Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
de man, voor wien zij alles overhad, haar kalmpjes meedeelde, dat ze het goed moest vinden, als hij zijn kamer in het Louvre zou blijven bewonen, ook na hun huwelijk? De afstand tusschen 't Louvre en 't Luxembourg was te groot dan dat 's Konings dienst er niet onder lijden zou, als hij in 't huis zijner vrouw den nacht doorbracht. Immers, de Koning speelde dikwijls tot laat in den nacht en stond tamelijk vroeg op; de Lauzun was graag zoowel bij het ‘coucher’ als bij het ‘lever du Roi’ tegenwoordig en dus... zou hij maar in het Louvre blijven slapen! De goden verblinden wien ze in 't ongeluk willen storten; de prinses stemde in alles toe, als hij maar zoo goed wou zijn haar te trouwen. Eindelijk brak de gevreesde dag aan. 's Morgens waren de vier afgezanten bij Z.M. toegelaten en in den namiddag had er een ministerraad plaats, waarbij ook Monsieur was ontboden. De Koningin, die zich hield, alsof ze nergens van wist, ging een kerkdienst bijwonen in het klooster der Récollets, waarbij hare nicht haar vergezelde. Te midden van de preek werd Mademoiselle in de spreekkamer van 't klooster geroepen. Ze vond er de Montausier, die haar verslag deed van het voorgevallene in den ministerraad. Monsieur was woedend geweest, de ministers hadden gezwegen, maar de Koning had zijne toestemming gegeven in voor hen beiden zeer welwillende bewoordingen. Een oogenblik later kwam Guitri met hetzelfde verhaal en de boodschap van Lauzun aan Mademoiselle om de Koningin onmiddellijk de tijding mee te deelen. Gelukkig was de predikatie geëindigd en zagen ze H.M. een andere kamer binnengaan. Mademoiselle ving haar op, wierp zich aan hare voeten en vertelde, wat er gebeurd was. Maar de pas gehoorde preek scheen H.M. niet in een goed humeur gebracht te hebben. Hoogst onvriendelijk antwoordde ze en eindigde met te zeggen: ‘Ik keur het hoogelijk af, Nicht, en de Koning zal er nooit zijne toestemming toe geven.’ - ‘Vergeef me, Mevrouw; de Koning wil mij nergens toe dwingen, en de zaak is in orde,’ antwoordde Mademoiselle. Dat antwoord was olie in 't vuur; de Koningin kon haar spijt niet langer bedwingen en barstte uit: ‘'t Was veel beter, als u ongetrouwd bleef en uwe goederen bewaarde voor mijn zoon d'Anjou.’ Nu was Mademoiselle gewaarschuwd: de Koningin en Monsieur waren beiden uit eigenbaat tegen haar huwelijk; om die kern zouden zich andere teleurgestelden, afgunstigen en vijanden van Lauzun groepeeren en.... De Montausier had wèl gelijk, toen hij er op aandrong, dat het huwelijk zoo spoedig mogelijk gesloten zou worden. Maar het scheen wel, of er altijd iets tusschen moest komen. De Lauzun had gehoopt in de koninklijke kapel te kunnen huwen, maar Guitri, zijn vriend, waarschuwde hem, dat de Koningin dat nooit zou toestaan. 't Best was, om alle moeilijkheden te vermijden, buiten Parijs de plechtigheid te doen plaats hebben en als Mr. en Madame de Montpensier terug te komen. Mademoiselle keurde dat plan goed en stelde hare landgoederen Eu of St. Fargeau voor. Maar nu maakte Lauzun weer bezwaren om den Koning gedurende een paar dagen te verlaten. Hij verkoos ergens in de buurt van Parijs te trouwen, zoodat hij den volgenden dag zijn dienst in het paleis hervatten kon. Eindelijk werd er besloten, dat zij Donderdag naar Charenton zouden gaan, waar de plechtigheid zou plaats hebben ten huize van mevrouw de Créqui, terwijl de pastoor van die plaats het huwelijk zou inzegenen. Woensdagavond kwam de notaris Boucherat om de stukken in orde te brengen en de acte op te maken, waarbij Mademoiselle de souvereiniteit over Dombes en het hertogdom Montpensier aan haar bruidegom in vollen eigendom afstond. Donderdagmorgen kwam het bericht, dat het huwelijkscontract nog niet in orde was; het moest nog geteekend worden door den Koning, de Koningin en den Dauphin. Aan de verdere leden der familie wilde Mademoiselle geen handteekening vragen, zooals het gebruik anders meebracht, uit vrees voor onaangenaamheden, maar de schriftelijke toestemming des Konings, als hoofd der familie, was onmisbaar. Dus weer vertraging; weer een dag uitstel. En den volgenden dag zou het Vrijdag zijn, Vrijdag, die ongeluksdag! Tot den | |
[pagina 118]
| |
avond toe wilde Mademoiselle geduld hebben... misschien kwam het contract nog wel en dan kon men dadelijk naar Charenton gaan. Maar de dag ging voorbij en het contract kwam niet. Langzamerhand trokken de talrijke bezoekers, waarvan het in die dagen zwermde in het Luxembourg, af en het bruidspaar bleef alleen met mevrouw de Nogent. Alles werd nu afgesproken voor den volgenden dag; 't huwelijk zou dan toch maar plaats hebben op Vrijdag, want langer wachten was gevaarlijk, meenden de vrienden. Toen ging ook de Lauzun heen en alleen zijn zuster bleef de bruid gezelschap houden, die, half blijde, half beklemd door angstige voorgevoelens, zat te peinzen over den komenden dag, haar trouwdag! Daar kwam een boodschap des Konings, die Mademoiselle opontbood naar de Tuileriën. De schrik sloeg haar om 't hart; dat kon geen goede tijding wezen. Bij aankomst werd ze dadelijk naar 's Konings eigen kamer gebracht. Bij het binnenkomen meende ze iemand in de aangrenzende kamer, die der Koningin, te zien verdwijnen. Lodewijk was alleen en zag er bedroefd en zenuwachtig uit. Zonder voorafspraak begon hij dadelijk: ‘Ik ben wanhopend over hetgeen ik u te zeggen heb. Men blieft te beweren, dat ik u heb opgeofferd aan de belangen van M. de Lauzun, zoo iets kan mij schaden in 't buitenland en dus mag ik niet toestaan, dat de zaak haar beslag krijgt. Ik beken,’ voegde hij er bij, ‘dat u alle reden hebt u over mij te beklagen en ik begrijp zelfs, dat ik het niet ten kwade mag duiden, als u heel boos op mij is.’ 't Noodlottig woord was gesproken! De hofkabaal had gezegevierd! De Koningin, Monsieur, de prins de Condé en nog meerdere lagere machten hadden samengespannen om het huwelijk te verijdelen, en ze hadden overwonnen Nog op het laatste oogenblik had men Lodewijk de belofte ontwrongen, dat hij zijne toestemming zou terugnemen en hij gaf toe, hoewel zeer tegen zijn zin. Maar Mademoiselle gaf het zoo dadelijk niet op. 't Recht was aan háár zijde en ze worstelde om hare liefde. In eerbiedige bewoordingen maar met hartstochtelijken aandrang bezwoer ze den Koning zich zelf en haar niet zulk een onrecht aan te doen. Had hij haar niet zijn koninklijk woord verpand? Mocht hij dat schenden? Dat zou hem in 't buitenland oneindig meer schaden dan het toestaan van een huwelijk, daar niemand verder mee te maken had. O, ze zou gehoorzaam zijn en zich aan zijn wil onderwerpen en de Lauzun zou haar daarin een voorbeeld geven, maar Z.M. kon zoo wreed niet wezen en haar den eenigen ontnemen, dien ze ooit had liefgehad! Ze pleitte met al de welsprekendheid, die de wanhoop geeft en de Koning kon er niet niet veel tegen inbrengen. Hij schaamde zich over de rol, die men hem opgedragen had en had innig meelijden met haar, maar hij kon niet meer terug. Eindelijk, toen ze zich ten einde raad aan zijne voeten wierp en hem smeekte, haar hare liefde te laten behouden, werd 't hem te machtig. Hij knielde bij haar neer en hield haar sussend in zijne armen en kuste haar en beloofde, dat hij tot alles bereid was, wat mogelijk was om haar en de Lauzun de groote droefheid te vergoeden, die hij hen moest aandoen. Alles wilde hij doen, alles, alleen zijne toestemming geven tot hun huwelijk, dat kon hij niet. En zoo zaten de ‘roi-soleil’ en zijne nicht een geruimen tijd schreiend bij elkaar op den grond. Toen hoorde men beweging in de naburige kamer. De Koning stond op en zei: ‘'t Is al laat; u hebt me niets meer te zeggen en ik zal niet veranderen van gevoelen.’ Daarop nam hij hartelijk afscheid van haar en liet haar gaan.
* * *
Zoo was dan de slag gevallen, waarvoor de Lauzun gevreesd had en dien Mademoiselle in moedwillige verblinding niet had willen zien dreigen. Diep bedroefd keerde ze naar het Luxembourg terug. Nauwelijks was ze daar, of de Lauzun zelf kwam haar bezoeken, vergezeld door drie vrienden. De Koning had ze alle vier gestuurd om haar te troosten. De Montausier begon met haar uit naam des | |
[pagina 119]
| |
Konings te verzekeren, dat Z.M. zoowel over haar als over de Lauzun zeer tevreden was, wat hunne gehoorzaamheid aan zijne bevelen betrof, en hun nogmaals zijn bescherming en gunst te beloven. Dat was nu wel heel vriendelijk, maar Mademoiselle was nog niet in staat veel troost te putten uit die vorstelijke betuigingen. Zij keek maar naar haar bruidegom, die in het bijzijn der drie hovelingen zijn best deed kalm en opgewekt te schijnen. Ze kon het niet uitstaan, hoe plichtmatig en voorzichtig zijn gedrag ook wezen mocht. Die koele, correcte houding maakte haar wanhopend. Maar het was maar schijn en groothouderij. Ook voor hem was de teleurstelling bitter. Ze wilde hem een oogenblik alleen spreken, daar konden de heeren niet tegen zijn. En ter meerdere zekerheid nam ze hem mee naar de z.g. ‘ruelle,’ de open plaats of doorgang naast haar ledikant. Daar spraken ze een oogenblik zonder door onbescheiden ooren beluisterd te worden en toen kon ook de Lauzun zijne tranen niet bedwingen. Dat gezicht gaf de ongelukkige bruid verlichting in hare smart. De volgende dagen bracht ze in diepen en niet te bedwingen rouw, maar niet in eenzaamheid door. Ze werd bestormd met bezoeken, die haar voor 't meerendeel heel ongewenscht waren, maar die ze niet kon weren. Ook de Koning kwam, vriendelijk en vol teeder medelijden. Met geduld luisterde hij naar hare klachten en hij nam 't zelfs niet kwalijk, toen ze hem vrij scherp zijn woordbreuk verweet. Hij zond de Koningin naar haar toe om een visite bij haar te maken en liet haar vragen, of ze zijn broeder zou willen ontvangen. Monsieur zou nergens over praten, dat haar onaangenaam kon zijn. Nu, dat deed hij ook niet. Mademoiselle ontving hem, terwijl ze nog te bed lag, en Monsieur, trouw aan het consigne, sprak haar alleen over allerlei soorten parfums, zeker in de meening, dat een slaapkamer de ware plaats was voor zulk een onderwerp. Met Kerstmis kwam ze weer voor het eerst aan het hof en hoezeer hare zenuwen vreeselijk van streek waren, bleef ze er sinds dien dag geregeld komen. De Koning was bij voortduring zacht en voorkomend voor haar en zorgde er wel voor, dat niemand ten hove haar of de Lauzun door woord of blik hinderde. Hij bewerkte ook, dat de prins de Condé, die zoo bitter verontwaardigd was geweest op den ‘cadet de Lauzun,’ zijne nicht de Montpensier weer ging bezoeken en zoo kwam, voor het einde van den winter, voor 't oog der wereld ten minste alles weer in orde. De Lauzun bleef 's Konings gunsteling en ontving herhaaldelijk bewijzen van zijne tevredenheid. De verhouding van het gemankeerde echtpaar, was heel eigenaardig. De Koning had toegestaan, dat zij elkander bleven zien; zelfs had hij gezegd, dat zijn nicht niet beter kon doen dan bij alle voorkomende gelegenheden den raad van de Lauzun inroepen. Dat was aan geen doove gezegd; Mademoiselle maakte er ruim gebruik van. Zóó ruim zelfs, dat haar vriend zich somtijds terughield, bewerend, dat men niet moest kunnen zeggen, dat hij baas speelde in haar huis. Maar zij liet niet af en hare bewondering en genegenheid voor hem namen steeds toe. Zijne verhouding tot haar schijnt in die dagen ook tactvol, zorgzaam en hartelijk te zijn geweest. Zijne dankbaarheid voor wat zij voor hem had willen doen, was toen naar 't schijnt nog levendig. Is hun omgang altijd van platonischen aard gebleven? De Mémoires doen dit veronderstellen. Maar waar zelfs een geheim huwelijk door den Koning verboden was, ligt het voor de hand, dat Mademoiselle, die hare gedenkschriften bij Lodewijks leven schreef, daarin wel het naaste maar niet het allernaaste zal hebben meegedeeld, indien er al zoo'n allernaaste te vertellen was. Anquetil,Ga naar voetnoot*) een schrijver uit de 18de eeuw, verhaalt, dat hij, ongeveer 1744, te Le Tréport eene dame gezien heeft, die sprekend geleek op de bekende portretten van de ‘grande Mademoiselle.’ Die dame was ongehuwd, destijds ruim zeventig jaar, bewoonde een huis, waarvoor ze geen huur betaalde, terwijl het toch ook niet haar eigendom was, en trok jaarlijks een pensioen, waarvan ‘men’ de herkomst niet kende. De inwoners dier streek hadden haar altijd beschouwd als de dochter van de hertogin de Montpensier. | |
[pagina 120]
| |
Maar een geheimzinnig pensioen, eene toevallige gelijkenis en eene volksmeening zijn geen bewijzen, zelfs niet al wijst de leeftijd van de Demoiselle de Tréport op 1670 of '71 als geboortejaar. En zoo men in de trouwe aanhankelijkheid van Mademoiselle voor haar de Lauzun een moreel bewijs zou willen zoeken voor een inniger verhouding, voor een geheim huwelijk, dan is dat bewijs toch maar zwak. Immers, wat doet niet de vrouw voor den man harer liefde, zoolang die liefde duurt? Zeker is, dat er in Mademoiselle's omgeving en daarbuiten geruchten zijn verspreid aangaande een geheim huwelijk, en misschien heeft daartoe veel bijgedragen het wegzenden van haar biechtvader, haar secretaris en haar stalmeester, die, naar Mademoiselle meende, te veel ijver en belangstelling in hare particuliere zaken aan den dag legden. En zoo sleepte zich voor de prinses het jaar '71 voort onder uiterlijken glans en schijn van vroolijkheid, terwijl ze in waarheid alleen aan het hof bleef verkeeren in de hoop, dat de Koning zich zou laten verteederen en alsnog zijne toestemming tot haar huwelijk geven. 't Was 25 November. Mademoiselle was in haar eigen huis en soupeerde in gezelschap van eenige dames, waaronder de Lauzun's zuster. Daar kwam een boodschap voor mevrouw de Nogent, die dadelijk opstond en de kamer verliet. De andere dames volgden haar. Mademoiselle begreep er niets van. Een oogenblik later zei eene der gasten: ‘Mr. de Lauzun...’ en Mademoiselle, blij, meenend, dat hij gekomen was, antwoordde: ‘Dat is juist iets voor hem. Ik dacht, dat hij te St. Germain was en nu is hij hier.’ En ze ging haastig naar het kleine salon, waar ze hem gewoonlijk ontving. Maar de andere dames hielden haar tegen. Hij was er niet; hij zou ook niet meer komen, want de Koning had hem laten arresteeren. Het vreeselijke bericht werd den volgenden dag bevestigd. De Lauzun was in zijn eigen kamer gevangen genomen en werd den volgenden morgen onder strenge bewaking naar het kasteel Pignerol gebracht, de staatsgevangenis. Zonder proces, zonder vonnis, alleen op bevel des Konings, werd hij daar opgesloten, tot tijd en wijle het Z.M. behagen zou, hem weer los te laten. En er was niet veel hoop dat dit spoedig gebeuren zou, want Lodewijk was diep verontwaardigd. Mademoiselle noemt de oorzaak van zijne ongenade niet, maar kende haar blijkbaar wel, want ze zinspeelt zelfs niet eenmaal op een onrechtvaardigheid des Konings, hoe bedroefd ze ook is. Ze spreekt soms van het ‘ongeluk’, dat de Lauzun getroffen heeft, maar is toch van meening, dat de gedachte zijn koning mishaagd te hebben, den schuldige nog zwaarder moest vallen dan de straf, die hij er voor onderging. Wat had hij dan gedaan, dat hem zóó hoog werd aangerekend? Het schijnt, dat hij ontevreden was op mevrouw de Montespan. Deze machtige favorite had hij in den arm genomen om den Koning te bewerken te zijnen gunste, want hoe onverschillig hij zich ook trachtte voor te doen, zijn mislukt huwelijk bleef hem toch een angel in 't hart. Mevrouw de Montespan had het beloofd, maar de Lauzun merkte niet, dat hare bescherming veel baatte. Toen schijnt hij wrevelig geworden te zijn en achterdocht tegen haar te hebben opgevat. Zou de ‘maîtresse’ ook tegen hem intrigeeren onder den schijn van hem te helpen? Hij wou zich zekerheid verschaffen maar wist niet hoe? Ten einde raad heeft hij een daad begaan geheel in strijd met zijne gewone voorzichtigheid en in de hoogste mate onbescheiden: hij heeft zich in de Montespan's slaapkamer verstopt, onder haar bed, en zóó een gesprek van haar met den Koning afgeluisterd. Nadat Lodewijk de kamer verlaten had, heeft de Lauzun, die toen bewijzen van haar kwade trouw tegenover hem had, zijn drift niet kunnen bedwingen. Hij vloog te voorschijn en overlaadde haar met verwijten. Maar mevrouw de Montespan had haar wraak gereed; den volgenden dag hoorde de Koning het gebeurde en werd de Lauzun in hechtenis genomen. De gunsteling woog niet op tegen de ‘maîtresse’; voor altijd had hij de gunst van den vorst verbeurdGa naar voetnoot*). * * * Tien jaren lang is de Lauzun te Pignerol | |
[pagina 121]
| |
gebleven; dat zijne omstandigheden toen een keer ten goede hebben genomen, heeft hij aan Mademoiselle en aan haar alleen te danken gehad. Onwankelbaar trouw is ze den gevangene gebleven, niettegenstaande de berichten, die ze over hem ontving, verre van gunstig waren. Zoowel over zijn vroeger leven als over zijn gedrag te Pignerol hoorde ze bijzonderheden verhalen, die langzamerhand hare bewondering geheel deden ophouden, haar goed vertrouwen schokte. Men schilderde hem als een opvliegend, onaangenaam man, die voortdurend kibbelde met zijn medegevangeneGa naar voetnoot†) en met zijne bewakers. En zelfs in die gevangenis trachtte hij nog naar galante avonturen. Toch bleef Mademoiselle werken voor zijne bevrijding en al de vermoeienissen, al de bezwaren van het hofleven, waarvan voor haar de glans lang af was, verdroeg ze om zijne zaak te kunnen dienen. Eindelijk, toen de gelegenheid zich daartoe opdeed, kocht ze hem vrij. Mevrouw de Montespan had begrepen, dat ze meer voordeel trekken kon van de beleediging haar aangedaan. Ze was gewroken: de verbroken carrière, het tienjarig verblijf te Pignerol van Lauzun... 't was wèl. Nu kon er aan het voordeel gedacht worden. En ze liet aan Mademoiselle een voorstel doen van deze strekking: de prinses zou het prinsdom Dombes en het graafschap Eu bij schenking overdragen aan den kleinen hertog du Maine, oudsten zoon van Lodewijk bij mevrouw de Montespan. Deze laatste zou van haar kant den Koning bewerken, die, door dankbaarheid gedreven, Mademoiselle alles zou toestaan, wat haar aangenaam kon wezen, in de eerste plaats de vrijheid van M. de Lauzun. De prinses ging niet dadelijk op het voorstel in; ze was tien jaren geleden zoo bitter teleurgesteld, dat het niet vreemd is, zoo ze de fraaie beloften van mevrouw de Montespan wantrouwde. Ze deed een tegenvoorstel: bij testament zou ze 't een en ander van hare goederen aan den hertog du Maine vermaken. Maar dat was de Montespan niet genoeg, dat zou te lang kunnen duren; ze bleef er op aandringen, dat het eene schenking zou zijn. Nu, wat Dombes betrof, maakte Mademoiselle geen verdere moeilijkheden, maar met het graafschap Eu was het bezwaarlijker. De Normandische goederen, waar Eu toe behoorde, konden niet door schenking in andere handen overgaan; men moest ze verkoopen. En nu had Mademoiselle bij een acte van schijnverkoop dit graafschap al toegewezen aan de Lauzun. Diens goedkeuring moest dus gevraagd worden, eer die goederen opnieuw bij schijnverkoop aan M. du Maine gegeven konden worden. Hij gaf schriftelijk zijne toestemming en nu kreeg de zaak weldra haar beslag en kwamen twee der beste erfgoederen der prinses in handen van den zoon der favorite. Z.M. bedankte Mademoiselle vriendelijk en beloofde, dat zijn zoontje opgevoed zou worden in dankbaarheid aan zijne weldoenster en mevr. de Montespan beloofde gouden bergen, maar toen de prinses op wederdienst rekende en hoopte de Lauzun nu weldra in vrijheid te zien, kwam ze alweer bedrogen uit. Zelfs vertelde mevr. de Montespan haar, dat, al kwam de Lauzun vrij, zij er niet op moest rekenen met hem te kunnen trouwen; dat zou de Koning nooit of te nimmer toestaan. Ze gaf te verstaan, dat een geheim huwelijk geen tegenkanting zou ontmoeten: de Koning zou zich onwetend houden in dat opzicht. Is het wonder, dat Mademoiselle niet heel tevreden was en het haar pijn deed te ervaren, dat zelfs de dankbaarheid van haar Koninklijken neef zich alleen in mooie woorden openbaarde? Maar eindelijk, laat in den zomer van '81, kreeg ze bericht, dat de Lauzun Pignerol verlaten had. Hij was, altijd nog onder bewaking, naar de badplaats Bourbon gebracht, daar het heette, dat hij iets aan den arm mankeerde, waar de baden goed voor waren. 't Was niet waar; zijne armen waren best in orde, maar het verblijf te Bourbon moest | |
[pagina 122]
| |
als een zachten overgang dienen. 't Scheen wel, dat de Koning er niet toe kon besluiten zijn vroegeren gunsteling weer in genade aan te nemen; 't was alleen uit consideratie voor zijne nicht, dat hij de Lauzun's straf ophief. Van Bourbon werd hij naar Amboise gebracht, waar hij nog altijd onder toezicht stond en 't was eerst in het volgende jaar, dat hij verlof kreeg te Parijs terug te keeren. Daar gekomen, werd hem meegedeeld, dat hij zich voortaan als vrij man mocht beschouwen en zich overal, ook te Parijs, mocht vestigen; alleen het Hof zou voor hem gesloten blijven. Ten biijke van vergiffenis zou de Koning hem echter ééns ontvangen, wat natuurlijk hem den terugkeer in de hooge kringen veel gemakkelijker zou maken, maar dat was het hoogste bewijs van genade, waar hij op te rekenen had. Hij hoefde er ook niet op te hopen, dat hij zijn dienst bij de Garde weer zou mogen hervatten: zijne compagnie was aan een ander gegeven. Voor den eerzuchtigen Lauzun waren dat geen aangename berichten en de spijt daarover zal zijne dankbaarheid over zijne bevrijding wel wat verminderd hebben. Hij merkte het in alles, hij hoorde het aan alle kanten, zijn rol was uitgespeeld ten hove en in het leger, en dat hij weer als levende onder levenden verkeeren mocht, had hij alleen te danken aan de trouwe toewijding zijner voormalige bruid. Laat ons billijk zijn. Mademoiselle was, toen Lauzun te Parijs terugkwam, vier en vijftig jaar; de droefheden en teleurstellingen der laatste twaalf jaar hebben haar, die van nature niet aangenaam van humeur of meegaande was, zeker niet gemakkelijker gemaakt in den omgang en mooier zal ze er ook al niet op geworden zijn in dien tijd. 't Is dus tot op zekere hoogte te begrijpen, dat de Lauzun zich wel wat bezwaard voelde onder den last van dankbaarheid hem opgelegd, zich wel eens ongaarne kromde onder het juk zijner vroegere bruid. De rollen waren zoo geheel omgekeerd. In den goeden ouden tijd zag de prinses tot hem op; zij bewonderde hem en stond geheel onder zijn invloed. Nu moest hij haar erkentelijk zijn voor alles, wat het leven hem nog dragelijk maakte: zijn vrijheid, geld, aanzien, en hij moest haar rekenschap afleggen van al wat hij deed. 't Zal werkelijk dikwijls moeilijk genoeg voor hem geweest zijn. Maar dit alles gaf hem toch niet 't recht, zóó balsturig, ondankbaar en ontrouw te zijn als hij van het begin zijner invrijheidsstelling af geweest en voortdurend gebleven is, niet het recht, het geld, dat hij door hare bemoeiingen of wel van haar zelve ontving, te verspelen en als in 't water te gooien en zich dan bij anderen te beklagen, dat hij geen cent rijk was; niet het recht, haar te berispen, omdat ze een buitentje in de buurt van Parijs had gekocht en zich amuseerde, dit naar háár smaak te laten aanleggen. En dat hij zóó ver ging, haar te verwijten, nu eens, dat zij niet genoeg voor hem had gedaan, dan weer, dat zij oorzaak was van het verlies zijner betrekking en zijne verwijdering van het Hof; en eindelijk haar voor de voeten te werpen, dat hare genegenheid voor hem zijn ongeluk was geworden, dat alles maakt het zeer begrijpelijk, dat Mademoiselle haar hart van hem aftrok. Want dat is het diep-weemoedig einde van haar roman. Enkele jaren hebben zij het leven samen voortgesleept, soms bij, soms van elkaar, 't zij dan al of niet door een geheim huwelijk verbonden, en toen, 't kibbelen en de voortdurende onaangenaamheden moe, zijn zij voorgoed van elkander gescheiden. Bij Lauzun's terugkomst uit Pignerol had Mademoiselle hem een gedeelte harer goederen in eigendom afgestaan; die liet ze hem behouden, maar haar testament, dat geheel in zijn voordeel was geweest, veranderde ze, na hunne scheiding, ten gunste van Monsieur. Na '86 hebben ze elkander niet weergezien. Mademoiselle wenschte dat niet, zelfs niet, toen ze ziek en stervend was, omdat ze bang was, dat de oude wonden weer zouden gaan bloeden, als ze hem zag, en ze wilde in vrede heengaan met alle menschen, ook met den man, door wien ze de hoogste vreugde en het diepste leed van haar leven had gekend. In 1693 legde ze het moede hoofd ter ruste. |
|