| |
Levensles.
Door Marie Marx-Koning.
- Anna, ik weet het zoo net niet, zei Tante, voor 't raam gezeten in haar zwarttrijpen leunstoel; maar die Frits komt hier zóó dikwijls tegenwoordig als jij er bent!... Daar heb-je hem al weer!
Anna, zittende voor de piano, waar ze juist muziek op zette, draaide zich op het piepende krukje om, en zag een manne-figuur vlug langs 't raam glijden.
Ze bloosde volstrekt niet bij Tante's plagerijtje; want ze zou niet geweten hebben waaròm ze dat had moeten doen. Zij wist heel goed waarom ‘die Frits’ zoo dikwijls kwam als ze bij Tante logeerde. Hij hield heel veel van muziek, zij zong en speelde aardig, had veel aanleg, en studeerde al eenige jaren flink aan een goede Muziekschool in Amsterdam.
Een kort, helder lachje antwoordde Tante dus; en vóór de oude slof-slof-meid na Frits' bellen de keukendeur geopend had, was Anna al bij de voordeur, en zei, helder opziend:
- Dag Frits!
Maar toen ze... hee... hoe vreemd... een zwijgenden groet uit sterk-sprekende oogen terug kreeg, voelde ze opeens, tot haar eigen verbazing, dat haar toch al niet erg bleeke wangen begonnen te gloeien, en wendde ze haar oogen snel af, een beetje brusk de kamer binnengaande, waar ze weer op haar krukje ging zitten, zacht haar vingers over de toetsen bewegend zonder ze neer te drukken.
Die Tante ook... dacht ze; nu net zulke onzin te zeggen!
Anna was gewoon om al wat op liefde, engagement en huwelijk betrekking had ‘onzin’ te noemen. Ze was achttien jaar; een gezond, knap meisje, dat zichzelf nog heelemaal een kind vond; en men kon haar nergens meer mee ergeren, dan wanneer men haar als een jonge dame beschouwde, of veronderstelde, dat ze al zóó diep gezonken was, om aan zùlke grootmenzige dingen als engagement of huwelijk te denken.
Trouwen was in haar oogen een ‘vreeselijk’
| |
| |
ouwelijk iets; een náár-ernstig ding; met groote plichten, brutale of luie meiden, kamers die altijd ‘gedaan’ moesten worden, een man die erg gauw knorde, en een heeleboel lastige kinderen.
Hoe ze aan die schitterende voorstelling kwam wist ze zèlf niet recht; maar àls ze bij ongeluk nog wel eens aan trouwen dacht, verschoof ze die gedachte naar een verre, verre toekomst.
Frits had zijn hoed op den gang-kapstok gehangen en kwam met een vroolijk ‘goeden avond’ voor Tante binnen.
Tante, door een verlamming aan haar stoel gebonden, groette hem met haar mat lachje van geduldige zieke, haar oogen even over zijn flink, gezond gezicht latende glijden.
Zonder uitnoodiging af te wachten, als iemand die heelemaal thuis is, ging Frits op de kanapee zitten, op de glanzende, mahoniehouten kanapee met zwart trijp overtrokken, die schuin tusschen de twee ramen stond, een hoek makend waarin een geborduurd étagèretje hing, met een biscuit Beethoven-bustetje er op, geflankeerd door twee, in glimmende, zwarte lijsten gevatte portretten van Anna's grootouders.
Na een praatje over het weêr met Tante, dwaalden Frits' oogen naar Anna, die nog altijd met den rug naar hem toe zat, en zonder áán te slaan allerlei groote grepen op de piano deed. Hij kon niets van haar zien dan het slanke figuurtje van achteren, waar als bizonder sieraad een dikke, bruine, hangende haarvlecht de aandacht trok, en een spoor van het aardige profiel met het wat gebogen neusje en de korte, donkere, nu neergeslagen wimpers, waarboven veel vroolijke krulletjes sprongen.
Ook Tante keek even naar Anna's donkerblauw figuurtje, verwonderd over het rustige zitten van haar anders zoo levendig nichtje. Toen zag ze 't raam uit, waar eenige dorpelingen groetend voorbij gingen.
Anna keerde zich om; weer gewoon nu haar gezicht.
- Spelen... of zingen? vroeg ze, met het half-kinderlijke, half-spottende in toon en manieren, dat haar doen zoo aantrekkelijk maakte voor de meeste menschen.
- Zingen; zei Frits, op een commando-toon van zekerheid.
- Neen... ik speel eerst! lachte Anna, die, terwijl ze 't vroeg, meer lust in spelen gekregen had, en 't dan ook doèn moest ook.
Zinnend wat 't wezen zou, lei ze haar handen op de toetsen en begon toen uit 't hoofd een Fantazie van Schubert te spelen. Ze deed 't lief; met veel uitdrukking; maar zich toch nog niet geheel gevende in haar spel, zooals dit dikwijls met heel jonge menschen het geval is.
Frits lei zijn hoofd tegen de kanapee; een waas van melancholie was over zijn gezicht komen glijden. Hij luisterde....
Tante luisterde ook; en ook op háár gezicht riep de muziek weemoed te voorschijn, al den weemoed die staag in haar binnenste weende om een leven van lichaamslijden, verzacht door weinig geestelijk genot. Ze was geheel hulpbehoevend; zat altijd in denzelfden stoel, op dezelfde plaats voor 't raam, niets meer kunnende doen, overgelaten aan de zorg van een verpleegster, die al jaren bij haar was, en wanneer Anna bij Tante logeerde, de gelegenheid gebruikte om haar familie eens te gaan bezoeken. Anna nam dan haar plaats in; en deed dat met zooveel liefde en toewijding, dat haar minste gebaar een liefkozing werd voor de aan vreemde hulp gewende zieke.
Tante was de kinderlooze vrouw van een dorpsdokter met drukke praktijk, een man die, geholpen door zijn aanleg, na jarenlang omgaan met boeren ook wat ‘verpummeld’ was. Ze had zich erg gehecht aan het eenige nichtje dat, wonende in een stad, genoegen er in vond op haar stil dorp te komen logeeren, dan heelemaal het dorpsleven meêlevend, veel liefde voor haar, een onverstoorbaar goed humeur, en een groot pak muziek meebrengend. Ze was een geduldige, zachte vrouw, die veel voelde, en weinig klaagde, nadat het een feit was geworden dat ze voor haar heele verdere bestaan aan haar stoel gebonden zou blijven. Op haar plaatsje aan 't raam doorleefde ze uiterlijk gedwee de stil voorbijschrijdende dagen, soms verhelderd door een enkel mooi boek, maar sedert de dokter haar het vele lezen verboden had dat haar dreigde te versuffen, meestal van een weeë eentonigheid, die haar geen innerlijke berusting bracht.
| |
| |
Alleen de komst van haar nichtje was een zonnige afwisseling in haar leven; de eenige lichtbron van haar triest bestaan. Al maanden vooruit telde ze de dagen, die hoe langer hoe helderder leken te worden, naar mate Anna's komst naderde; en als Anna er was, huis en hart vullende met haar vriendelijke persoonlijkheid, voelde Tante zich bijna gelukkig.
Uren kon ze dan luisteren als Anna zong of speelde, of als ze prettig babbelend, soms vol gevoel schilderend, verhaalde van haar leven in de stad, voor Anna ‘het’ leven, en voor het begrip van Tante, die jong gehuwd naar het dorp was gegaan waar ze nu nòg woonde, al een groot deel er van.
Haar man, een uiterlijk en innerlijk krom-getrokken dorps dokter met kleine opvattingen en kleine aspiraties, begreep weinig van haar, die alleen leefde haar eenzaam zieleleven van mooi-verlangen, en met bijna afgodische liefde aan haar begaafd nichtje hing.
Anna was voor hem een gewoon nichtje; later zou het ‘een verdomde knappe meid’ worden, hadden de heeren van de Zaterdagsche Societeit wel eens met een knipoogje gezegd; en 't was wel aardig, een nichtje bij je te hebben waar ze dat van zeiden. Hij vond 't óók prettig als Anna zong en speelde; vooral wanneer er anderen bij waren; of als de ramen open stonden; en hij was nooit zóó sterk in 't menschen ‘avondjes’ inviteeren, als wanneer zij er was. Maar dat een jong, knap, levenslustig meisje er plezier in had, haar vacanties door te brengen bij een ziekelijke Tante, begreep hij niet recht; en nog minder begreep hij het, als Anna verklaarde wel altijd bij Tante te willen blijven; veel meer van 't dorpsleven te houden dan van zoo'n vervelende stad. Hij dacht dan vaag aan loeren op een erfenisje, en mompelde iets van ‘jongemeisjes-grillen’ en ‘nonsens om je op een dorp te willen begraven op zóó'n leeftijd’.
Hij was op zijn wijze goed voor zijn vrouw, en had ook wel medelijden met haar; maar nog méér met zichzelf: wat hij haar nogal eens voelen liet.
Ze antwoordde hem dan niet; wel wetende dat hij haar alleen uit ruwheid griefde; zelf niet voelen kon hoeveel pijn hij deed; maar als ze alleen was, kwamen er soms groote tranen over haar wangen rollen: tranen die ze zelf niet eens af kon drogen, omdat haar handen bijna verlamd waren.
Anna's heengaan, met veel kussen, veel tranen en brief-beloften, bracht voor Tante altijd dagen van ontroostbare droefheid, waaruit ze zich alleen begon op te heffen als er een nieuw bezoek van haar nichtje in aantocht was.
Anna en zij begrepen elkaar geheel. Eigenlijk hield Anna meer van háár, dan van haar eigen moeder, die wonende in een stad, opgaande in stadsgenoegens, de behoeften van haar dochter niet begreep; en alleen uit liefde voor haar ‘zielemoedertje’ zooals Anna Tante noemde, bracht ze de vacanties van de Muziekschool door op het stille dorp, waar de natuur niet bijzonder mooi was, en de drie zoons van den notaris de eenige opvroolijkende elementen waren.
Frits was één van die zoons.
Anna had hem altijd gekend voor zoover ze zich herinnerde; want toen ze, als heel klein kind bij Tante logeerde, had ze Frits al ontmoet: een groote jongen in haar oogen, die vadertje over haar speelde. Later begon hij zich te veel volwassen mensch te voelen voor het kleine meisje; en toen hij voor dokter ging studeeren zag ze hem vanzelf niet zoo dikwijls meer als vroeger. Voor háár was hij echter altijd de kinder-Frits gebleven; en toen ze goed begon te zingen en te spelen, vond ze 't erg natuurlijk dat hij, die met muziek dweepte, geen enkele gelegenheid voorbij liet gaan om naar haar te komen luisteren.
Hij had nu pas zijn semi-arts gedaan, en wachtte den uitslag; natuurlijk dat hij, om zich wat te verzetten, nog meer dan anders naar haar muziek-maken verlangde, dacht Anna, tusschen haar spel door.
't Was een zoele zomeravond; 't schemerde al.
Oom was, terwijl ze speelde, thuis gekomen, en erg luidruchtig zijn neus snuitend de kamer ingestapt, zoodat Anna even met spelen ophield, wachtend tot hij weg was.
Nu zat hij buiten voor 't raam, op de hard-groen geverfde bank, onder de stille lindeboomen, welke overdag de zonnehitte uit 't huis moesten weren.
| |
| |
Af en toe bromde hij een groet tegen de voorbijgangers; en door het pianospel heen klonk binnen gedempt zijn ‘n' avond Jansen’!... ‘Dag Piet’!... ‘Mooi weertje vrouw Kraap’!... terwijl de blauwe rookwolkjes uit zijn lange puf-puf-pijp langs 't open raam zweefden, soms naar binnen krinkelden.
Hoe goed wist Anna zich later al deze kleine, intieme bizonderheden te herinneren, alsof ieder op zichzelf van groote beteekenìs was geworden in haar leven. En misschien wàs dit ook wel zoo; want meestal weten we zelf niet den invloed die sommige schijnbaar heel eenvoudige dingen op ons bestaan hebben, en voelen hem pas, als we ons niet meer kunnen verklaren vanwaar hij komt.
Toen Anna een heele poos doorgespeeld had, draaide ze weer op haar piep-krukje om, en bleef even, droomerig-wat, in de schemerkamer zitten kijken.
- 't Was héél mooi; maar ik hoor toch liever zingen, zei Frits. Zing nu eens dat....
- Ik mag zeker wel eerst een kopje thee schenken hè? lachte Anna; wakker weer; en goèd wakker ook. Staande in 't schemerlicht schonk ze de kopjes in: de groote kop voor Oom, en drie gewone kopjes voor Tante, Frits en zichzelf.
Toen ze Oom zijn thee buiten bracht mompelde hij óók iets van: ‘zingen’: Oom hoorde óók liever zingen; vooral als hij buiten zat, en 't zoo'n beetje ver weg klonk; en als alle menschen die voorbij kwamen 't dan hoorden, en 't mooi vonden; en hem dan groetten, zie je, zoo... zoo... dat je aan hun gezichten kon zien dat ze er respect voor hadden; en, zie je... dan... hij zoo de Oóm....
Weer verwonderde Anna zich over Frits' oogen toen ze hem zijn kopje thee aanreikte; en weer voelde ze hoe, mal, haar wangen gingen gloeien....
Dat kwam alleen door dat gekke plagen; daardoor verbeeldde ze zich allerlei dingen waar ze anders niet om zou hebben gedácht, meende ze, terwijl ze weer voor de piano ging zitten. Vervelend!... nu zou ze slecht zingen misschien!
't Viel mee; onder het zingen vergat ze alles; en 't eene lied na 't andere kwam, zooals gewoonlijk, tot ze wat moe werd, en zweeg.
- Nu ‘Erlkönig’ nog, zei Tante.
De schemer was langzaam verjaagd door de maan, die, buiten een lichtkleed spreidend, door de bladeren van de lindeboomen heendrong, blanke bloesems in de kamer sprenkelde, over Tante's stille figuur, over Anna's donker kleedje, en bij 't even bewegen van de boombladeren buiten, over de zwart en witte toetsen van de piano de wonderlijkste schaduw-bewegingen danste.
Anna werd nu werkelijk moe; en toen ‘Erlkönig’ uit was, draaide ze zich weer op haar krukje om, grappig zwart en wit beplekt haar gezicht, vindend dat 't nu genoeg was, klaar om wat te praten.
- Toe, Anna... nu ‘Frauenliebe’ nog... zei Frits. Zijn stem klonk gedempt uit den donkeren hoek waar hij onzichtbaar zat.
- ‘Lorelei’, bromde Oom door 't open raam naar binnen. Hij hield van liedjes die hij kénde; van wijzen die hij in zijn jeugd al gehoord had.
Gehoorzaam keerde Anna zich weer naar de piano, en begon: ‘Ich weiss nicht was soll es bedeuten’.... Ze zong het heel mooi; en gaf door iets eigenaardigs in stem en voordracht een nieuwe bekoring aan het afgezaagde lied.
- Nog eens dat laatste vers! commandeerde Oom buiten, toen 't uit was.
- Je bent moe, kind! zei Tante waarschuwend. Ik hóór het.
Maar Anna begon nog eens; en na het ‘Das hat mit ihrem Singen die Lorelei gethan’ deed ze met een dissonneerende bons de piano dicht, en zei, op 't theeblad naar lucifers tastend, vol pathos:
- Licht... méér licht....
- Laat mij vóór 't licht weggaan! zei de stem uit den hoek van de kanapee.
Een donkere gestalte kwam naar Tante toe, en zocht haar in 't maanlicht witte hand.
Anna stak vroolijk de hare uit, spottend zeggend:
- Ben-je bàng voor licht?
- Ja; eigenlijk wel.
Vóór Anna gelegenheid had om te vragen
| |
| |
wat Frits bedoelde, was hij de deur uit, en zag ze buiten Oom opstaan om hem een eindje naar huis te brengen, wat gewoonlijk nog een half uurtje ‘plakken’ gaf bij den notaris.
- Oom zal vooreerst wel niet thuis komen, Tante! Willen we nu nog wat schemeren? vroeg Anna.
- Best, kind, zei Tante zacht; een beetje in gedachten. Toen: kom eens bij me zitten.
Anna kwam bij haar op den grond zitten, en lei haar hoofd tegen Tante's knieën. Ze deed dit niet uit sentimentaliteit; meer uit gewoonte; als een hondje dat voelt goed te zitten zoo.
- Wat zou Frits bedoeld hebben, toen hij zei, dat hij eigenlijk bang was voor licht, vroeg ze, toen ze een poosje muisjes-stil tegen Tante had aangeleund.
- 'k Weet ook niet, kind!... antwoordde Tante. Toen kwam ze aarzelend: Zeg, Anna... àls hij je eens vroeg, zou je hem dan willen hebben?
- Maar Tante! - Anna hief 't hoofd op - schei toch uit! Hij dénkt er niet aan.
- 'k Geloof toch wel dat hij van je houdt.
- Van mijn muziek... ja! Bovendien, u weet dat ik nooit wil trouwen!
- Ja, dat zeg je nu... maar...
- Ik begrijp niet hoe u aan dien onzin over Frits komt, Tante! zei Anna, een beetje uit haar humeur.
- Och, ik zou je natuurlijk graag bezorgd zien; en...
- Nu, wat?
- Hij komt toch om jou zooveel hier!
- Zooals ik u al zei: om mijn muziek!
- Nu, ja; maar... Nee... ik begrijp óók niet waarom hij zei, dat hij bang was voor licht.
- Misschien hing er een veter uit zijn schoen! spotte Anna.
- Je moet niet altijd zoo spotten!
- Nee... heusch!... Of misschien was hij bang om gedésillusioneerd te worden als hij de leelijkerd weer zag die gezongen had!
- Ja; dàt zal 't zijn! lachte Tante.
Een van Anna's eigenaardigheden was, dat ze zichzelf bepaald leelijk vond, hoewel ze een heel aardig gezichtje had. Ze had hieraan een totale afwezigheid van ‘air’ te danken; wat haar goed stond, en een eigenaardige bekoring gaf.
- 't Is gek, Tante! zei ze eens, in den spiegel gezichten trekkende, dat ik, die zoo leelijk ben, op partijtjes aan één stuk door dans; en dat jongelui me heusch aardig vinden. Hoe zou dat toch komen?
- 'k Weet niet! had Tante geantwoord; maar als je zulke afschuwelijke gezichten trekt wordt je nog veel leelijker.
Anna slaakte toen een ‘triomfkreet’ zooals ze een dergelijken uitval noemde, en maakte een wilden dans rond de tafel, die eindigde met een langen zoen aan Tante.
Men vond Anna soms coquet; toch was dit niet zoo. Ze nam alleen nooit iets ernstig op wat jongelui tegen haar zeiden, en gaf meestal een spotternijtje als antwoord op een compliment. Ze vond het vervelend als men galant tegen haar was; en een beleefdheid beantwoordde ze dikwijls met een brutaliteitje. Haar vrouw-zijn sliep nog heelemaal. Ze dacht aan niets dan aan muziek, bloemen, mooie wandelingen en aan goed-zijn voor de enkelen die ze 't waard vond.
- Ik hou nu eenmaal niet van beleefde heeren, Tante! zei ze op een keer, toen Tante haar beknorde over een bits antwoord. Altijd dat galant-gedoe! Ik weet nu al lang dat ik een meisje ben, en dus behandeld moet worden als een suikerpopje, dat breekt of smelt wanneer je 't gewoon aanpakt. 't Is heerlijk, als iemand eens onbeleefd tegen je is. Dan voel-je pas dat je óók een mensch bent; net als hij.
- Je bent een dwaas kind! antwoordde Tante, toch begrijpende.
- Gekkepraat! bromde Oom: een meisje is een meisje, en moet een meisje zijn. Tegen een meisje moeten ze beleefd wezen; maar jij kan praten als een kip zonder kop!
- Juist: een meisje is een meisje, en een Oom is een Oom; spotte Anna, die geen vijf minuten ernstig kon zijn; en ik praat als een kip zònder kop, en u als een Oom mèt een kop.... O nee! pardon: als een doktertje met een hoofdje!
Oom werd een beetje boos, hoewel hij er
| |
| |
niet zeker van was of hij er wel reden toe had; en zette, wat Anna ‘een schuin hoofd’ noemde; een eigenaardige houding van zijn hoofd, waarmee hij gewoonlijk een lichte geraaktheid aantoonde.
Lang duurde het schuine hoofd echter niet; want Anna's vroolijkheid was zóó onweerstaanbaar dat ze er op den duur het slechtste humeur in haar nabijheid mee verdreef. Ze was ongervoon van opgewektheid en goedhartigheid; zeer gevoelig; maar van een gezonde veerkracht, die behoefte had aan beweging en werk.
* * *
Nu, in de met maanlicht besprenkelde kamer lag haar hoofd stil tegen Tante's knieën.
Ze dacht na.
't Was waar: Frits kwàm opvallend dikwijls in den laatsten tijd... en dan... zijn oogen vanavond... die haar verward hadden door hun veel-zeggend kijken....
Neen; gekheid; nonsens; Frits was, wat hij altijd geweest was: Frits, uit Meerbergen; Frits, die bij 't denken aan Tante hoorde... en bij haar logeeren buiten... en bij haar heele leven eigenlijk van vroeger... van al-zoo-lang....
Toch... als ze zich goed bezon... Laatst had ze gewandeld met hem, en met een meisje dat bij zijn ouders logeerde, Toen was ze even opzij in het kreupelhout gegaan om varens te zoeken. Frits was haar gevolgd, en had, haar helpende met plukken, wel een beetje vreemd gedaan.... Hij had zijn arm om haar heen geslagen... en zoo wonderlijk... zoo half-bedroefd gekeken... zoo als hij wel méér keek in den laatsten tijd.... Ze had hem schertsend beknord dat hij het logeetje alleen liet, en was het pad weer opgegaan. Het logeetje was uit haar humeur geweest, en had haar op booze blikken en bitse antwoorden getracteerd, die Anna met woeker-rente terug gaf. Ze was zeker jaloersch geweest... had ze naderhand gedacht; 't niets prettig vindend nog nijdig aangekeken te worden, om iets dat ze zelf eer onaangenaam dan aardig vond, en waarover ze haar ergernis alleen niet getoond had, omdat ze meende, dat Frits haar nog een beetje als een kind beschouwde....
Och, maar dat wàs ook zoo natuurlijk! Er wàs niets! Hij was immers zooveel ouder! Wel àcht jaar! Ze vond zichzelf heelemaal niet zijn gelijke... Nee, hoor! Niet dat ze nu zoo'n respect voor hem had, maar ze vond zich... zoo geen groot mensch nog... zooals hij toch al was...
Daar hoorde ze den voetstap van Oom, die terug kwam. Vlug sprong ze overeind om 't licht aan te steken. Oom hield niet van schemeren...
- Nou! begon hij, zoodra hij de kamer in kwam, die Frits zwermt tegenwoordig óók om jou heen als een vlieg om een suikerpot.
Anna werd nu heusch boos. Oom óók al! Met een hoogroode kleur zette ze 't een en ander terecht in de kamer. Toen viel ze opeens uit:
- Oom, u zult me plezier doen, als u niet weer zoo iets zegt. Ik... ik... zou er om gaan huilen!
Vóór de verwonderde blik boven de tabakspijp van Oom uit haar had kunnen bereiken, was Anna de kamer uit gestormd, naar de keuken, waar ze, nog ongeveer drie minuten boos, met de oude meid aardbeien ging schoonmaken.
Toen ze daarna, neuriënd, met de meid het avondeten kwam neerzetten, was ze weer de gezellig-drukke Anna van altijd.
Tante, blij haar weer vroolijk te zien, lachte op de haar eigen, zachte, matte wijze, waarvoor Anna haar met een zoen beloonde.
De krant werd binnengebracht, en met het bekende, gewichtige kranten-gaan-lezen-gezicht door Oom opengevouwen.
Anna kroop knusjes bij Tante, die ze met haar stoel achter de tafel gerold had, en sneed een boterham voor haar in smalle reepjes, die ze de arme zieke geduldig begon te voeren, een klein gesprekje beginnend over gewone dingen, heel rustig nu, wat zacht, met korte zinnetjes sprekend, om Oom niet in zijn gewichtige lectuur te storen.
- Ze lijken wel gek! barstte Oom opeens los, met zijn grove stem als een kanonschot in het rustige vallend.
- Waarom? vroeg Tante vriendelijk;
| |
| |
gewoon aan uitvallen van ergernis over kranten-berichten.
Oom, blij zich te kunnen luchten, begon nu een relaas over politiek, waar Anna niet naar luisterde, omdat 't haar niet interesseerde. Tante hoorde, om haar man, die lang doorzanikte te pleizieren, gespannen toe.
- Is dàt een vent, die Van Rijn, om in de Tweede Kamer te zitten! God beter 't! Zoo'n draaibord! Je weet wel, verleden jaar, met de verkiezingen, was hij zoogenaamd voor Algemeene Dienstplicht; nou net andersom. Moesten ze er hem niet vierkant uitgooien?
Tante knikte, net doende of ze 't nog wist van verleden jaar; eigenlijk erg moe; 't niet willende toonen.
- En dan zoo'n kerel als die Vergers! Die huilt nou óók mee met de wolven! Allemaal boere-bedrog! Ze verzaken hun principes, als zij ze eerst als lokaas gebruikt hebben!
Oom was ‘sterk’ voor Algemeene Dienstplicht; hij was stèrk voor alles wat stèrk was; voor groote, ingrijpende maatregels die bestaande dingen omver moesten gooien; voor al de nieuwigheden die zijn lijfkrant hem voorpraatte; iets dat veel het geval is bij volbloedige dorpsbewoners, bij menschen die in hun omgeving weinig reden vinden om zich druk te maken, en blij zijn iets opwindends te hebben buiten hun sleur-bestaan, iets dat hen schijnbaar in verbinding houdt met het groote Leven.
- Elf uur Tante! maande Anna, medelijden voelend met het moede gezicht, door Oom niet opgelet.
Toen ze, na Tante met hulp van de meid in bed te hebben geholpen, zelf onder de dekens lag, had ze volstrekt geen slaap; en als ze niet bang was geweest haar zielemoedertje, op wier kamer ze sliep, om 's nachts bij de hand te wezen als ze soms iets behoefde, wakker te houden, zou ze weer zijn opgestaan.
Nu bleef ze stil in de grijs-en-witte plooien van het ouderwetsche ledekant-gordijn staren, dat rossig was van 't nachtlicht-schijnsel aan de eene, en blank van 't maanlicht aan de andere zijde. Haar bed stond namelijk vlak bij 't raam, waarvan ze 't gordijn, om 't mooie buiten, had opgehaald.
‘Das hat mit ihrem Singen die Lorelei gethan’... zong door haar hoofd; en meteen dacht ze weer aan Frits en aan den onzin dien Oom en Tante verteld hadden. Ze was er waarlijk even in ernst boos om geworden. Je zou met dat plagen zoowaar op 't laatst gaan denken dàt er iets bijzonders was. Nu kwamen wéér allerlei voorvalletjes in haar op, waar ze geen waarde aan gehecht had op 't oogenblik toen ze gebeurden, maar die nu beteekenis begonnen te krijgen, in de nachtelijke stilte die fantasie helpt leven.
Laatst was ze bij den notaris. Het meisje dat er nu logeerde was er toen óók al, en hakkelde binnen wat op de piano. Zij zat met de twee andere jongens buiten; Frits was binnen. Hij kwam even in 't raam leunen en zei iets tegen haar dat ze niet verstond. Hij zei het opvallend zacht, en met datzelfde wonderlijke in zijn oogen van vanavond. Opeens riep zijn moeder met iets gebiedends in haar stem:
- Frits, kom 't blad eens voor Mientje omslaan!
Mientje was 't logeetje; een onbeduidend kind met een schraal figuurtje, een grijsachtig-geel gezicht en een wipneus.
Frits ging, en was toen bij Mientje gebleven. Hij scheen uit zijn humeur. Ze had tenminste zijn stem niet meer gehoord dien avond. Mevrouw kon ook zoo bazig doen! Zij was buiten met de andere jongens blijven praten tot ze naar huis moest. Toen had een jongere broer van Frits haar thuis willen brengen; maar Frits was haastig naar buiten gekomen, zeggend, dat hij 't zou doen. Zij had het, lachend, niet noodig gevonden dat men haar weg bracht; gezegd dat ze bèst alleen kon gaan; maar Frits had een beetje ruw haar arm genomen, met verbeten woede naar 't raam ziende waar mevrouw vóór kwam.
- Och, Frits,... maar 't is vlak bij! Anna kan immers best alleen gaan... had mevrouw suikerzoet beweerd; met iets dringends als een waarschuwing achter die zoetheid.
Anna, eigenlijk blij om de hulp, was vroolijk lachend weggevlucht, een plagend: Dà..àg!... roepend.
Deze, en nog andere episodetjes werden
| |
| |
opeens van groote beteekenis voor haar.... Zou hij dan toch... wat meer om haar geven, dan zij om hem! Ze hoopte 't maar niet... vond 't bepaald een hinderlijk idee....
Soezend viel ze eindelijk in slaap.
* * *
Den volgenden morgen was ze al die dwaasheid vergeten. Met haar gewoon enthusiasme voor een nieuw aan te vangen dag, sprong ze uit haar bed, dadelijk kijkend, of de zon haar plicht deed en de boomen nog op hun plaats stonden, vroolijk in de waschkom plonsend als een vogeltje in een waterplas.
Toen Frits 's avonds weer kwam, opende ze even jolig als altijd de deur, spottend met zijn ‘examen-gezicht’, gemeenzaam als een kameraadje, na een praatje weer gewillig spelende en zingende tot het donker werd.
Frits zei, evenals den vorigen avond, weinig; lei stil in zijn hoekje op de kanapee.
Opeens wordt hard gebeld. De meid van den notaris: compelement of meneer Frits hier was; er was een telegram uit Amsterdam.
- De uitslag! zei Frits, haastig opstaande. Ik kom zóó vertellen.... Een kennis seint me....
Oom was niet thuis. Een paar minuten bleven Tante en Anna samen in de kamer.
Daar wás Frits weer. Stralend van vreugde nam hij bij de deur Anna's handen.
- Geslaagd? vroeg ze, verlegen haar handen losmakend.
- Ja!
Hij ging Tante's hand drukken, toen weer zitten op zijn lievelingsplekje in 't halfdonker.
Er was een plotselinge onzekerheid in de kamer vond Anna, wachtend wat er nu komen zou....
- Was Mama niet blij? vroeg Tante.
- Of ze!... Toen: toe, Anna, zing nog eens van Grieg ‘Du mein Gedanke’....
- Aanneme!... spotte Anna, blij de stilte weg te mogen zingen.
- Toe... nòg eens... vroeg Frits toen 't uit was; en Anna, bedaard, zong 't weer.
- Toe, Anna, 'k ben misschien erg lastig; maar nog éénmaal dat laatste couplet....
Wéér zong Anna. Toen ze ophield stond Frits, mal, ineens, op, groette en ging heen.
Anna zei niets. Ze vond Frits' doen erg vreemd. Zeker blijdschap, dacht ze onzeker.
Tante zei ook niets; maar dacht 't hare, meenende, dat Frits, als hij met Anna alleen was geweest, haar wel gevráágd zou hebben.
Anna speelde nog even een Novellette van Schumann, rustige melodie, telkens weerkomende in een anderen toonaard.
Toen kwam, met grof gepraat, Oom thuis, en verliep de avond als alle andere avonden.
In bed dacht Anna nog even, dat ze toch maar blij was voor Frits, die 't nu wist... en sliep moe in.
* * *
Den volgenden dag ging ze 's middags feliciteeren bij den notaris.
Frits was niet thuis; Mientje, 't logeerende meisje, ook niet.
Na een eerste praatje begon mevrouw:
- Ja;... en dan is er nòg een nieuwtje. Raad eens!
- Kan 't onmogelijk raden, mevrouw! lachte Anna.
- Zijn engagement is er óók door.
- Wiens engagement?... Anna's groote oogen zagen mevrouw wijd-open aan.
- Wel, van Frits natuurlijk, met Mientje, zei Mevrouw, Anna's glas nog eens vol schenkend. Had-je daar niets van gemerkt? De jongelui waren al eenigen tijd zeker van elkaar; maar Mientje's ouders waren er vóór, te wachten tot Frits semi-arts zou zijn.
- Nee... ik wist er niets van! zei Anna, wat kleurende. Even was ze stil; toen: Ik feliciteer u wel!
- Ja; 't is een lief meisje; en zoo huishoudelijk!... zei mevrouw, zich tevreden achterover in haar stoel vlijend.
- En een bom duiten! Frits bòft! lachte Wim, een van de andere jongens, die kadet was in Breda.
- Nu, ja; maar dàt is bijzaak. De hoofdzaak is, dat ze een aardig meisje is; vin-je óók niet Anna!
- Ja.... zei Anna aarzelend. Ze vond niets bijzonder aardigs aan Mientje... eigenlijk heelemáál niets aardigs.... Ze wist niet goed wat ze verder zeggen moest.... 't Was zoo
| |
| |
raar ineens.... En er was zoo'n rare stilte in de kamer... zoo'n stilte waar je niet uit kon raken....
- 't Is alleen jammer dat ze zoo hakkelt op de piano, zei de derde zoon, die voor dominee studeerde; en Frits is zoo dol op muziek.
- O... ze kan nog les nemen! beweerde mevrouw.
- Zeker... zei Anna. Toen begon ze, zich expres drukjes makend, over andere dingen te praten. Ze had Mientje altijd een náár schaap gevonden; een onbeduidend, pedant-dom wurm....
Bij 't naar huis gaan was 't net of ze op een andere aarde liep dan anders....
Tante keek verlangend naar haar uit, als gewoonlijk voor 't raam zittend, heel uit de verte al knikkend.
Toen Anna binnenkwam, viel ze op het pianokrukje, haar geliefkoosde zitplaats neer, en zei, met een klein, verwonderd lachje, haar handschoenen langzaam losmakend:
- Ráád nú eens Tante....
- Wat, kind.
- Wie er geëngageerd zijn.
Tante keek op... neen, Anna was 't niet! Toen begon ze allerlei namen te noemen.
- Mis... mis... en wéér mis! zei Anna. Frits en... even pauseerend... Mientje!
- Frits en Mientje?... Tante's gezicht werd eerst een groot vraagteeken; toen ongerust; toen onderzoekend. Eindelijk zei ze zacht: Kom eens bij me kind!.... 't Kan je toch niet schelen?
- Neen... 't kan me niet schelen; heusch niet.... 'k Vind het alleen maar zoo vréémd. Ik begrijp het niet! en met haar eerlijke oogen, zeldzaam ernstig, zag ze Tante aan.
- Ja; 't is vreemd. Ik had zeker gedacht.... Maar als 't jou maar niet schelen kan.
- Echt niet; 't is alleen maar zoo... vreemd.
Vréémd, vréémd; een ander woord kon Anna niet vinden. Het kòn haar niet schelen; ze hièld niet van Frits, zoo, dat 't haar ook maar even droevig maakte. Ze had nooit iets van hem verwacht of gehoopt; maar toen hij eenige dagen later officiëel zijn meisje kwam presenteeren, gleed een lachje over haar gezicht... een lachje van minachting... dat daar voor 't eerst kwam....
Koel-oplettend keek ze van Frits naar Mientje, en van Mientje naar Frits, die daar nu zoo raar naast elkaar zaten, alsof dat zoo hoorde....
Toen ze heen waren, deed ze de piano open, en begon zwijgend te spelen. Ze speelde lang, ernstig en nog beter dan anders. Ze speelde zoo innig en mooi, dat Tante's oogen vochtig werden....
Oom zei gelukkig niets toen hij 't nieuws hoorde; keek alleen, even, schuin naar Anna, die toen wat gêne voelde... of eigenlijk wist ze ook niet wat ze voelde.... Verdriet was 't niet, géén verdriet... maar iets anders, dat toch óók niet prettig was....
Toen wist ze niet dat ze haar eerste levensles had gekregen van 't Leven-zelf.
Later, véél later, dacht ze wel eens, of deze kleine episode, die haar geen dadelijke smart veroorzaakt had, niet den grond had gelegd voor het weinige vertrouwen dat ze in zichzelf ontdekte op menschen in 't algemeen, op mannen in 't bizonder.
Er was een klein zaadje van minachting gevallen in haar nog kinderlijk hart, dat later ontkiemde tot een afwerende hoogheid en trots tegenover mannen, die ze allen aan Frits gelijk ging stellen... wat héél onrechtvaardig was, en haar in haar later leven lang eenzaam maakte.
Ook hield ze er een diep, wijs gevoel van zich boven woorden en schijn te stellen uit over; want later was ze er zeker van, dat Frits van háár gehouden had, en dat meisje alleen genomen had omdat ze rijk was... en zij arm....
't Had haar hart niet dadelijk geraakt; maar later merkte ze, hoe voor altijd vergiftigd haar denken aan liefde was... toen dat denken bij haar begon te ontwaken.
Na dien eenen keer praatte Tante niet meer over Frits' engagement. Ze zag wel dat Anna niet leed; en zweeg maar liever verder, zonder haar oordeel over hem te geven.
* * *
Toch, eenmaal nog spraken Tante en Anna over Frits. 't Was na een avondje, waarop de
| |
| |
notaris met zijn vrouw en Frits met zijn meisje op visite waren geweest.
In de volle, drukke avondkamer, waar Anna de honneurs had waargenomen, was ze in een oogenblik van stilte vlak voor de kanapee komen staan, waar Frits met zijn meisje nu zaten... een beetje stil... nog wat verlegen met hun nieuwe positie van publiek geëngageerden.
- Moet ik niet zingen Frits? had ze erg bedaard gevraagd.
- Heel graag... zei Frits, wat vreemd-weifelend opziende.
- Je lievelingslied zeker.... En ze ging voor de piano zitten, bizonder mooi en rustig het lied van Grieg voordragend, dat ze voor hem gezongen had op den avond toen hij zijn examen-uitslag gehoord had.
Toen 't uit was, vroeg ze, Frits aanziende die wat bleek was geworden:
- Zeker nòg eens Frits! en zonder 't antwoord af te wachten, zong ze 't zelfde lied weer....
Toen sloot ze bedaard de piano; met een stem die Tante pijn deed om de koele minachting die er in lag, zeggende:
- Nu zeker niet meer... hè Frits!
En zonder hem verder aan te zien, nam ze weer haar taak van huisvrouwtje op.
* * *
Toen allen weg waren, en Oom hen een eindje vergezelde, knielde Anna bij Tante neer; en zei, haar hoofd tegen haar knieën vlijend:
- Dat was leelijk van me, hè Tante!
- Ja, Anna: héél leelijk.... Ik had medelijden met Frits.
- Ik eigenlijk later ook Tante... maar... weet u wel... ja, natuurlijk weet u het... ik heb 't in den laatsten tijd pas begrepen... dat ik 't óók had kunnen wezen waar u medelijden mee had moeten hebben?
- Dan had-je dit niet kunnen doen, Anna!... zoo koel... Foei! zoo berékenend koel!
- Juist, Tante; en dat wou ik hèm nu eens laten zien.
Dan was 't trots....
- Ja, Tante; leelijke trots... zei Anna, terwijl haar vroolijke oogen vol tranen schoten; en ik vind 't nu eigenlijk slecht van mezelf... en kan er niet eens excuus voor vragen....
- Geef mij maar een zoen.... Ik geef je absolutie... trachtte Tante te schertsen.
Toen ging 't Leven weer verder, en raakte deze episode schijnbaar vergeten.
Schijnbaar zeg ik; want niets gaat verloren; en onze ziel draagt alle indrukken voor 't gansche bestaan, evenals een boom 't geen in zijn schors gesneden is.
|
|