Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan de redactie.De vierde druk van perk's gedichten. (Van Looy - Amsterdam).- Van Perk's gedichten zijn verschenen, na den eersten druk: een prachtuitgave met lithografische versieringen van Nieuwenhuis, mooi werk zoo van druk als van verluchting, daarna een goedkoope uitgave, die aan de voornaamste eischen voldeed: goede correctie en goeden druk, een bij uitstek geschikte editie voor de velen in Nederland, die houden van poëzie, maar voor verzenbundels niet veel kunnen missen. De uitgave met de verluchting van Nieuwenhuis moet welhaast zijn uitverkocht en, daar de steenen afgeslepen zijn, is er van vermeerde- | |
[pagina 64]
| |
ring der exemplaren natuurlijk geen sprake. Als een soort van curiositeit zullen de bezitters hun eigendom kunnen vertoonen, wanneer we eenige jaren verder zijn en verzamelaars gaan dan zeker op jacht van ‘een Perk, 2e editie.’ De eerste uitgave is nog wel niet zeldzaam, doch zal 't weldra moeten worden. De derde, goedkoope, is dus de éénig nog courant verkrijgbare tegen matigen prijs. Doch veel van de waarde dezer editie is nu verloren gegaan door de verschijning van een vierde. Wij kunnen ons voorstellen dat de vereerder van Perk of de beminnaar van moderne Nederlandsche verzen niet veel geeft om een eerste editie, noch om het moois van Nieuwenhuis, maar hij verlangt te bezitten een zoo volledig en correct mogelijken tekst. En, daar nu, op die goedkoope derde, een vierde uitgave is gevolgd met vrij belangrijk vermeerderden inhoud, is die derde druk van minder waarde geworden voor den gewonen lezer en grootendeels van onwaarde voor hem, die Perk wil bestudeeren. Echter, kan deze niet buiten een der vorige edities, omdat de nieuwe niet bevat de twee voorredenen van Mr. Carel Vosmaer en Willem Kloos, beide van zoo groot belang voor hem die van Perk's gedichten de volle beteekenis kennen wil, en ook de aanteekeningen niet werden overgenomen. Wat de versiering door den heer J.G. Veldheer aangaat, we mogen daarover wel in de laatste plaats onze meening zeggen. Vergelijken we nu de vierde uitgave met de derde, dan zien wij - behalve verschil in formaat, druk en andere uiterlijkheid - dat in de vierde wèl een goed portret van Jacques Perk is gegeven; maar dat de voorrede van Willem Kloos heel wat minder zegt dan de eerste. De tegenwoordige staat grootendeels heelemaal los van het werk en zou passen voor, het doet er niet toe welken herdruk van moderne poezie. Ook naar den vorm is zij minder gelukkig. Kloos geeft nog wêer eens ten beste zijn meening omtrent de poëzie in Nederland van vóór Perk, en hij doet dat in den stijl van den goedigen Nutsvoorlezer van ettelijke jaren hèr, babbelend tegen den ‘geachten lezer,’ hem het duidelijke nog verduidelijkend, hem aanmoedigend om ‘bedaard na te gaanGa naar voetnoot*) wat (des dichters) werk voor ons is,’ draai-ommetjes gebruikend, die aan 't suikerwaterglas herinneren: ‘Ja, in stede van vergast te worden op... wordt de lezer integendeel verplaatst... in.’ Dan hooren we dat ‘Vondel, vooral, wemelt, tot ontroerens toe, van schoonheden,’ dat ‘Bilderdijk daverde... op brozen voortstevenenden drang’ en krijgen we zinnen als: ‘in de negentiende eeuw... was de poëzie over 't geheel beschouwd, er nu niet, bepaald gesproken, op vooruitgegaan. Bilderdijk's invloed, en ook zijn nawerking waren, om de volle waarheid te zeggen...’ etc. Staring ‘wist zich... los te houden uit dat, wèl wat vervelende historische verband...’ ‘Laat toch ieder zijn bijzondere genoegens’ (van godsgeloof gesproken!) ‘op het zinlijke gegrondveste, niet absoluut onmogelijke mogelijkheid...’ ‘gij gelooft het niet, lezer? Neem dan zelf maar even de proef en lees... de ‘Imitatio Christi...’ ‘Hier rest mij de schoonheid te ontvouwen...’ ‘Maar zeg nu toch niet, geachte lezer, (kan 't wel Nutslezerachtiger???) dat gij er eigenlijk niets aan hebt, aan deze verzen... omdat zij u, bijvoorbeeld, niet doen denken aan God, niet aan de wetenschap of aan de staatkunde, niet aan de historie of aan uw huisgezin. Wat zou dat toch eigenlijk? Is het dan zoo vreeselijk, als gij daar eens uitraakt voor een enkel uur?... Als gij, b.v. op een vrij-genomen dag, alle zaken eens van u afzettend, u, opgeruimd naar buiten begeeft... dan geniet ge eerst echt.... En dan zegt gij blij: Dat is wel ferm en nuttig, dat zwoegen,... maar hier is het toch veel prettiger, voor een tijd. Welnu, in die zelfde stemming... moet ge òòk gaan lezen de prachtige verzen van den éénigen Jacques Perk.’ Nu vraag ik u: prijst men anders aan een fiets, een automobiel, een footballspel of healthrestorers en borstverwijders? Is dàt een manier om menschen aan te sporen tot het gaan genieten van Perks gedichten? Als men bedenkt dat een dichter nu zóó schrijft, na de mooie, suggestieve voorrede voor den eersten druk te hebben doen klinken door | |
[pagina 65]
| |
Nederland als 't roepen van een wachter uit der Schoonheid rijk... dan voelt men weemoed over zich komen en angst. Of... voelt Kloos niet meer zoo veel voor Perk? Zou dàt het wezen? Kloos teekent aan, in een noot: ‘De Mathilde verschijnt in deze vierde editie nu eindelijk compleet, in de eerste editie kon dit niet gebeuren, omdat ik toenmaals - de schrijver was nog nagenoeg onbekend - over een beperkter bestek had te beschikken. In de volgende edities bleef dit (wát dit? Red.) uit kracht der gewoonte, zoo voortduren. Maar in deze definitieve, vierde uitgave mag en moet Mathilde verschijnen, zooals de schrijver, indien hij nog in leven was, zelf haar den druk zou hebben waardig gekeurd’. (Dit, nu, is maar een veronderstelling en kàn niet meer zijn; want vrij veel liet Perk na, dat niet is gebundeld). Had dus de uitgever van de eerste editie meer ruimte gehad, wij zouden dadelijk de Mathilde gekregen hebben zooals nu. Hoeveel ruimte neemt dit meerdere dan wel in, dat een uitgever (de risico-loopende) daarvan zóó was geschrikt, dat hij liever een onvolledige, dan een volledige gaf? Voor de Mathilde... acht-en-twintig pagina's, van die kleine pagina's, waarop met kleine letter éen sonnet was gedrukt. Nog geen twee vel op de twaalf zullen we rekenen. Kloos weet het natuurlijk zeker, anders zou hij 't niet zeggen; maar wat een wonderlijke uitgever dan toch! Nu wij weten dat veel belangrijks weggelaten is, verlangen wij bericht omtrent de wijze waarop uit de cahiers van Perk een keuze werd gedaan, eerst door Vosmaer en Kloos, nu door Kloos alléén. Wij hechten daaraan groot belang omdat Kloos nu spreekt van een definitieve uitgave. Wij hadden, niet een noot, maar een heele voorrede desnoods, gewenscht, waarin aan het publiek duidelijk en uitvoerig rekening en verantwoording was gedaan van de wijze, waarop de eerste en deze vierde edities samengesteld werden. Wij hadden gewenscht de categorieke verklaring: nu is er niets meer dan bepaald kindergerijmel of: nu is er enkel nog wat heelemaal onbelangrijks of minderwaardigs, dat niet wordt openbaar gemaakt om die en die redenen. We wijzen even (om er de volgende maand op terug te komen) naar de uitgaaf der gedichten van Guido Gezelle ten einde den lezer duidelijk te doen zien hoe men een vereerden dichter òòk aan een belangstellend publiek geven kan, na zijn dood. Aan zulk een verzekering: ‘er is niets meer’ van Kloos hadden we genoeg gehad; maar elke andere moet ons onbevredigd laten. De gedichten van Perk zijn een historisch document geworden. Zij hebben nog een andere dan aesthetische beteekenis, waardoor ook het, in de oogen van Kloos minder mooie, wel heel belangrijk zou kunnen wezen voor ons. Indien we nu nagaan wat het verschil is tusschen den derden en den vierden druk (voor den tekst) vinden we: 1o. de nommering der verzen is weggelaten in Mathilde. 2o. het motto voor de Mathilde is met zes regels verkort. 3o. na het sonnet Eerste Aanblik zijn ingelascht vier sonnetten: Gebenedijde Stonde, Liefde, Ik min uw minnaar, Besluit. Na Morgenrit komen twee nieuwe sonnetten: Harmonie, Een Handkus; na Madonna één: Aanzoek; dan volgt het oude Belijdenis, in plaats van Ochtendbede, dat nù voorafgaat aan het nieuwe Onthulling en het nieuwe Zij sluimert. Tusschen Bergstroom en Scheiding zijn ingevoegd twee sonnetten: O, Noodlot! en Voorgevoel; tusschen De Maan verrijst en Mijmering is nieuw: Ommekeer; tusschen Mijmering en Gescheiden: Uchtendgroet; na Gescheiden is weêr nieuw: Mist; na Nederwaarts is ingevoegd Dropsteen (vroeger fragmentarisch gegeven); na Een Adder, zijn nieuw: Verlangen, Machtige Aandrift en Was dat een lied; na De Roos, zijn nieuw Vrij en Herdenking. In het derde boek zijn na De Kluizenaar, nieuw de sonnetten: De grijsaard op den berg en Een denker; na De sluimerende in 't graan is nieuw: De Akker, na een Luwtje werd ingevoegd Het oog van 't Woud en na Dorpsvesper zijn nieuw: De Mis, De Voorzaat, Kennis I en Kennis II. In Boek IV werden ingevoegd Avondgroet (na Dorpsdans), Scheper en Nacht hebben van plaats gewisseld. Na Idealen, kwam | |
[pagina 66]
| |
nieuw: Zegen mij. Rots en Water, De Doodenakker, Het grootsche denkbeeld kwamen nieuw na Wederzien. Na Laatste Aanblik kregen wij nieuw: Vaarwel; en, na Aan Mathilde, nog Aan den Lezer I en II. In Overige gedichten, is Vroegmis vervallen; daarvoor kregen wij het sonnet in zijn geheel op pag. iii (4e uitgave); over kleine wijzigingen in den tekst zullen we maar niet spreken. Zoo verviel ook Dropsteen, waarvoor we kregen 't geheele sonnet op pag. 73 (4e uitgave) en ook vervallen is Blanke handen. Met leedwezen missen wij de Aanteekeningen, waarin veel belangrijks voorkomt en die wij veel liever hadden zien uitgebreid, ook tot al het nieuwe, dat ons nu werd gegeven. Een Inhoud met titels óók der Mathilde-sonnetten ware zeer wenschelijk geweest en zou den lezer van deze vierde uitgave 't vergelijken niet 1-3 zeer hebben vergemakkelijkt. De boekversiering komt ons hier en daar wel heel zwaar voor; de randlijn is op enkele pagina's gebroken, wat wel niet zoo heel erg is, maar toch ontsiert. De typografische uitvoering mag voor het overige voortreffelijk heeten. Onzen indruk van deze nieuwe uitgave kort weder gevend, moeten wij erkennen dat het uiterlijk ons wel voldoet, de nieuwe verzen ons natuurlijk groote vreugde gaven; maar de wijze, waarop Kloos zijn taak van uitgever heeft opgevat ons teleurstelling bezorgde. Misschien was 't hem opgedragene ook niet precies werk voor een dichter en zou een snuffelaar-criticus dat gedaan hebben met meer begrip van de eischen, die aan definitieve uitgave der gedichten van een zóó veel beteekenend kunstenaar als Perk, moeten worden gesteld. | |
Nieuwe boeken.I. Romans.Van Couperus kregen wij, dit najaar, het eerste gedeelte van De boeken der kleine zielen. Dat eerste gedeelte vormt een roman in twee flinke deelen, geheeten De kleine zielen (L.J. Veen, Amsterdam), waarvan de handeling gebeurt in 's Gravenhage. Met aantal Haagsche romans, dat reeds niet gering mocht heeten, werd aldus nog met een vermeerderd. En alweder, gelijk alle overigen, zonder uitzondering, geeft het van de Hagenaars een weinig lieflijke portrettengalerij. De residentie wordt allerminst gevleid door hen, die haar kennen, 't getuigenis van een Hagenaar als Couperus mag wel in 't bijzonder bezwarend heeten. Toch gelooven wij niet dat speciaal Haagsche ondeugden en Haagsche kleinzieligheden worden geteekend in dezen roman. Menschen van elders moeten typen herkennen. Voor niemand is dit echter een troost Couperus toont zich in De kleine zielen een meester in de kunst van karakterteekening. Al die menschen uit het boek leven, leven zóó krachtig in ons, dat wij hun karakters onthouden, lang na de lektuur van het kostelijke werk dat ons inderdaad het kleine geeft, maar uitgebeeld door een kunstenaar van groote begaafdheid. In de deftige familie Van Lowe is wat gebeurd. Och, och! zoo wat vreeselijks is gebeurd in die nette familie! Daar was Constance, een mooi meisje, goed en wel getrouwd met een gezant - niet minder! - een gezant aan het Italiaansche hof, een minister-resident - verbeeldt u! Hij heette De Staffelaer. Hij was wel oud, maar nog flink en zoo rijk en zoo gedistingeerd en de familie vond het zoo heerlijk dat de minister-resident De Staffelaer nu geparenteerd was aan de Van Lowe's. Maar, wat doet Constance? Zij wordt intiem met den secretaris van den gezant, baron Van der Welcke. Zoo iets komt meer voor. Doch in andere families leidt dat niet tot een openbaar schandaal. Constance, echter, laat zich door haar man betrappen. Een scheiding volgt. Maar Van der Welcke, die Constance niet meer lief heeft, biedt haar op last van zijn rechtzinnige ouders, zijn hand aan, die wordt aanvaard. Dat is nu veertien jaar geleden. Zij is niet met Van der Welcke naar 't vaderland teruggekeerd; dat kòn natuurlijk niet. Maar hun is een zoon geboren en voor 't kind achten zij 't niet goed altijd buitenlands te blijven als bannelingen. Bovendien, Constance heeft heimweh, niet in de eerste plaats naar 't | |
[pagina 67]
| |
vaderland, doch naar de familie. Constance heeft familiezwak. Slechts een paar keer heeft zij haar moeder in Brussel gezien. Zij stelt zich alles voor van den omgang met haar bloedverwanten. Nu heeft Couperus van die lieden kostelijke portretten gemaakt en een mooie verscheidenheid van erg en gewoon voorname, rijke en maar éven gefortuneerde menschen van Lowe (en aangetrouwd) weten uit te zoeken. Hij laat ons zien hoe Constance en haar man door al die familiemenschen worden ontvangen, doet ons weten wat zij van hen denken, wat er achter hun rug al zoo wordt gekletst; want De kleine Zielen - dat is ook een roman van De Klets, de heerlijke, Haagsche, hoogestandklets, venijnig als alle andere en misschien nog een beetje erger. Constance is nog een mooie vrouw, en veel eleganter dan het gros der andere dames familie-leden. Ze heeft mooie kleeren, brillanten... en zij heeft immers schande gebracht over de familie Van Lowe, veertien jaar geleden! Dat moet zij ontgelden, daarvoor zal zij boeten. De roman verhaalt van haar lijden, haar teleurstelling, de eindelijke catastrofe, die haar 't verblijf in den Haag onmogelijk maakt. Tot zeer onwelkome bondgenoot heeft de Haagsche klets een Haagsch schandaalblaadje gekregen. Wij zullen 't verhaal niet resumeeren. Dat zou maar genot van lezers kunnen bederven. Wel dient nog afzonderlijk te worden vermeld de figuur van Constance's jongetje: Addy. Dit kereltje is een wonderkind, misschien naar de natuur geteekend - er zijn onwaarschijnlijke levende menschen - misschien gefantazeerd. Met de uiterste kieschheid verdeelt hij zijn vriendelijkheden tusschen vader en moeder, van wie hij weet dat zij elkander ternauwernood kunnen uitstaan, hij regeert zoowat in huis, hij beslist in moeilijke aangelegenheden. Tegen al dat andere, schrijnend reëele aan, doet deze teekening van het ideale ventje wel vreemd. Ook komt ons dat geschreeuw van de scheldende dorre doove tantes aan het slot wel een wat heel erg grof middel voor om wat vreeselijks te laten gebeuren. Maar, met dat al, is Couperus' nieuwe werk zeker te rangschikken onder zijn beste karakterromans; méér nog kan getuigd: - onder dè beste.
Niet beneden het nieuwe boek van Couperus stellen wij dat van Jeanne Reyneke van Stuwe, die met Het Kind zeker 't beste heeft gegeven dat wij van deze al maar vooruitgaande schrijfster mochten ontvangen. Ook dit is een roman in twee deelen (Amsterdam, L.J. Veen). Het brengt een diepgaande, met uiterste fijngevoeligheid behandelde zielkundige studie. 't Onderwerp is de liefde van een jong meisje voor een jongen man, die eerst haar als kind beschouwt, later zich wel met haar verlooft, doch haar akelig behandelt, duidelijk laat merken dat hij niets doen zal om haar gelukkig te maken, doch haar zoo overheerscht dat het arme meisje, in spijt de waarschuwingen van haar moeder, tòch tot een spoedig huwelijk haar toestemming geeft. Voortreffelijk zijn die twee hoofdfiguren geteekend. Max is wel een verschrikkelíjk antipathiek heer, maar er zijn er zeker zóó en onder diegenen bepaald ook die mooie, rijke meisjes betooveren kunnen. Het arme, gevangene, zwakjes tegenspartelende vogeltje, dat het meisjes-zieltje van Dolphy is, werd met groote teederheid meesterlijk gegeven. Wel wat héél zwakjes is de moeder, die zich eerst laat ompraten door Max, ofschoon ze hem niet goed vertrouwt en al heel weinig weet te heerschen waar 't haar plicht van moeder zou zijn geweest Dolphy voor een onherstelbare dwaasheid te behoeden. Doch ook zùlke moeders leven in ons midden in te grooten getale om deze romanfiguur onwaarschijnlijk te noemen. Het Kind is heel sober geschreven, met angstvallige vermijding van alles wat zou doen denken aan jagen naar stijleffecten. Ter wille van den lezer in de huiskamer zij vermeld dat de schrijfster niet opziet tegen een enkele tamelijk realistische beschrijving; maar in zijn wezen is dit boek desniettegenstaande dat volkomen kuisch.
Nog weer een roman in twee deelen ontvingen wij van mevrouw Suse La Chapelle-Roobol. (Uitgave der Erven Loosjes, Haarlem, | |
[pagina 68]
| |
1901.) Deze draagt tot titel Voor 't oog van de Wereld en is, naar die titel dan ook doet vermoeden, de roman van een huichelaar. Martha, een lief, ernstig meisje, trouwt met een predikant van orthodoxe richting. De man blijkt eerst verzot op weelde en zingenot, verder een oogendienaar van rijke en aanzienlijke menschen, dan nog schoffeerder van een catechesantje, eindelijk bovendien lasteraar, schavuit van 't ergste soort. Het lijden van Martha bij dezen onverlaat en de reeks schoeljestreken, die bedoelde predikant op zijn rekening heeft, geven der schrijfster stof tot een lang relaas, dat, zonder gelukkige fragmenten, nu in twee boekdeelen wordt gedaan, nadat eerst de lezers van het tijdschrift Nederland er op zijn vergast. Mevrouw La Chapelle-Roobol, van wie wij oneindig beter werk mochten aankondigen, heeft van deze boevenhistorie niets aangrijpends weten te maken, omdat een stevige, psychologisch betrouwbare ondergrond totaal ontbreekt. Zij gaf slechts een verhaal; niets van een studie. En dat zij zich geen moeite heeft gegeven om haar talent althans niet heelemaal in dit boek te misbruiken, meenen wij te kunnen zien aan den stijl, die wezenlijk op sommige plaatsen àl te ver staat beneden het dragelijk middelmatige. Wij weten dat de schrijfster tot veel meer in staat is en durven dan ook wel voorspellen dat weldra een beter, degelijker boek van haar te dezer plaatse met vreugde zal kunnen worden aangekondigd.
Lode Baekelmans liet herdrukken (Tierie & Kruit, Amsterdam, 1901) Marieken van Nijmegen dat, tijdens liet verschijnen in een tijdschrift, de aandacht heeft getrokken door de buitengewone qualiteiten van stijl. 't Is geen boek dat men moet lezen om 't verhaaltje - een verhaaltje van droeve min - maar om de levendigheid, de jeugdtinteling, die het kenmerken, vooral waar de schrijver uitweidt over allerlei dat hem op 't hart ligt, dat nog in hem ziedt en gist. Enkele vluchtig gedane schetsen van allerlei jonge kunstenaars getuigen van een talent, dat nog veel te hopen geeft. Het eind van 't boek is veel te veel brief aan 't publiek. Jammer dat die mededeeling er aan toegevoegd is. | |
II. Schetsen en Novellen.Eerst Heijermans, natuurlijk, die zijn vijfden bundel Falklandjes doet verschijnen (bij Becht, Amsterdam). Het zeer bijzondere talent van Samuel Falkland werd hier reeds gekenschetst. (Zie uittreksels uit de beoordeelingen, in 't boek zelf). Sedert zijn Falklandjes voor menigen krantenlezer een levensbehoefte geworden. Redacties worden herhaaldelijk falklandjes aangeboden; 't publiek noemt óók die kleine schetsen voor feuilletons al zoo. Men gaat ze nog eens eischen, als een koffiehuisbezoeker z'n zoute bollen en krakelingen. Wat bakt die Falkand ze lekker zout! Vooral over dèze bezending zijn we opgetogen. 't Heeft z'n reden, weledelgeboren lezers! Samuel Falkland heeft in een van zijn schetsen een stadsgedeelte genoemd naar den redacteur van ons tijdschrift, die deze artikelen schrijft. Sedert is uw dienaar natuurlijk ongenaakbaar en verzot op Falklandjes... nou!
Achter Falkland aan, maar een heel èrg eind achter, stapt B. Stichter, die òòk van die feuilletonnetjes maakte. En hij deed zijn best om erg aardig te wezen, net even aardig als die Samuel Falkland, zijn voorganger, net even pakkend wou hij ook zijn. Maar er is maar één Falkland en hoe verbazend knap die toch is, hoe heerlijk zijn talent om van 't geringste wat moois of wat grappigs te maken, kan men eerst goed waardeeren bij 't lezen van Stichter's boek met Facetten (Amsterdam, van Holkema en Warendorf.) Wij willen hiermee niet zeggen dat die Facetten geen waardeering kunnen vinden bij een krantenlezend publiek, zelfs beweren wij niet dat het bundeltje niemand genoegen kan doen; maar... de eenig echte, gewaarmerkte Falklandjes moet men hebben. Wie namaak koopt zal zich beklagen!
Dat is het genot van iemand, die tot boekbeoordeelen, zoo vlak na Sinterklaas, is veroordeeld, dat is het genot te mogen getuigen van een jong schrijver, die heel bescheiden | |
[pagina 69]
| |
voor den dag komt met Eerste Werk (door J. Everts Jr. Erven Bohn, Haarlem, 1901) dat hij veel, zeer veel talent heeft en er door ernstig werken komen moet, komen in de rijen der eersten, waar hij welkom wezen zal; want goede prozaïsten zijn er nooit genoeg in een land. Het bundeltje bevat een paar stukjes, die nog wat veel lijken op stijloefeningen, maar ook reeds mooi rijpe kunst. Daaronder rekenen wij Kermis, een uitvoerige, krachtig-realistische studie, getuigend van een kùnnen, dat verblijdt. Droevig is 't verhaal: van een meisje, dat eens pret wou maken en jammerlijk ten val wordt gebracht. Het slot klinkt als een waarschuwing. Een kort fragment dient hier aangehaald om te doen zien wat de jonge schrijver al vermag. 't Schetst het beginnen van Marie's roes: ‘Marie had het jool-verlangen tot een bedwelmenden koorts in zich voelen worden, ze kon het niet meer bedwingen, het beheerschte haar. Naar den tijd vroeg ze niet meer, wilde ze niet meer vragen. Ze wist niet wat het was in haar, maar ze voelde een onweerstaanbare behoefte buitensporig te zijn: te doèn wat haar ook maar even in den zin kwam, in stilte haar Mevrouw, de heele wereld tartend. Ze ging op in het tegenwoordige: aan de toekomst dacht ze niet; dit leven wàs er, het pakte haar, wat hierna kwam - de boete - deed er niet toe, was van later zorg.... Nu leèfde ze. Voor het eerst voelde ze, wat het leven kon zijn. En ze wìlde leven, lèven - het was héerlijk! - al was het maar éen nacht ten koste van alles.... Het was als een roes. Het gaf haar een wonderlijk-hoog, bezwijmelend genot: dat erg-onbehoorlijke van: te-blijven, heelemaal maar niet naar huis te gaan van-nacht. Ze voelde een drang om te lachen, aldoor maar te lachen omdat zij zich zoo vrij voelde, vrij!... en met al dat genot zoo maar voor-het-nemen rondom haar. Zij wond zich hoe langer hoe meer op in die prettige voorstelling; zij kon toch doen wat ze wilde? Ze bleèf! Wie zou het haar beletten?... Politie?... ja! die most is an d'r lijf komme! Ze dee toch niks geen kwaad? En Mevrouw...? Die zou haar hier wel met rust laten: ‘die kwam de deur niet uit met die herrie-op-straat’ bootste ze haar zeurig na. Neen, ze was vrij, heelemaal vrij. Ze kon doen en laten met d'r ‘eige lichaam’, wat ze verkoos; en ze wou nou-is lol hebbe van-avond, echte lòl..., ‘de kermis kwam maar eens in het jaar...! Als zoovelen menschen, prikkelde het waaghalzerige haar tot overmoed. Het was haar, die altijd gediend had, altijd gehoorzaam had moeten zijn, een gevaarlijke weelde: te kunnen doen wat ze wilde. Buiten de Montagne Russe had zij nog even geweifeld, wat zou ze doen: blijven, of naar huis gaan? Ze wist dat het toen nog tijd was om te beslissen, en ze was even stil geweest onder den strijd der argumenten vóor en tégen. Maar ze had dien tijd in gëaarzel voorbij laten gaan; en op eens beseffend, dat het nu tóch te laat was, viel haar beslissing: gaf zij zich geheel over aan de woeste vreugde van het feest. Haar opgewondenheid steeg tot een bijnaroekelooze uitgelatenheid: een feestwaanzin....’ Aan 't eind nog éven geredeneer van den wijzen schrijver; maar hij zal zich ook daarvan leeren onthouden en gaan inzien dat men zijn doel op zuiverder artistieke wijze kan bereiken. Ook zijn héél goed: Alle-dag-leven, Fabrieksleven en Stadsnieuws, dat met een voortreffelijke beschrijving opent.
Over werk van reeds bekende schrijvers moeten wij kort wezen, ditmaal. Er wachten zóó veel boeken op bespreking! Daarom slechts een enkel woord over den nieuwen bundel van Cyriel Buysse Van arme menschen (Amsterdam, Van Kampen). De schrijver heeft hierin verzameld een zestal novellen uit zijn geliefd Vlaanderenland. Daaronder vinden wij ook 't Beeldeken, dat onze lezers kennen. 't Is niet het minste stuk uit den bundel, die opent met Grueten Broos, een van Buysse's heel goede verhalen. Ook de overige novellen zijn goed werk. Men ziet wel dat Buysse in den geest nog altijd blijft leven in zijn vaderland, waar hij de arme menschen kent en begrijpt. Zij hebben zijn sympathie en hij heeft de onze, waar hij | |
[pagina 70]
| |
eenvoudig zegt wat hij weet van hun, doorgaans rampzalig bestaan. In De opzichter der visscherij schetst Buysse het heimweh van den ambtenaar, in welstand levend ver van ‘Vlaanderen's rijk blonde velden’, maar wanhopig, zóó ver weg. De man komt er toe zich te verdrinken. ‘Zijn leven was dat gat, dat somber gat daar onder aan den sluismuur, waardoor het wilde water hol-kloek-kloekend heen en weer stroomde...’ En hij eindigt met zich daarin te storten. Dát hij er toe komt maakt Buysse waar in slechts enkele bladzijden, die behooren tot het zeer goede in zijn werk. | |
III. Voor de Jeugd.Van Top Naeff, die ook reeds een tooneelstuk schreef, dat met succes werd opgevoerd en sedert in druk is verschenen (Aan Flarden, 'Amsterdam, Becht), verscheen weêr een hoogst vermakelijk meisjesboek (bij denzelfden uitgever) De Tweelingen. Met genoegen leest men 't, ook al heeft men nòch 't voorrecht van jong, nòch dat van meisje te wezen. Zij kan zoo kostelijk vertellen, die Top Naeff, en zoo voortreffelijk typeeren. Jong en oud, uit haar boeken gaat voor u
illustratie uit ‘adriaan brouwer’.
leven en de aardigheden vergeet men niet. Wij denken aan 't begraven roomhorentje, aan nog zooveel meer, dat in 't geheugen blijft. Of alles wat zij van 't Engelsche leven vertelt heelemaal in den haak is? We hebben daarvan een andere voorstelling gekregen van menschen, die het goed kennen. Haar Engelschen zijn waarschijnlijk niet ‘je’ lieden. Dat kan een schrijver overkomen in een land, waar hij vreemd is: niet op de echte soort te vallen! De heer Becht deed het boek verschijnen in een bijzonder mooi bandje; maar de plaatjes van Klinkhamer hadden wij liever gemist.
Bij van Dishoeck (Amsterdam) verscheen weer een deeltje van Uit het Wonderland, vertellingen uit de 1001 nacht voor de jeugd bewerkt door H.J. Krebbers met medewerking van J. Stamperius, geïllustreerd door W.F.A.J. Vaarzon Morel. We krijgen ditmaal het vermaarde vertelsel van Ali Baba en de Veertig roovers, dat wordt gevolgd door Koning Scherman en de prinses der Zee, de Avonturen van den prins van Sind en nog een paar prachtige vertelsels. De illustratie is weer bewonderingswaardig. Wij hebben dit talent (voor 't illustreeren van Oostersche vertellingen) van den heer Vaarzon Morel reeds vroeger gekenschetst. Zijn werk wordt er niet minder op, integendeel zouden wij zeggen. Dezelfde teekenaar illustreerde een boek van geheel anderen aard, dat bij denzelfden uitgever is verschenen: Adriaan Brouwer, een verhaal uit het 17de eeuwsche schildersleven, door J.G. Kramer. Beschouwt men dit boek als middel om op een prettige manier aan de jeugd het een en ander te leeren van Nederlandsche kunstgeschiedenis, dan zal men eenige aanmerkingen moeten maken; wil men 't echter beoordeelen als vermakelijk leesboek, waaruit veel te leeren valt omtrent het leven onzer 17e eeuwsche voorouders, dan moet het oordeel vrijwel zonder voorbehoud zeer gunstig luiden. Wij gelooven dat in elk geval dit onder- | |
[pagina 71]
| |
houdende boek gerust onzen jongens in handen mag worden gegeven. Zij hooren later wel dat zoo'n beroemde schilder ook nog is te kenschetsen op een andere manier dan waarop de schrijver het doet. Van alles wat uit het aardige leven der 17e-eeuwers deelt Kramer meê: liedjes, spelen, wat van het kroegpleizier, van markten, raadselraden, enz. enz. enz. Prachtige prenten gaf Vaarzon Morel weêr! Een mooi geïllustreerd omslag en zes groote platen van zeer verschillenden aard, van een kerk-interieur, voortreffelijk als architectonische studie ook, tot een vol marktplein werden buiten tekst gedrukt, terwijl tusschentekst nog een elftal, waaronder zeer belangrijke, te vinden zijn. Dit boek mag met volle recht een prachtwerk voor de jeugd worden genoemd!
illustratie uit ‘adriaan brouwer’.
Nog weêr Van Dishoeck. Hij is de weldoener van onze jeugd! Voor de kleineren, de meisjes vooral, om voor te lezen en te laten bekijken de prentjes van L.W.R. Wenckebach, is het aardig eenvoudige boekje van Tine de Kruyff-Gobius getlteld Lientje en andere verhaaltjes. Mevrouw de Kruyff heeft er den waren slag van kinderen aangenaam en op zeer verstandige wijze bezig te houden. Nog onervaren moeders kunnen uit dit boekje ook menig lesje in de zoo moeilijke kunst van opvoeden putten; want menige goede raad voor moeilijke gevallen staat tusschen de regels te lezen. De illustraties van Wenckebach zijn heel goed.
't Is nòg niet uit! Bij de genoemde firma verscheen bovendien een prachtwerk voor de kleintjes met tekst van Agatha Snellen en heerlijk teêre litho's van Wenckebach, getiteld Klaproosje en Korenbloempje. Een heel eenvoudig, lief sprookje werd door de reeds bekende schrijfster voor kinderen verteld. Groote menschen genieten vooral van de platen, waaronder mogen worden genoemd, als ware juweeltjes, die tegenover pag. 4 (de wandelende kindertjes in het bosch), pag. 20, waar Korenbloempje door een arend wordt meegevoerd hoog over de hei; pag. 40, de | |
[pagina 72]
| |
indrukwekkende stoet hermelijnen, otters, marters en wezels in 't mooie landschap met vijver en die over pag. 56, de twee meisjes-bloemetjes op den hooiberg. Dit zijn groote gekleurde platen. Tusschentekst zijn nog uiterst smaakvolle kleine in zwart afgedrukt. De allereerste groote plaat dunkt ons wat minder. De bloemen staan niet los genoeg van 't koren en zijn wat massief, evenals de vlinders.
Als de heer Joh. H. Been voor jongens heeft geschreven dan maakt hij van zijn eenlettergrepigen naam er een van twee syllaben. Hij heet dan Hendrik Eben. Maar incognito is de schrijver van Admiraal Dubbel Wit en Het Keezenboek toch wat goed te herkennen. Zoo iets overkomt vorsten ook en die vinden 't niet altijd prettig, maar Been mag herkend worden; zelfs gesignaleerd. Er is geen gevaar bij. De voortreffelijke verteller is welkom, al zou hij zich Nebe noemen. Nu gaf Eben-Been 'n kluif van 'n boek, meer dan drie honderd groote bladzijden uit bij Van Looy (Amsterdam) met een relaas der avonturen van Drie Jongens op reis (door België). 't Werd geïllustreerd door J.B. Heukelom, heel aardig. 't Verhaal, wat lang voor het in deze dagen zwaar beproefde geduld van een boekbespreker, moet jongens toch wel boeien. Van allerlei beleven de Hollandsche vriendjes op hun tocht; natuurlijk alleen ‘fatsoenlijke’ avonturen. Eenige heel leuke opmerkingen over Vlaamsche menschen en hun taal doen ook den ‘grooten’ lezer glimlachen.
Met ontroering lazen wij dat hoog-ernstige jongensboek, onlangs verschenen (Van Dantzig, Amsterdam), waarin ons wordt beschreven de rampzalige jeugd van Jacob Schiferi, bijgenaamd Paljas. 't Boek heet naar dien bijnaam en Jacob kreeg dien, omdat hij er zoo gek uitzag: groote, roode neus, piekerig varkenshaar, mager kinderlijf.... En altijd maakt de jongen grimassen, vaak onwillekeurig omdat hij zoo zenuwachtig is, vaak met opzet, gedwongen door stoere kameraden, die willen dat hij voor gek speelt om hen te doen lachen. Het ventje is vlug, goedhartig, moedig; maar zijn vader is een dronkaard en door de ellende thuis lijdt het arme kereltje erger nog dan door gebrek en door ransel. Men stelt belang in hem. Misschien zou hij kunnen leeren, veel leeren, voor dokter zelfs! Maar in een gevecht tusschen werkstakers en militairen ziet hij zijn moeder bedreigd door huzaren. Het vrouwtje was in 't gedrang geraakt. Een sabel bliksemde boven haar hoofd. Dan springt Jacob toe. Hij beschermt zijn moeder met zijn lichaam. De slag valt. Paljas is doodelijk gewond. De zeer duidelijk uitkomende strekking van dit sombere werk is te waarschuwen tegen drankmisbruik. Met groot talent heeft De Vletter zijn leerzaam boek geschreven: zoo volmaakt eerlijk, zoo krachtig sober, zoo voortreffelijk van compositie, dat iedereen het lezen kan met de grootste belangstelling. Daar gaat een aandoening wekkende macht van uit, die u de keel toesnoert, en, zoo iets moest worden gezegd dat op een bedenking gelijkt, zou 't alleen dit kunnen wezen dat juist dat hevig emotionneerende wellicht wat héél kras voor jongens moet heeten. Er zullen gevoelige kinderen zijn, die half ziek kunnen worden van de lektuur. Daartegenover staat dat deze hevige indruk zegenrijk wezen kan voor het geheele leven van die zwakken, wier wêerstandsvermogen tegen de verleiding wel een prikkel van angst noodig heeft. Braakensiek heeft dit boek geïllustreerd, met liefde, op zijn gewone, realistische manier. Die was hier alleszins gerechtvaardigd en zijn platen moeten nog den indruk versterken, die de lektuur bij jongens heeft opgewekt. 't Is alleen jammer dat hij op het omslag Paljas heel kluchtig door een P laat klouteren, maar dat is een kleinigheid. Ook zou het te betreuren zijn dat de heer Van Dantzig dit mooie en in zijn scherp realisme stichtelijke boek zoo kostbaar heeft uitgegeven, ware 't niet dat een groot succes te wachten is, waardoor misschien een volks-editie zal blijken noodig te zijn. Want een volksboek is het, en een nuttig! |