Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
het huis ter haar met poortgebouw, uit het n.o. gezien.
| |
Over den herbouw van het Huis ter Haar,
| |
[pagina 85]
| |
landsche bezittingen aan den Belgischen tak der Zuylens van Nyevelt, van wie de tegenwoordige bezitter, Etienne baron van Zuylen van Nyevelt van de Haar, de rechtstreeksche afstammeling is. De jaren van het laatst der 18e eeuw zagen het reeds lang verwaarloosde slot tot den schoonen bouwval worden, die nog een tiental jaren her de bewondering trok van wie hem zagen; waarschijnlijk waren de kosten voor het onderhoud te groot, en moest dus ook deze ridderlijke woning ondergaan wat zoovele monumenten van het verleden ondergingen: daken en torenkappen vermolmden en de storm woei vrij door de verlaten gangen en zalen: houtwerk, lood en ijzer werden weggevoerd, steenen door de boeren voor eigen gebruik genomen; het ijs der grachten deed de basementen der muren splijten en de gewelven der kelders bezweken onder het neergestorte puin. Aldus vertoonde zich de ruïne van het Huis ter Haar aan hen, die vóór 1892 de westelijke omstreken van Utrecht bezochten. Zij was door smalle ruige grachten omgeven en slechts aan de N.W. zijde toegankelijk over het puin van den linkerpoorttoren. Hare muren waren begroeid met struikgewas en distels, en een breede linde overschaduwde
de ruïne in 1860.
teekening uit den provincialen atlas op het utrechtsch archief.
het slot in 1690, zuidzijde.
kopergravure uit den prov. atlas op het utrechtsch archief. de steenhoopen van het binnenplein. Alleen aan de westzijde kon men nog den ronden toren beklimmen, in welks bovenste metselwerk kleine hokjes zichtbaar waren, eenmaal dienend ter bewoning voor de tallooze torenduiven. En aan die zelfde zijde, onder de hier onverbroken gewelven, kon men door de donkere kelders dwalen. Bijna onmiddellijk grenzend aan de zuidelijke en oostelijke grachten van het slot lag het tien eeuwen oude dorp Haarzuylens, met zijn roode pannen en rieten daken. Zware, statig-vertakte linden omgaven de hoeven, en in de gezellige ouderwetsche herberg was het rustig verpoozen na een wandeling door de schoone dreven, na een dwaaltocht in de bouwvallen van den grijzen burcht Tusschen herberg en slotgracht lag het zeer verwoeste overblijfsel der kapel; de vierkante toren stond nog, door een laag pannendak gedekt; maar van het schip, tot stalling ingericht, waren slechts brokken muur gebleven. Het was hier overal stil en eenzaam, en wie dit gehucht en dit oude slot bezocht moest wel met weemoed terugdenken aan de vergane heerlijkheid. Maar deze eenzaamheid, deze stilte zou weldra verbroken wor- | |
[pagina 86]
| |
den, en een nieuw, heerlijker leven weerkeeren binnen de vervallen zalen, in heel deze vergeten landstreek. Het zal nu omtrent 30 jaren geleden zijn, dat Dr. Cuypers met Jhr. de Stuers aan de ruïne een bezoek bracht, dat wel de oorsprong genoemd mag worden van de reusachtige werken die men in de laatste tien jaren hier zag volvoeren. Toen moet in de gedachten van den bouwmeester een beeld zijn geboren van het trotsche kunstwerk dat hij hier eens zou doen verrijzen. Jaren later heeft Jhr. de Stuers den bouwval doen opmeten en in teekening brengen, en Baron van Zuylen tot de restauratie doen besluiten.
overgebleven huis uit het oude dorp haarzuylens.
Wanneer wij met bewondering spreken over de herstellingswerken van het Huis ter Haar, dan spreken wij tegelijk met bewondering over den man, die eenmaal terecht door een tweetal kunstenaars van jonger generatie ‘de wijze bouwmeester’ werd genoemd. (Jan Veth en Dr. Alph. Diepenbrock, in de Kroniek van 19 en 26 Mei 1895.) Want deze omvangrijke arbeid is zijn arbeid; in zijne verbeelding hebben zich de koninklijke vormen van dit bouwwerk en deszelfs omgeving vastgesteld naar de oude eeuwig-geldende beginselen die de kunsten steeds hebben gevoed tot aan haren hoogsten bloei; en het is zijn klaar en scherp-denkend verstand, het is zijn wijs beleid dat dit overweldigend werk nu ter voltooiing voert. Wie het voorrecht had hem-zelven, midden in zijn werk, over dat werk te hooren spreken met de ontroerende liefde, de trots en de bescheidenheid van den vromen kunstenaar, die wist wel dat hij stond tegenover een dier hooge geesten, een dier geestelijke reuzen, die in de 12e en 13e eeuwen de Gallische Kathedralen deden verrijzen met hare oneindige pracht van sculptuur en schilderwerk. Ook hij, Cuypers, heeft hier, getrouw aan die onaantastbare wetten ‘die niet waren van hem, maar van een Goddelijken oorsprong,’ de eenheid der kunsten gediend en gehuldigd, door haar eendrachtig te doen samenwerken ter verheerlijking van de zinvolle schoonheid der architektuur. Er is een belangrijk verschil tusschen den herbouw van het Huis ter Haar en de restauraties welke Cuypers' leermeester en vriend, de Fransche architekt Viollet-le-Duc omstreeks het midden der 19e eeuw ondernam. Bij de herstellingen van het kasteel Pierrefonds, van Coucy, van de gansche 13e eeuwsche stad Carcassonne, had deze scherpzinnige archeoloog en bewonderenswaardige kunstenaar tot taak de lang verwaarloosde bouwvallen weer tot hun oorspronkelijken toestand te brengen. Dr. Cuypers echter had tot opgaaf de ruïnen der middeneeuwsche Stichtsche veste te herbouwen tot een lustslot, bewoonbaar voor hen wier leven aan de geriefelijkheden van den | |
[pagina 87]
| |
modernen tijd gewend was. Zijn werk is dus meer en schooner dan eene zeldzame curiositeit, die door de gril van eenen machtige herrezen zou zijn in de haar vreemde tijden; want zijn werk staat in het leven zelf, als naar de oude zuivere tradities medegegroeid met de eeuwen.
het huis ter haar uit het n. gezien.
Hoezeer dan de vereeniging mogelijk is van de schoonheid die onze vaderen ons nalieten, met de uitkomsten en eischen der nieuwere beschaving, moge blijken uit eene in hoofdtrekken volgende beschrijving van den herbouw dezer foedale woning. In den zomer van het jaar 1891 werd een aanvang gemaakt met den grootschen arbeid. Sinds dien vond men bij het droogleggen der grachten en het opruimen van puin de oorspronkelijke grachtboorden en fundeeringen van bruggen en poortgebouw terug, waardoor de aanleg der onmiddellijke omgeving van het slot bepaald werd. Door het geheel nieuwopgetrokken poortgebouw komt men nu op den voorburg, ten N.W. van het kasteel gelegen. De benedengang van een houten
poortgebouw. slot en kerk. uit het w. gezien.
| |
[pagina 88]
| |
brug met dubbele verdieping voert van hier in het slot, tusschen de beide vierkante westertorens, waar eertijds de ingang der ruïne was. Met poortgebouw zelf dient tot woning
hoofdingang van het slot.
van den portier, tot verblijf van gasten, en de kelders tot berging van verwarmingstoestellen en waterleiding, die door een tunnel, onder de fundeering der walmuren en de gracht, in het kasteel gevoerd wordt. De bouwkunstige vormen van het poorthuis zijn die van het laatst der 15de eeuw, toen het slot, na het huwelijk van Josina van de Haar met Dirk van Zuylen, groote uitbreiding had verkregen. De voorburg is door eene versterkte overbrugging verbonden aan den geheel door water omgeven grootenburg, die met geometrisch-verdeelde perken is aangelegd. In den N.O. hoek, in een ietwat verhoogd bolwerk, staat de oude sierlijk-vertakte linde, waarvan zoo vele onzer schoone middeneeuwsche liederen verhalen. Een breede trap, tusschen granieten griffioenen en leeuwen die dreigend dezen vorstelijken toegang bewaken, voert over twee gemetselde bogen naar de ophaalbrug en den ingangstoren. Daar zijn de zware rijk-beslagen hoofddeuren van het slot. Aan de Z. zijde brengt een derde ophaalbrug ons op een ander eiland, waar de kerk gelegen is. Wij vermeldden reeds den toestand van dit gebouw voor de restauratie. Er werden bij het opruimen van het puin, behalve het niet-geringe getal van 18 lijken, drie altaarsteenen gevonden, hetgeen vaststelde dat dit heiligdom eertijds een parochiekerk was. Er is bovendien uit het eind der 15de eeuw een Pauselijke acte, waarbij toestemming gegeven werd om voor de afstammelingen van Dirk van Zuylen in deze kerk de H Sacramenten te voltrekken. Zij is dan ook opnieuw gewijd en bij het verblijf van Baron van Zuylen op het slot wordt er de eeredienst gehouden voor de adellijke familie en het landvolk van den omtrek. De kerk is van binnen zeer eenvoudig gehouden; de witte muren zijn versierd met enkele oude schilderstukken en gepolychromeerde beelden, terwijl in het koor nog kleurige vensters geplaatst zullen worden. Het houten gewelf is geheel gereconstrueerd naar de gegevens die gevonden werden aan toren- en zuidelijken schip-muur en naar wat er aan houtwerk onder de puinen te voorschijn kwam. Deze eenig-juiste wijze van restaureeren is ook bij het slot zelf gevolgd. Wat er was, werd behouden, en naar de gegevens dier voor den kundigen bouwmeester rijkelijk inlichtende ruïnen, verder gewerkt en hersteld met wiskunstige zekerheid. De hoogte der gewelven en der schouwen, de plaatsing van | |
[pagina 89]
| |
schuttersgangen en omloopen, konden duidelijk worden bepaald. Talrijke gekleurde tegels werden teruggevonden onder het puin in de grachten en daarmede weder de schoorsteenen bekleed. De keuken, in de grondverdieping gelegen, is ter verspreiding van het licht bevloerd en bekleed met witte tegels, zoodat met enkele smalle, maar naar binnen breeder wordende vensters een treffend-schoone verlichting wordt verkregen. De ruimte tusschen deze kelderverdieping, die evenwel boven waterspiegel en grond is aangelegd, was oorspronkelijk met aarde opgehoogd tot aan den vloer der hoofdverdieping. Dit alles is nu uitgegraven en gedekt met dubbel gewelf, waar tusschen de verwarming- en waterleidingbuizen liggen. Het open binnenplein dat eertijds zich daarboven bevond, is nu een hooge ruime hal, door een rijk-gepolychromeerd houten gewelf gedekt en verlicht door kleurige vensters. Op deze plaats zagen eertijds de binnenvensters van zalen en vertrekken
de overdekte binnenhof.
de kerk.
uit, nu onderling verbonden door galerijen en eene open arcade. Bij eene historisch-juiste herstelling zouden deze hal en de aanbouw van galerijen en arcade achterwege zijn gebleven; nu echter bewonderen wij hen in volkomen harmonie met den ouden bouw, als had de middeneeuwsche bouwmeester zelf, gehoorzamend aan de eischen van een nieuwen tijd, hen in zijne architektuur opgenomen. Het kwam er hier op aan voort te werken met het logische begrip der middeneeuwers, niet een hunner kunstwerken getrouwelijk te reproduceeren. Zoo werd ook de N.O. vleugel van het slot, die in de middeneeuwen slechts op den beganen grond bestond, over de volle hoogte der verdiepingen opgetrokken. Dat dit plan reeds in de 15de eeuw gemaakt was, kon worden opge- | |
[pagina 90]
| |
beeltenis van josina van de haar.
maakt uit de aanwezigheid van zware breede grondmuren en van een staanden tand aan den hoek van het oude metselwerk. Tegen brandgevaar werden al deze vertrekken overwelfd, zooals bij den ouden bouw dit reeds in alle torens geschied was. Deze gansche architektuur, die in haar zelve reeds zoo schoon is door den praktischen eenvoud harer constructie, door de verrassende aspekten en de rustige belichting die zij geeft, wordt nog luisterrijker door de met wijs beleid aangebrachte versieringen van beeldhouw- en schilderwerk. Waar de gewelven uit de muren ontspringen, waar tongewelf in kruisgewelf overgaat, is eene sculptuur ontstaan die op zichzelve een omvangrijke beschrijving zou vereischen. Wat belangrijk was in het leven onzer vaderen, wat leerzaam kan zijn voor alle tijden, werd hier in zinrijke figuren verbeeld, en uitgevoerd met dat zuivere begrip
beeldhouwwerk in de vestibule van het slot.
van de steenhouwerskunst, dat in onze tijden zoo zeldzaam is geworden. In de hal toonen de kraagsteenen der gewelven de deelnemers aan het tournooi; in de vestibule zien wij, aan de verspringing van den muur, den strijd tegen het booze. Maar onder deze talrijke beeldhouwwerken moeten vooral vermeld de beeltenissen van Josina van de Haar en Dirk van Zuylen, die de bogen dragen van het fraaie, in gelen steen gemetselde gewelf van het archief, boven in den vierkanten ingangstoren. Aldus heeft in zijne gedachten de bouwmeester de twee menschen gezien, wier huwelijk van zoo groot belang is voor de historie van het slot. In de inrichting der zalen en kamers, waaraan nog steeds wordt voortgewerkt, is alle aandacht op de schoonheid en geriefelijkheid des levens gericht, voorzoover Dr. Cuypers zelf de schikking aan zich had en de vertrekken niet volgens verlangen van den eigenaar werden gemeubeld in een minder goed bij deze omgeving passenden stijl. De samenstelling van elken stoel, elke bank, elk meubel is logisch-gedacht, geheel in den geest dier praktische werkers der middeneeuwen. En hoezeer hier sprake is van voortwerken naar den geest der ouden, en niet van nabootsen, blijkt o.m. uit den drie-armigen kleerhanger, doelmatig, eenvoudig en sterk van samenstel en fraai versierd. De bevloering die in de middeneeuwen, volgens getuigenissen uit oude riddergedichten, bij de meeste kasteelen uit tichelsteenen bestond en dan des winters met biezen werd gedekt, is hier van houtblokken ineengelegd en gedekt met kostbare Perzische tapijten. Ook in de wijze van verwarming heeft men zich niet gehouden aan de archeologische waarheid. In de zalen der oude burchten werd het vuur van zware eiken blokken gestookt op een vierkante steenen verhevenheid waarin een aschgat was, of wel op een meta- | |
[pagina 91]
| |
len vuurplaat. Hier echter is de verwarming geborgen onder de roosters der schoorsteenen. Het zou hier niet de plaats zijn om een gedétailleerde beschrijving te geven van al de schoonheid van dezen herrezen burcht.Ga naar voetnoot*) Ons doel was door vermelding van enkele hoofdtrekken te wijzen op dit zeldzame werk dat ons vaderland, onze tijd hier ziet gebeuren. En het is niet alleen gedenkwaardig om zijne zeldzaamheid en om zijne pracht-zelve, maar vooral ook als een leerzame vermaning voor jongere kunstenaars, dat alleen het begrijpen van en het voortgaan naar de tradities van
het ‘rechthuis van haarzuylens’.
een logisch-denkend en zuiver-werkend verleden een kunst kan geven van gezonde blijvende kracht. Tegenover al de snelle wisselingen van dezen tijd, tegenover al de hopelooze pogingen van jongere geslachten om het nooit-geziene, het uiterst-individueele te scheppen, staat met zijn zekeren wil en
de boekerij.
| |
[pagina 92]
| |
van den trans naar het o. ziende.
onwankelbare overtuiging deze grijze bouwmeester, die meer dan een halve eeuw, in al zijn luisterrijke werken, arbeidde aan een groot en heerlijk doel: de Schoonheid weer te brengen in het Leven als een leven vermeerderende kracht; maar hij wist zichzelven te stellen in dienst der goddelijke beginselen; hij wist ook ‘dat men alleen door die zelfopoffering de vrijheid deelachtig werd waaruit hem die alles omvattende zin was geboren, voor het Noorden als voor het Zuiden, voor den zomer als voor den winter, de vrijheid die niemand een ander kan geven, maar
uit het nieuwe dorp haarzuylens.
ieder zich zelf moet veroveren, zonder welke het niet mogelijk is het hoogste te bereiken’ Met een enkel woord hebben wij nog melding te maken van het dorp Haarzuylens, eertijds liggend onder de muren van het slot, thans een kwart uur gaans in oostelijke richting verplaatst. Aan den Brink bevindt zich het ‘Rechthuis van Haarzuylens’, tegelijk herberg en uitspanning. De dorpswoningen werden, onder toezicht van Dr. Cuypers, door verschillende bouwkundigen ontworpen en uitgevoerd. De fraaie, als reuzenkandelaars vertakte linden uit het oude dorp, sieren nu den onmiddellijken aanleg rond het slot. Zoo staat dan het Huis ter Haar, een wonder van architektuur, opnieuw levend in deze vruchtbare landstreek. Nu schouwt de bewoner weer uit de diepe vensternissen der ridderzaal over de tuinen en vijvers en groene weiden naar den ruimen horizont, en van den trans aan den oosterkant kan hij, aan het eind der statige Zuylenlaan, den Dom van Utrecht ontwaren in de nevelige verte, of, noordelijker zijne blikken wendend, begroeten het hooge geboomte, de torens en de witte zeilen der Vecht. Voorwaar, de dood kan beter zijn dan een dwaas en misbruikt leven, en wellicht dunkt het daarom velen in dezen verwarrenden tijd zoo schoon bij de bouwvallen van het verleden te droomen van de verlorene heerlijkheid en den weemoed door de ziel te voelen gaan in den stroom van visioenen die op | |
[pagina 93]
| |
eenzame gedenkwaardige oorden ons overweldigt; maar schooner dan de dood en het treuren is het wijze en wel-begrepen leven, grootscher is het de oude pracht herboren te zien in den nieuwen tijd en de statig rythmische vormen der schoonheid opnieuw te zien leven, niet in den droom, maar in de warmte der werkelijkheid. Utrecht, 24 Nov. 1901. |
|