomer medetrekken, daarheen waar de hooge palmen oprijzen, waar kleurige bloemtrossen van de rotsen hangen en het donkerblauw zeevlak schittert in de zon. En ik zal u altijd sprookjes vertellen. Wilt ge dat Johannes?’ Een milde regen is gevallen en de herlevende natuur wordt beschreven in de volgende symfonie van woorden: ‘De regen hield op. Onder grauwe wolken dóór, straalde een heldere glimlach van de zon over het woud, op de vochtige glanzende bladeren en op de droppels, die aan elk twijgje en halmpje fonkelden en de spinnewebben sierden, die over het eikenloof gespannen waren. Langzaam steeg een fijne nevel uit den vochtigen grond tusschen het kreupelhout omhoog, duizend zoele droomerige geuren medevoerend. De meerle vloog nu in den hoogsten boomtop en zong in korte, innige melodiën tot de dalende zon, als wilde zij toonen welke zang hier paste, in de plechtige avondstilte, bij de zachte begeleiding der vallende droppen.’ | |
[pagina 365]
| |
‘zomer’
lithografie Zoowel onder als boven den grond, in het veld, in het bosch, op den bodem van het water wordt het rijk der natuur in een weelde van kleuren en tinten beschreven. De kleine Johannes zegt aan Robinetta wat de lijsters zingen, hoe het er in een konijnenhol en op den bodem van het water uitziet: ‘Daar ben ik eens gedoken; ik gleed langs een riethalm af en kwam op den bodem. Die is heelemaal met dorre bladeren bedekt, dat loopt zoo licht en zacht. Het is er altijd schemering, - groene schemering - want het licht valt door het groene kroos. En boven mijn hoofd zag ik de lange, witte worteltjes van het kroos neerhangen. Er kwamen salamanders óm mij heen zwemmen, die zijn heel nieuwsgierig..... Ik ging heel ver, uren ver, geloof ik, en midden in was een groot bosch van waterplanten, waar slakken tegenop kropen en waterspinnen glinsterende nestjes bouwden. Stekelbaarsjes schoten er door en bleven mij met open mond en trillende vinnen aankijken.....’ Het wolkenheir omschrijft Van Eeden in deze dichterlijke ontboezeming: ‘De lucht was kil, en groote wolken dreven dicht over de aarde, in statige, eindelooze opvolging. Ze breidden somber grauwe, wijd golvende mantels uit en krulden haar trotsche koppen in het klare licht, dat daarboven scheen. Wondersnel wisselden zonlicht en schaduw op de boomen, als een telkens opvlammend vuur. Het werd Johannes angstig daarbij te moede; hij peinsde over het boekje, niet recht geloovend, dat hij het heden vinden zou. Tusschen de wolken, veel hooger, ontzaggelijk hoog, zag hij het heldere, strakke blauw en daarop teedere, witte wolkjes, fijn gepluimd, kalm zich uitstrekkend in onbeweeglijke rust.’ Op het oogenblik dat Johannes in het lugubre gezelschap van Pluizer, dr. Cijfer en den Dood in de sterfkamer van zijn vader vertoeft, laat hij het kind een blik slaan door het venster: | |
[pagina 366]
| |
‘En daarbuiten heerschte wanne, weelderige zonnevrede. Alles koesterde zich en genoot. De grashalmen trilden en de bladeren ritselden van zoele weelde, - boven de hooge boomtoppen, diep in het wemelende blauw, zweefde de reiger met kalmen vleugelslag.’ Deze strofe klinkt als harmonische muziek.
* * *
Edzard Koning heeft zich geheel in dit mooie boek ingewerkt; hij heeft in elk zijner
‘de kwaden-oord’ bij renkum
waskrijtteekening teekeningen in beeld gebracht zoowel het sprookjesachtige als het zuiver menschelijke in Van Eeden's dichterlijke vizioenen; hij heeft iets doen gevoelen van het naturalistische van zijne beschrijvingen en van zijne wijsgeerige bespiegelingen; en uit den overvloed zijner stof heeft hij met oordeel gekozen en zich weten te beperken tot datgene wat het boeiend verhaal het meest karakteriseert. Een uitnemend geslaagde teekening is die ter ïllustreering van de eerste verschijning van Windekind, als Johannes zich laat afdrijven in de boot: ‘Toen Johannes omzag, zat een groote blauwe waterjuffer op den rand der boot. Zoo groot had hij er nog nimmer een gezien. Zij zat stil, maar haar vleugels bleven in een wijden cirkel trillen. Het scheen Johannes, dat de punten van haar vleugels een lichtenden ring vormden.’ Werkelijkheid en fantaisie vullen elkaar in deze teekening in de schoonste harmonie aan. Het dicht met riethalmen en waterlelies begroeide water, de boot en de libel die zich daarop heeft neergezet in een fonkelende aureool van stralen, is een waar meesterstukje van gevoelige natuurvertolking. In een tweede teekening ziet men Johannes en de elf door het kreupelhout en het hooge gras wandelen naar een open plek, waar honderden krekeltjes hun lessen van buiten | |
[pagina 367]
| |
leeren. Ook hier zijn vorm en groei van de kleine plantjes nauwkeurig bestudeerd. Op hun wandeling komen de kinderen bij een konijnenhol; het konijn ligt voor zijn hol en ziet u aan met zijn goedige oogen. Achter het konijn de ingang van het hol waarin vezelige worteltjes neerhangen. Op den voorgrond thijmkruid. Dan volgt een teekening, de groote zaal van het konijnenhol, waar Oberon, koning der elfen, de feestvergadering presideert. Hier heeft de artist een bijzondere studie gemaakt van padden, kikvorschen, glimwormen, vleermuizen en andere dieren; op een volgende plaat, waar Johannes en Windekind den kabouter Wistik de geschiedenis van Kribbelgauw, den grooten held der kruisspinnen, vol verbazing hooren vertellen, zijn weêr zwammen en spinnen met groote correctheid tusschen een weelderige flora afgebeeld. Een der meest realistische teekeningen is die van de menschelijke mierenhoop: ‘de stad van huizen en weder huizen, somber en grauw, in lange, eentonige rijen; rook stijgt overal op in dikke kronkels en slaat als een bruine nevel in de straten neêr; en op die straten loopen de menschen als groote zwarte mieren haastig dooreen; een verward gerucht stijgt
wistik
lithografie bij ‘de kleine johannes’
windekind
lithografie bij ‘de kleine johannes’ dof en aanhoudend uit hun massa op’ Van Eeden's beschrijving is meesterlijk, maar niet minder de vertolking van zijn gedachten in beeld.
* * *
De geïllustreerde ‘Kleine Johannes’ deed op eenmaal de aandacht op Edzard Koning vestigen. Wel had hij reeds meermalen blijk gegeven van meer dan gewoon talent, maar deze liefdevolle studie bezorgde hem een naam onder onze beste teekenaars. Te Winschoten - waar hun vader een geacht notaris was - hadden hij en zijn oudere broeder Arnold een zorgvuldige opvoeding genoten. Na afloop van zijn studietijd aan het gymnasium aldaar, ging Edzard, 17 jaar oud zijnde, naar Den Haag en bezocht daar eenige jaren de Academie, een korte poos nog onder leiding van den heer Koelman en later onder den tegenwoordigen directeur Van Delden. Hij vond in Den Haag zijn broeder, die hem eenige jaren in de artistieke loopbaan was voorgegaan en in die dagen reeds door menig welgeslaagd werk naam begon te maken. Veel hebben de beide broeders saamgewerkt, maar eene afzon- | |
[pagina 368]
| |
de stad
lithografie bij ‘de kleine johannes’ derlijke studie van het streven van Arnold, die in een volgende aflevering van dit tijdschrift volgt, zal doen zien, dat zij geen anderen invloed op elkaar uitoefenden dan dien van een onderlingen wedijver in het ernstig studeeren, elk met een eigenaardige, persoonlijke opvatting. Edzard had het voorrecht nu een tiental jaren geleden een studiereis naar Parijs te ondernemen, vanwaar hij Normandië bezocht, hetgeen op zijn technische vorming niet zonder invloed is gebleven. Maar sedert hij nu de laatste jaren van zijn jong kunstenaarsleven meer uitsluitend het Hollandsche landschap en zijn bewoners bestudeerde, begon zijn talent zich eerst recht in de goede richting te ontplooien. In De Steeg, waar hij zich in den zomer van 1895 vestigde en daar een drietal jaren bleef - alleen in het drukke vacantie-seizoen, wanneer het reizend Nederland neerstrijkt op de mooie plekjes, nam hij een uitvlucht naar zijn vrienden in den Haag - legde hij zich ijverig toe op de waarneming van de natuur. Het was vooral de detail-studie, die hem in die dagen bijzonder aantrok. Het prachtige land met zijn groote, stille heuvels en bosschen boeide hem uitermate en de beschouwing van al die natuurpracht bracht hem onwillekeurig op het denkbeeld de Kleine Johannes te illusteeren, hetgeen hem in 1898 door den Haagschen uitgever Mouton werd opgedragen. Hoe die teekeningen ontstaan zijn, ik kreeg er dezer dagen een levendigen indruk van, toen ik Edzard Koning in zijn vriendelijke woning te Scherpenzeel een bezoek bracht. Daar zag ik de eerste schetsen van de onderdeelen en van de geheele composities: met liefde geteekende bloemen en stengels, in hun verscheidenheid van karakter, vlinders en aardwormen in hun fraaie, teedere structuur; ik zag er studies van paddestoelen en zwammen, van muizen en konijnen, van meikevers en kikvorschen, die den teekenaar de bouwstoffen hadden geleverd voor de uitbeelding van Van Eeden's fantasiën. Vaak waren die composities niet dadelijk gelukt, maar moesten weêr omgewerkt worden. Vooral de beelden van Johannes en Windekind hadden vele transformaties ondergaan, vóór zij een aannemelijken vorm hadden aangenomen. Voor de teekening van de libel op de boot bleek de auteur voorliefde te hebben. Het was de eenige, die hij een omlijsting en een afzonderlijke plaats in zijn woning waardig had gekeurd. Ik zag daar, te midden zijner studies, ook een teekening voor ‘De kleine Johannes’,
‘pluizer’
onuitgegeven illustratie bij ‘de kleine johannes’ | |
[pagina 369]
| |
studie.
die in het werk niet voorkomt. Zij stelt de griezelige wandeling door de ingewanden van een kerkhof voor, waar een worm aan Pluizer en Johannes den weg wijst te midden der rottende overblijfsels van wat eenmaal een mensch was. De realistische beschrijving van Van Eeden is zoo ontzettend en sober, dat elke uitbeelding hier totaal overbodig mocht heeten, daargelaten nog het weerzinwekkende van eene dergelijke onaesthetische voorstelling. Wat intusschen niet wegneemt, dat deze onuitgegeven teekening haar waarde blijft behouden.
studie.
Lang bleef ik hier in beschouwing van de ontwerpen voor de vignetten, die de hoofdstukken van het boek versieren en die als 't ware daarvoor de inleiding zijn. Ook de sierlijk gestyleerde teekening voor den band, met de Windekelk, waaruit Van Eeden's elf Windekind werd geboren, tot motief, mag niet onvermeld blijven. In Koning's atelier zag ik een aantal fraaie teekeningen op steen en direct op het papier, waarvan hij in Pulchri er den Haagschen Kunstkring menigmaal proeven liet zien. Men zal zich van de litho's herinneren de teekening met paddestoelen en dicht gewemel van allerlei kruiden, varens en mossen, waar elk blad en elke bladsteel verantwoord zijn, het geheel nochtans geadeld door voorname breedheid en natuurexpressie, van gevoel voor atmosfeer en voor die geurende vochtigheid, die aan een landschap stemming geven. Zoo zou ik nog willen noemen een landschap met zware beuken, woest en eenzaam in zijn dichten plantengroei, waar de fantasie den auteur verlokte om het romantische, sprookjesachtige geval te verlevendigen door de figuur van een heks, die als een paddestoel uit den grond oprijst; een uitvoerige grondstudie in kleuren, met gloedwarme blauwe lucht, het landschap bestralende met volle Meiweelde; dan weer een teekening in zwart krijt, hooge stammen opschietende tusschen laag kreupelhout; een dergelijk geval van maanlicht overgoten; en vooral heugt mij een landschap in Westerwolde, een gezicht aan de Wester-A. met waterlelies en veel bloemen aan den oever.
studie.
Op een zwartkrijtteekening in 1893 te Nunspeet gemaakt, zag ik het stille, afgeslotene leven van de arbeidersbevolking aldaar weergegeven. In een omgeving van huisjes met stroodaken, hoekjes aardappelland en moestuintjes is een vrouwtje stil bezig en speelt een kindje met een konijn. Sedert anderhalf jaar woont Edz. Koning te Scherpenzeel, waar hij hoopt de vruchten te plukken van zijn detail-studie naar het natuurleven en die toe te passen op geschilderde landschappen. De omgeving in het schilderachtige dorp, dat den aandachtigen beschouwer levendig herinnert aan tafereelen door Meindert Hobbema op het doek gebracht, biedt den jongen kunstenaar ruimschoots stof. Na al zijn bovenbeschreven zoeken en streven is het te verwachten dat K's werk in de eerstvolgende jaren pas tot een meerdere vastheid zal geraken en een vorm zal aannemen waarin hij zich geheel zal kunnen uitspreken. Den Haag, Maart 1902
studie
|
|