| |
| |
| |
OP DEN MOERDIJK NAAR EEN SCHILDERIJ
| |
| |
| |
Johannes Gijsbertus Vogel, 1828-1901.
Door Johan Gram.
Wanneer oude Pulchrianen elkaar ontmoeten en ophalen uit den gezelligen tijd, toen Pulchri Studio nog in het Hofje van Nieuwkoop aan de klassieke Prinsegracht zetelde, komt menigmaal de kegelbaan met al hare pret en jool ter sprake. De Haagsche schilders-confrerie had de eerwaardige Regentenzaal met al haar toebehooren en den daarachter liggenden tuin, te zamen het hoofdgebouw van genoemd Hofje uitmakende, voor een appel en ei gehuurd. Van de hooge zaal met haar gebeeldhouwde, rijzige schouw, haar hooggewelfd eikenhouten koepeldak en koperen lichtkronen hadden de Haagsche bentgenooten een vereenigingspunt gemaakt, dat even goed voor het teekenen naar het gekleed model als voor het gezellig samenzijn geschikt was. In den mooien tuin achter het oude gebouw schilderde men des zomers eveneens naar model, maar tevens was er tegen den achtermuur eene kegelbaan aangelegd, die destijds eene bron van vroolijkheid en welkome ontspanning voor de gildebroers vormde. Toen Pulchri Studio in 1897 zijn gouden bruiloft vierde, is de herinnering aan die kegelbaan nog eens verlevendigd geworden door in de inleiding van den catalogus der toen gehouden tentoonstelling de reproductie eener photographie te geven, waarop de leden van het gild druk kegelende zijn afgebeeld.
Nadat op 1 Mei 1861 het Hofje van Nieuwkoop door de Pulchrianen betrokken was, had er op 14 Juni van dat zelfde jaar het eerste koning-kegelen plaats. Men streed en kampte zoo vurig, alsof het om het gouden eeremetaal op eene Tentoonstelling van kunstwerken te doen ware. De uitslag was, dat J.G. Vogel als de eerste kegel-koning werd uitgeroepen, terwijl W. Heijmans en J.M. Schmidt Crans als adjudanten optraden. De tuin was a giorno verlicht; men tooide den koning met mantel en kroon, hield een optocht door den tuin, en geleidde den vorst naar den voor hem opgerichten troon in de groote
j.g. vogel.
bovenzaal. Daar werd toen een opgewekt festijn gevierd, zoo mild door allerlei grappen, toespraken en luimige ontboezemingen gekruid, dat het Haagsche schildersgild er nog jaren lang de zoete herinnering van bewaarde.
Die eerste kegel-koning, de toen 32-jarige landschapschilder J.G. Vogel, deed zich bij dat feest als een vlug en gemakkelijk spreker kennen; de koninklijke toespraken, die hij tot zijne trouwe onderdanen hield, bewezen den hoorders, dat hij de benijdenswaardige gave
| |
| |
des woords bezat, welke gave door groote vrijmoedigheid in het optreden gesteund werd. Vogel was toen reeds sinds jaren trouw werkend lid van het voorwaarts strevend Haagsche genootschap.
* * *
Als zoon van den burgemeester van Hooge- en Lage-Zwaluwe op 25 Juni 1828 in het leven getreden, had hij zijne vrije onafhankelijke jeugd met visschen, vogels vangen en paardrijden doorgebracht, zonder daarom de lagere school te verzuimen. Op zijn negende jaar werd hij op een kostschool te Zevenbergen geplaatst en later op eene inrichting te Breda, eene drilschool voor aanstaande cadetten en adelborsten. Doch onze Vogel, wiens buitengewone zin voor vrijheid en onafhankelijkheid zoo goed met zijn naam overeenstemt, wilde zich aan geenerlei band leggen. Hoogstens kreeg zijn vader van hem gedaan, dat hij, bij 't verlaten van de kostschool op zijn zestiende jaar, voor den provincialen hoofdingenieur te 's Hertogenbosch zijn examen als landmeter met goed gevolg aflegde. Kort daarna stond de zestienjarige jonkman, die zijne moeder reeds vijf jaren te voren verloren had, als wees in de wereld. Zonder bepaald doel voor oogen, beproefde hij nu eens het boerenbedrijf, dan weder het bierbrouwen, zonder dat het een of ander hem voldoening schonk, totdat hij, te Breda in aanraking komende met den kunstschilder F. de Haan, lust in het teekenen kreeg en onder diens leiding zich vlijtig ging oefenen. Toen de voogd bekwamer gids noodig achtte, bracht hij den ijverigen jonkman bij den destijds alom populairen en gezochten landschapschilder Andreas Schelfhout in den Haag, die zich bereid verklaarde den jeugdigen schilder op zijn atelier te nemen.
Schelfhout was in dien tijd de eerste landschapschilder in ons landje. Met een gemak en eene vaardigheid welke zijn penseel wonderen deed verrichten, bracht hij ons eenigmooi landschap in eindelooze verscheidenheid, in zomer en winter, op elk uur van morgen, dag en avond, bij storm en zon, op doek en paneel. Steeds met de zelfde frissche opvatting, het zelfde ware en bekoorlijke koloriet en de zelfde aardig gekozen stoffage.
koog aan de zaan
naar een schilderij
| |
| |
Hij was zóó vlug in 't schilderen en in het teekenen met waterverf, dat hij onder 't ontbijt of onder de thee op een daartoe steeds gereed gehouden, opgespannen vel papier lilliput-teekeningetjes van eenige centimeters maakte, die grif door kunstkoopers met 25 of 30 gulden betaald werden. Men vertelde dan ook lachend, dat Schelfhout zijn huisgezin, dat vrij talrijk was en op een ruimen voet leefde, alléen van den verkoop dier ontbijtteekeningetjes onderhield.
* * *
Bij dien origineelen patroon, die als schilder zulke groote gaven ontvangen had, werd Vogel als leerling geplaatst. Men had destijds in den Haag drie welbekende leerscholen, waar men voor het kunstschildervak kon worden opgeleid: het atelier van Schelfhout, dat van den heer Van de Sande Bakhuyzen op de Nieuwe Haven en dat van den heer J.E.J. van den Berg, directeur der Haagsche Teekenacademie. He decoratieschilder Bart van Hove en zijn zoon Huid, welke laatste toen nog het hoofdgebouw van het Hofje van Nieuwkoop bewoonde, hadden ook eenige leerlingen, doch niet in die mate als het eerste drietal. In dien tijd was men vast overtuigd, dat zonder meester, die u dagelijks steunde en leidde, kneedde en africhtte, er geen heil in de schilderkunst te vinden was.
Toen J.G. Vogel op zijn 21e jaar op Schelfhout's atelier kwam, vond hij daar nog vier andere onmondigen: de heeren J.B. Tom, A. Vrolijk (vroeg gestorven broeder van den later zeer bekend geworden kunstschilder J. Vrolijk), J. Dona en J. Destré. In zoo verre was Schelfhout een verstandig en goed meester, dat hij geenszins zijn eigen werk den leerling als voorbeeld stelde, maar hem naar de natuur, als de éénige meesteresse
san remo
naar een schilderij
en leidster verwees. De meester trachtte slechts het pad wat te effenen en op de voetangels en klemmen te wijzen.
Hij liet dus ook zijn leerling Vogel zooveel doenlijk vrijheid van beweging, en deze maakte daar een verstandig gebruik van. Onder de massa teekeningen, studies en krabbels, welke Vogel met groote zorg en met de liefde eens vaders voor zijn kroost bewaard heeft, bevinden zich uit dat eerste tijpperk nog studies naar de natuur en zeer uitvoerige detailteekeningen van boomen en duingronden in al hunne fijne schakeeringen. Volgens de opvatting dier dagen moest van elk onderdeel rekenschap gegeven worden en diende dus de aanvanger nauwkeurig in alle bijzonderheden door te dringen.
De heide met haar bruine en paarsche
| |
| |
partijen, hare erica's en mos, afgewisseld door blanke zandgronden, met hier en daar opschietend kreupelhout - was aanvankelijk Vogel's bevoorrechte studieveld. Onder zijne vlug geschetste studies, waarin de artist er buitengemeen in slaagt, met weinige lijnen en sobere tinten, de ruimte en de hooggewelfde lucht op zijn vel ruig papier uit te drukken, vindt men ook nog de Noord-Brabantsche heide terug, waarvan de schilderij zich in het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt. Als volgzaam kind van zijn tijd heeft de schilder in dit harmonieus heide-gezicht meer aan de verschillende onderdeelen geofferd en grooter uitvoerigheid betracht, dan de later opstaande impressionistische richting noodig oordeelde.
beekhuizen
schets
Een verblijf van vier jaar te Kleef, waar de toen beroemde landschapschilder B.C. Koekoek woonde, gaf aanleiding tot het beslag leggen op tal van schilderachtige punten in en om het door Hollanders zoo druk bezochte grensstadje. Doch Vogel miste er, ondanks de gezelligheid van het huiselijk leven dat hij er met zijne jonge gade genoot, het ècht Hollandsch landschap en den omgang met zijne bentgenooten.
In den Haag teruggekeerd, breidde hij zijn programma uit, en bleef niet meer zoo uitsluitend al zijne oplettendheden en al zijn kracht aan de heide wijden. Met zijn groot schetsboek trok hij overal heen en schreef daarin evenzeer zijne Zwitsersche indrukken neer, als hij er de Drentsche heide, schilderachtige kijkjes te Kortenhoef of kloeke riviergezichten op Dordrecht in memoreerde. Vol vurigen ijver, de oogen steeds flink open, liet hij weinig voorbijgaan, wat in zijn schetsboek goede sier kon maken.
Van daar die ontzagwekkende verzameling schetsen, krabbels en studies, welke motieven voor tallooze schilderijen bevatten, en waaronder menige impressie, die wederkeerig den beschouwer pakt en bekoort.
Toen in 1872 het genootschap Pulchri Studio zijn trouwen bentgenoot Vogel tot voorzitter koos, vond deze in zijne nieuwe betrekking ruimschoots gelegenheid, van zijne
| |
| |
boomrijk landschap met vee
naar een schilderij
geestkracht en volhardingsvermogen blijk te geven. Er was toen dringend sprake van een eigen gebouw voor het zich meer en meer uitbreidend genootschap. Men verlangde een eigen huis in het midden der stad, dat behoorde te bevatten: eene tentoonstellingszaal, welke tevens voor het houden van kunstbeschouwingen geschikt was; eene teekenzaal; eene leeskamer; een societeits-lokaal; eene bestuurskamer en eene conciergewoning. Na lang zoeken en rondzien vond men een bijzonder geschikt terrein in de Willemstraat, eene oppervlakte van 1840 meter bevattende, welke voor 32500 gulden te koop was. De bouwmeesters J.F. Metzelaar en H.P. Vogel ontwierpen een plan; Pulchri's voorzitter spande er zich voor en klopte stoutmoedig bij de zeer vermogenden aan, om geldelijken bijstand. Ook tot den Koning wendde zich het genootschap en Z.M. Willem III ging zóó ver, van Pulchri Studio 5000 gulden 's jaars gedurende 20 achtereenvolgende jaren te verzekeren. Doch ondanks den milden steun van den koninklijken beschermer slaagde de volijverige Vogel er niet in, de nog ontbrekende gelden voor den bouw bijeen te krijgen.
In zijne qualiteit van voorzitter werd de heer Vogel door de Regeering tot lid der
vorden
studie
| |
| |
wolfhezen
studie
hoofdcommissie voor de Wereldtentoonstelling te Weenen benoemd. Voor hem inderdaad geene sinecure. In een donker tijdperk, dat de cholera te Weenen heerschte en zijn medeleden allerlei spitsvondige verontschuldigingen bedachten om thuis te blijven, trok Vogel naar Weenen, en vond zich daar tegenover eene onwillige commissie geplaatst, die Nederland als een stief kind scheen te willen behandelen. Daar verzette Vogel zich krachtdadig tegen. De hoogste machthebbenden werden door hem opgezocht; hun werd de schandelijke achteruitzetting van Nederland frank en vrij aangetoond, en Vogel rustte niet vóór hij verkregen had de ruimte, welke voor Nederland, wilde het zich van zijne beste zijde voordoen, onmisbaar was.
De Nederlandsche kunst niet het minst heeft dan ook op de Weener Wereldtentoonstelling zulk een flink figuur kunnen maken, doordien haar commissaris in Oostenrijk's hoofdstad gezorgd had, dat haar eene zaal ter beschikking was gegeven, welke, zoo wat ligging als ruimte en licht betrof, voortreffelijk mocht heeten. Door Vogel's energiek optreden ontving de Nederlandsche school de haar toekomende onderscheidingen, en onze kunstlievende Koning, die van Vogel's wakkere en doorzettende maatregelen te Weenen gehoord had, schonk hem onmiddellijk het officierskruis van den gouden Leeuw van Nassau.
De Nederlandsche schildersbent, opgetogen over zulk een kloeken en onvermoeiden afgezant, wiens groote verdienste intusschen de Keizer van Oostenrijk en de Nederlandsche Regeering door Vogel's benoeming tot ridder in de Frans Jozefsorde en van den Nederlandschen Leeuw erkend hadden, bood den gelukkigen en wakkeren vertegenwoordiger (op 15 Jannari 1874) een feestmaal in het Hôtel de l'Europe te 's Gravenhage aan. Een echt vroolijk, opgewonden festijn, met Herman Ten Kate tot voorzitter, en waar Sam Verveer, zinspelende op Vogel's geestkracht en kordaatheid, getuigde, dat ‘zoo'n Vogel in de hand beter was dan tien in de vlucht.’
De Koning scheen dat ook te vinden en liet den gelukkigen verdediger van Neder- | |
| |
lands kunstbelangen bij zich te Clarens aan het meer van Genève, waar Z.M. toen verblijf hield, te logeeren vragen.
Als men Vogel in vertrouwelijken kring hoort vertellen van dat verblijf van eenige weken, krijgt men de overtuiging, dat Koning Willem III de gastvrijheid in hare grootste volkomenheid en kieschheid wist toe te passen. Toen de gast daar aankwam, vond hij er in een vertrek alles wat een schilder voor de uitoefening zijner kunst verlangen kon. Van den eigenaar van 't hotel vernam hij later, dat Z.M. in eigen persoon de twee grootste en mooiste kamers had uitgezocht. De fijnste beleefdheden vielen den gast ten deel. Toen de gast reeds eenige weken bij den Koning had doorgebracht, geviel het, dat twee heeren uit Z.M.'s gevolg voor 14 dagen naar Italië zouden gaan, om voor den Koning eenige inkoopen te doen.
Een paar dagen voor die reis, vroeg de koning plotseling aan tafel, of zijn gast geen lust zou hebben mede te gaan. Onvoorbereid op eene dergelijke vraag, gaf de heer Vogel een ontwijkend antwoord. De koning dringt aan, verzekert dat zijn gast hem een groot genoegen zal doen door 't aanbod aan te nemen, en de invité, tegen zulk een mild aanhouden niet bestand, zwicht ten slotte voor de hem toegedachte gunst.
‘Maar heeft u wel een warmen reismantel?’ vroeg de bezorgde koninklijke gastheer den volgenden dag. ‘U trekt over den St. Gotthard en daar kan 't bar koud zijn! En dan dient u ook een flinken kijker mee te nemen’....
Ofschoon de gast aanvoerde, dat hij voor de kou niets bang was en zijne oogen uitstekend waren, zorgde Z.M. dat er den volgenden morgen een ruime voorraad reismantels en verrekijkers aanwezig waren, waaruit de gast, ondanks zijn tegenstribbelen, gedrongen werd, eene keuze te doen. De heer Vogel heeft reismantel noch kijker onderweg gebruikt, maar den laatste bewaart hij steeds als een aangenaam aandenken aan den hoogen gastheer, die tot het laatste oogenblik zoo echt vorstelijk-vriendelijk gebleven is.
Na zijne vele bemoeiingen als lid der Hoofdcommissie voor de Weener Wereldtentoonstelling, toonde de heer Vogel zoo in woord als in geschrift zijne belangstelling
dordrecht
schets
| |
| |
hooghalen
studie
in alles wat Kunst en Kunstnijverheid betreft. Zoo in Het Vaderland als in andere organen verkondigde zijne pen gezonde en vooruitstrevende denkbeelden ter bevordering van de belangen van Kunst en Kunstnijverheid. En toen Dr. J.Th. Mouton in Het Vaderland de wenschelijkheid had uitgesproken om het paleis op den Kneuterdijk voor een Museum van Kunstnijverheid te bestemmen, steunde de heer Vogel dit denkbeeld in twee flinke, uitvoerige artikelen (31 Juli en 1 Augustus 1882), met praktische wenken het geopperde plan aanvullende.
wolfhezen
schets
Op 1 December 1892 trad de heer Vogel, die sedert eenigen tijd weduwnaar was, op nieuw in den echt met de hooggeschatte kunstenaresse Marguerite Rooseboom, de schilderes dier fijngevoelige, harmonische kleurgedichten, waarvan menigmaal eene enkele bloem, eene roos of eene camelia, het hoofdmotief vormt. Met deze begaafde artiste, eene nicht van Vogel's eerste vrouw, bracht hij den geheelen winter van 1892-'93 in Italië door, genoot met zijne voor al deze kunstschatten zoo vatbare echtgenoote van alles wat Florence, Rome en andere uitverkoren plekken in zulk een rijkdom aanbieden, en
| |
| |
liet inmiddels zijn schetsboek niet ongemoeid. Zoo bracht een toeval het echtpaar in kennis met San Remo, nabij Ventimiglia, waar Vogel meer dan één aantrekkelijk motief voor eene schilderij schetste. Die tegen den berg gekleefde huizen met hunne donkere gangen en plotselinge lichtvallen brachten het kunstenaarspaar in verrukking.
Toen beiden zich daarna te Voorburg gevestigd hadden, waar mevrouw Vogel-Roosenboom vlijtig schilderde en aan leerlingen, die van heinde en ver kwamen, onderricht gaf, scheen het alsof de heer Vogel palet en teekenpen had opgeborgen. Intusschen had zich in de opvatting en het in zich opnemen van de werkelijkheid, bij den heer Vogel eene sterke neiging naar het meer breede zien van onzen grooten Jacob Maris geopenbaard. Lang vóor Vogel's vereeniging met de begaafde coloriste, kon men in zijn werk die kentering constateeren. Meer en meer liet hij zich door dien invloed beheerschen. Is het wonder, dat de heer Vogel, eenmaal in gemeenschap van geest met de door hem zoo hoog gewaardeerde artiste gehuwd, als van zelf ook den invloed van haar in kleur en toon zoo krachtig palet onderging. De zelfde stroom, die Jacob Maris had meegevoerd, had ook zijne werking op Marguerite Rooseboom uitgeoefend, en liet niet na, eveneens Vogel's opvatting te wijzigen.
Op Vogel's atelier in de Juliana van Stollbergstraat te 's Gravenhage, aan welks wanden de fijngevoelige, teedere kunst van Marguerite Rooseboom zich zoo indrukwekkend openbaart, leert men de hooge waardeering van den schilder-echtgenoot voor de kunst zijner betreurde gade kennen - én beseffen. Hare groote techniek is daar even bewonderenswaardig als hare dichterlijke opvatting.
Omringd door de kunst zijner vrouw, verzadigd van hetgeen de wereld biedt, heeft Vogel een tijdlang de trappistenrol in de Nederlandsche kunstwereld vervuld. Hij zweeg - en zijn palet was voor goed opgeborgen. Zoo hoorde men althans. Doch op een gegeven oogenblik verbreekt de pseudo-trappist het stilzwijgen, verrijst Vogel uit den (schijn)doode en hoort men, dat de herrezen artist met zùlk een hartstocht wederom aan het schilderen is gegaan en met zùlk een onstuimigen ijver het penseel hanteert, dat de verfverkooper zich van blijdschap in de
fontainebleau
schets
handen wrijft.
Zoo had de heer Vogel in de laatste twee jaren zulk eene reeks van de meest uiteenloopende onderwerpen en motieven op doek gebracht, dat van lieverlede het plan, om al het door hem gewrochte onder de oogen van het publiek te brengen, een vasten vorm aannam.
En zoo werd van 14-27 September 1901
| |
| |
in de zaal van den Haagschen Kunstkring door den heer Vogel eene Tentoonstelling gegeven van een dertigtal schilderijen en van een ruim 500 studies, schetsen en krabbels.
Zoowel het Bosch van Fontainebleau in den herfst, frisch en zonnig, als de bochtige steeg in San Remo of zeilende schepen aan den Moerdijk. Hier eene besneeuwde laan te Hilversum, ginds molens te Dordrecht. Nu eens een riviergezicht, dat in opvatting en behandeling een neefje van Jacob Maris lijkt; dan weder een vlug getoetst landschap, waarvan het bekoorlijk licht en bruin de hoofdverdienste uitmaakt. Verscheidenheid te over; vogels van diverse pluimage.
Ook in den overvloed van teekeningen vindt de oordeelkundige velerlei, waarvan de greep verrast, de opvatting treft. Onze artist, die overal gezworven heeft en wiens schetsboek zijn onafscheidelijke gezel was, mag trotsch wezen op dit vijfhonderdtal, dat zijn ‘Staat van dienst’ op Kunstgebied zoo kranig openlegt en van zijne welbestede kunstenaarsloopbaan zulk een gunstig getuigenis geeft.
|
|