Maart 1832 geboren te Bergzabern in Rijn-Beieren. Eerst bezocht hij het gymnasium te Zweibrücken, waar zijn vader Regeerings-Director (prefect) was en daarna van 1850-56 de Polytechnische School en de Academie van Beeldende Kunsten te München, waar hij tot de beste leerlingen van prof. Lange behoorde.
Bij de staatsspoorwegen in Beieren aangesteld, werd hij in 1857-59 belast met verschillende bouwwerken van den Brenner spoorweg. Daarna overgeplaatst bij de bouwdirectie te Landshut werden door hem verschillende gerechtsgebouwen in Beneden-Beieren ontworpen en uitgevoerd.
Een zeer gewichtig moment in zijn leven was de daarop gevolgde hoogst vereerende opdracht om de leiding te aanvaarden van het door den opperbouwraad Voit voor Koning Maximiliaan II ontworpen zomerpaleis te Feldaffing aan het Starnbergermeer, niet ver van München.
Door den dood van den koning in 1864 werd dit groote werk plotseling gestaakt, waarvan slechts de grondslagen waren gelegd, doch dat, zoo als ieder die geen onbekende in het bouwvak is, begrijpt, op papier reeds grootendeels was voltooid.
Wel belastte Lodewijk II Gugel voorloopig met de uitbreiding van het slot Berg. Doch welk eene illusie werd hier voor hem begraven, tegelijk met den reusachtigen onderbouw van dat paleis, onder zijn eigen leiding met grond overdekt, thans een heuvel vormend aan den oever van het meer.
Toen dan ook de hoogleeraar Lange, die bij een internationale prijsvraag te Amsterdam bekroond geworden was, door den minister Thorbecke geraadpleegd over de vervulling van den leerstoel der architectuur aan de Polytechnische School, Gugel daarvoor warm aanbeval, zeide hij zijn vaderland vaarwel, en nam hij het hem aangeboden ambt aan.
Bij koninklijk besluit van 17 Augustus 1864 werd Gugel tot hoogleeraar te Delft benoemd. Deze keuze had moeilijk gelukkiger kunnen zijn.
Het peil waarop destijds de bouwkunst in Nederland stond, was waarlijk niet hoog te noemen en wel vereerend maar zeer moeilijk mocht de taak heeten, op een zoo zwaar te bewerken bodem door goed onderwijs de bouwkunst wortel te doen schieten.
Dat de verheffing van de architectuur en de vermeerderde belangstelling in de bouwkunst in 't algemeen, alleen zijn werk geweest
is, zal niemand beweren. De man echter, die nu 38 jaren aan het hoofd van het bouwkundig onderwijs aan de Polytechnische School heeft gestaan, heeft daar een zeer belangrijk aandeel aan gehad.
Indirect natuurlijk door zijn leerlingen; maar in ruimeren kring door zijn boekwerken.
Meer dan iemand vóór hem heeft hij onze bouwkundige letterkunde verrijkt en zich als schrijver groote verdiensten verworven.
Zijn Geschiedenis der Bouwstijlen, die van