Het werk heeft niet de ongemeene verdiensten van dat van 1649; het heeft niet de forschheid en helderheid van licht en is matter en wolliger dan het voorgaande. De hemel is lichtgrijs, maar de teere doorschijnendheid ontbreekt. Een schoone zonneslag valt echter rechts, waar de klaarheid tintelt op den verdorden boom en op den weg. De figuren en het paard, die door het sterke licht getroffen worden, zijn overheerlijk.
In zijnen gewonen trant en van zijn beste werk is de Jonge Koemelkster (Nr. 1054), gedagteekend 1651. Vóór eenen stal is eene jonge boerin in roode jak bezig een grijze koe te melken; nevens haar staat een boer die een hand op de koe legt. Een tweede koe, eene rosse, staat aan de andere zijde; tusschenbeide ligt er eene op den grond. Achteraan bij eene schuur ziet men een boom en struikgewas. Het is in den vroegen morgen; aan den hoogen hemel straalt het licht reeds in volle klaarheid; op de aarde rust nog eene zachte schemering, die heel het tafereeltje in een heerlijk half licht stelt. De koeien zijn in teere helle kleuren, met zorg en als met liefdevolle hand gepenseeld; het loof heeft de grijsgroene tint den schilder eigen.
Veel overeenkomst met dit stukje heeft een kleiner, ingelijks eene koemelkster voorstellende (Nr. 1772) met den datum 1652. De boerin met een roode jak, melkt eene witte koe en spuit jokkend het vocht naar het hoofd van een man, die nevens haar zit. Verder nog een paard, een staande koe en in den achtergrond een derde, liggende op den boord eener rivier. Aan de overzijde van dat water strekt zich een effen plein uit. De hemel is hier weer sterk verlicht, een matte hut teekent zich er tegen af; op de dieren valt een half schemergeglim.
Zonder datum maar van 's meesters laatste jaren zijn: een kleine stier (Nr. 1057), een uitstekende studie, breeder geborsteld dan de gewone werken, een Wolfshond (Nr. 1055) en eene reeks van veertien stukjes op een enkel paneel, voorstellende episodes uit het leven van een jager (Nr. 1052).
De Wolfshond is een der zeer enkele stukken, waarin Paul Potter dieren in groote afmeting schilderde. Niet van volle natuur-grootte zooals de Jonge Stier uit den Haag, maar toch wel drie vierden levensgroot is hier de viervoeter. Het is een fraai beest, flink op de pooten, grauw van huid met spitsen zwarten kop. Veel mooier nog is de schildering dan het figuur. Zij is breed geveegd, veel breeder dan het 's kunstenaars gewoonte is; prachtige spelingen van licht en tint loopen door het haar, dat zoo ruw gevlokt is alsof het er met klodden op hing. Honden waren Potter's specialiteit niet; hij vermeed wel niet het schilderen als het pas gaf, maar zocht het ook niet. Buiten dit stuk kent men enkel nog een drietal waarin zij de hoofdrol spelen. De hond uit de Ermitage is een studie naar een model dat den schilder getroffen heeft en dat hij losweg borstelde doch met de zekerheid van hand die hem kenmerkte en met de fijnheid van tonen die hij ook in deze breede borsteling behoudt. De achtergrond is met de gewone zorg en met een fijn gevoel voor lichtwerking behandeld. Het landschap dat zich uitstrekt zoover het oog draagt is miniatuurachtig keurig, in zachten grijsgrauwen toon; het donkere hondenkot komt evenals het dier krachtvol uit tegen een helder verlichten hemel.
Is de Wolfshond een zeldzaamheid in Potter's werk, de Voorvallen uit het leven van den Jager zijn eenig in hun soort. Op een zelfde paneel zijn veertien kleine tooneeltjes afgebeeld: twee grootere in het midden, twaalf kleine langs de boorden van de lijst. Te beginnen van in den bovenhoek links ziet men achtereenvolgens het Mirakel van Sint Huibrecht: de patroon der jagers knielende voor een hert met het mirakuleus kruis tusschen de horens; dan volgt een jacht op den haas met de lange honden; verder Diana verrast door Acteon op het oogenblik dat zij zich gaat baden, en den onbescheidene in een hert veranderende; dan eene jacht op den marter, eene op het luipaard, op den wolf, op den buffel, op de leeuwin, op het everzwijn, op de apen, op den beer en op de gems. De twee middelpaneelen verbeelden de Veroordeeling en de Terechtstelling van den Jager.
Een onderwerp dat zonderling zou zijn voor elken schilder en dat voor Potter nog ver-