| |
In Leipzig en Berlijn. (Het vierde internationale uitgeverscongres, juni 1901).
Door J.A. Wormser.
Er is eigenlijk niet veel moois aan Leipzig te zien, en toch weet ik weinig steden in Duitschland, waar ik liever eenige dagen doorbreng. Een uitgever met hart voor zijn vak voelt zich daar thuis. Toen dus de oproeping werd rondgezonden om deel te nemen aan het vierde internationale uitgeverscongres, in Juni 1901 te Leipzig te houden, was er slechts weinig toe noodig om mij - evenals verscheidene andere Nederlandsche uitgevers - er toe te brengen zich te laten inschrijven.
Waarschijnlijk is nog zelden iemand naar een congres gegaan alleen en uitsluitend om de onderwerpen die daar verhandeld werden, of om hals over kop de wereld te verbeteren. Indien zelfs de vurigste deelnemer zich dat niet voorstelt, moet iemand die over een congres schrijft - anders dan in een vakblad - vooral zich wachten meer dan het minst mogelijke van de techniek te laten zien. Ten minste indien hij verlangt dat iemand hem lezen zal!
Er zijn menschen, die in 't geheel niets van congressen verwachten en ze alleen houden voor kermissen in besloten kring. Ik geloof met alle bescheidenheid dat die menschen het glad mis hebben. Zeker, er is een manier van zaken doen zoo ongeveer als men een twee en een halve cents stukje in de gleuf van den automaat steekt, aan 't knopje trekt en een perronkaartje van dat ijzeren ding in ruil krijgt. Maar die 't zóó doen, zijn de rechte kooplui niet. De beste handelsman is hij, die, goed op de hoogte van zijn vak, de kunst verstaat om zijn relatiën tot zijn vrienden te maken. In die kunst is men nooit volleerd. De hoogeschool, waar ze onderwezen wordt, zijn de congressen. En eerlijk moet ieder, die nu pas te Leipzig in den internationalen vriendenkring was, erkennen: de Duitschers verstaan goed de kunst om er les in te geven.
We waren daar in Leipzig samen ongeveer vierhonderd uit alle oorden der wereld. Bijna geen land in Europa of 't had zijn afgevaardigden geleverd; Amerika was goed vertegenwoordigd; Mexico had zijn man gezonden; en uit China was Mr. Brown - zelfs met zijn vrouw - op 't appèl. De Engelschen vonden er ook een rustig plekje, wat hun tegenwoordig niet dikwijls op het vasteland overkomt. Hadden ze dat misschien te danken - voor een deel althans - aan de tegenwoordigheid van den uitgever T. Fisher Unwin uit London, die het waarlijk niet onder stoelen en banken steekt dat hij vurig Pro-Boer is? Maar al werden de Engelschen door de zeer beschaafde gastheeren, zooals vanzelf spreekt, evenals de andere gasten uitmuntend behandeld, in kleiner kring werd menige hartelijke toast op ‘Oom Paul’ en op de Boeren gedronken.
Maandag 10 Juni zou het congres geopend
| |
| |
worden. Maar de Zondagavond was door den voorzitter van het congres, Albert Brockhaus uit Leipzig, bestemd om alle congressisten in de prachtige villa van zijn broeder te ontvangen.
Kent ge Albert Brockhaus? Een flinke figuur in de kracht van 't leven, ernstig en welwillend; een uitstekend president, wien de hamer niet alleen toekomt om de voorname plaats die zijn firma onder de Duitsche boekhandelaren bekleedt. Hij, in 1855 geboren, is met zijn broeder Rudolf, die in 1864 het levenslicht zag, de vierde generatie in die firma. Zijn overgrootvader Friedrich Arnold Brockhaus begon 15 October 1805 de zaken heel klein in de Warmoesstraat te Amsterdam. Daar had hij zich reeds in 1802 als koopman in manufacturen gevestigd, maar de tijdsomstandigheden dwongen hem in 1804 tot liquidatie. De vader van Albert, Dr. Eduard Brockhaus, die zich uit de zaken teruggetrokken heeft, vroeg me nog belangstellend naar het voorvaderlijke huis, maar kreeg niet veel anders ten antwoord dan dat er thans een affaire in gevestigd is, die men niet bij name behoeft aan te duiden, om elkaâr te begrijpen. Toen Holland een deel van Frankrijk werd kon de oude Brockhaus het daar niet meer uithouden; in 1811 vestigde hij zich in Altenburg, maar sedert Paschen 1818 heeft de firma Leipzig tot haar zetel gekozen. En wat er van gegroeid is kan men zich niet voorstellen als men 't niet gezien heeft. Uitgeverszaak, importhandel, boekdrukkerij met 28 snelpersen, steendrukkerij met 27 snelpersen, boekbinderij, alles samen geeft aan een personeel van meer dan 750 personen volop werk en brood. Maar Brockhaus en zijn gemalin, die nu en dan den koning van Saksen familiaar bij zich aan tafel zien, zijn de eenvoud in persoon; en gezelliger, vriendelijker uren van reunie dan we in hun gastvrijheid doorbrachten, kan men zich niet voorstellen.
Maandagmorgen vroeg op weg naar ‘die Buchhandlerbörse.’ Wat was het warm! Maar niet in de groote zaal van de Beurs. Die Beurs is - en terecht - de trots van alle uitgevers en boekhandelaren. Reeds in 1792 werd er behoefte aan gevoeld en P.G. Kummer,
albert brockhaus.
een voortvarend uitgever te Leipzig, nam in een koffiehuis een paar kamers, waar hij vaste plaatsen aan zijn vakgenooten verhuurde om beurs te houden. In Duitschland heerscht de goede gewoonte dat in den boekhandel verreweg de meeste zaken à contant (‘baar’) gedreven worden. Den vierden Zondag na Paschen verzamelen zich echter de duitsche uitgevers en commissionairs in Leipzig aan een feestmaal, om de beide volgende dagen hun rekeningen te vereffenen, de nieuwe uitgaven op touw te zetten en hun contracten met boekdrukkers en binders af te sluiten. De vreemdeling, die 't eens bijgewoond heeft, moet zich elke volgende ‘Ostermesse’ moeite aandoen om t'huis te blijven. Die Ostermesse is voor uitgevers de groote aantrekkelijkheid van Leipzig.
De Beurs in 't koffiehuis ging na een paar jaren weer teniet, om de eenvoudige reden dat het koffiehuis verkocht was. De Duitsche Vereeniging voor den Boekhandel opende evenwel in 1836 een eigen gebouwde Beurs in de Ritterstrasse. Die werd echter spoedig te klein; want zulk een manier van zaken doen is van veel meer belang dan men zich denkt. Geen gering deel van haar bloei heeft
| |
| |
Leipzig te danken aan de concentratie van het boekhandelaarsvak. Honderden firma's hebben zich daar gevestigd en drijven kolossale zaken. Eindelijk op Ostermesse 1884 werd besloten tot het bouwen van een nieuwe Beurs. De stedelijke regeering van Leipzig was verstandig genoeg om de Vereeniging krachtig te hulp te komen door haar den grond voor 't nieuwe gebouw ten geschenke te geven. 23 Mei 1886 werd de eerste steen gelegd en 29 April 1888 werd het gebouw feestelijk geopend. De afbeelding van de Beurs bij dit schetsje gevoegd, toont duidelijk genoeg aan dat ze geen kleinigheid is. Ik volsta met te zeggen dat telken jare in de groote zaal waar 's morgens de zaken gedaan worden, Zondagsmiddags een diner gegeven wordt aan 600 à 700 personen, die volstrekt niet bekrompen zitten.
buchhändlerhaus te leipzig.
In die zaal werden de algemeene vergaderingen gehouden. 't Spreekt vanzelf dat er bijzalen genoeg zijn voor de zittingen van de sectiën. En ieder, die de Duitschers maar een beetje kent, begrijpt zonder dat het hem gezegd wordt, dat men onder het gebouw een goede ‘Gutenbergskeller’ vindt, waar het op ‘Bierabenden’ heel gezellig kan toegaan.
Het Duitsche volk begrijpt dat de uitgevers de schakel vormen tusschen alle rangen en klassen der maatschappij. ‘De Pers Koningin!’ Niet weinige Nederlanders denken bij dat woord alleen aan de krant. De Duitscher denkt aan het gedrukte woord, en vergeet daarbij het boek niet.
Dat blijkt bij elke Ostermesse. Gewoonlijk wordt aan de tafel van het ‘Cantate essen’ de stad Leipzig vertegenwoordigd door den Burgemeester. Geen wonder dus dat na de voortreffelijke openingsrede van den voorzitter Brockhaus, het woord gevoerd werd door den Oberburgemeister van Leipzig, Dr. Tröndlin; door den Voorzitter van de Kamer van Koophandel, Zweiniger; en door den Minister van Binnen- en Buitenlandsche Zaken van Saksen, Von Metzsch-Reichenbach. De twee eersten waren eere-presidenten. Evenzoo de uitgevers Renée Fouret, lid van de beroemde firma L. Hachette & Co. te Parijs, Emile Bruylant van Brussel, en John Murray uit London.
‘Elseviers Maandschrift’ is het ‘Börseblatt’ der Duitsche Boekhandelaars vereeniging niet. Met stilzwijgen ga ik dus voor mijne lezers de verschillende zittingen der sectiën en de algemeene vergaderingen voorbij. Gewoonlijk werd er gewerkt - en goed gewerkt ook - van 9-12 en van 3-5 uur. Vruchteloos was het congres alles behalve. Het Permanente Bureau, tot uitvoering van de op de verschillende congressen genomen besluiten, zal na dit congres eerst goed tot zijn recht komen. Als waarlijk internationale stad voor de vestiging van dat bureau konden slechts twee plaatsen in aan merking komen: Bern en Amsterdam. Om verschillende redenen - meest en voornamelijk voor mijn vakgenooten van belang - werd eerstgenoemde stad gekozen. De heer Morel, daar woonachtig, die zooveel bijdroeg tot het slagen van de Berner conventie, nam het secretariaat op zich. De gezamenlijke landen stelden voor de jaren 1901, 1902 en 1903 drie maal Mr. 30000 voor de bureaukosten beschikbaar. Het Congres nam met warm applaus de uitnoodiging der Italiaansche uitgevers aan om in 1904 het vijfde congres te Milaan te doen houden. De uitdaging onzerzijds aan de Amerikanen gericht om te zien welk der beide landen het eerst tot de Bernerconventie zou zijn toegetreden en dan in dat land het zesde congres in 1906 te houden, vond grooten bijval. Ze
| |
| |
rené fouret.
werd onmiddellijk gevolgd door een toast van de Fransche confraters, die het koste wat het wil in het land van de ‘beminnelijke koningin Wilhelmina’ wilden vergaderen. Mij docht zoo dat men den naam van de ‘Gelderland’ tusschen de regels door kon lezen! En hiermee stap ik van de werkzaamheden van het congres af om mijn lezers verder nog een en ander van de ‘vrije uren’ te vertellen.
Aan den avond van Maandag 10 Juni werd den Congressisten een schitterend dinér aangeboden in het ‘Buchhändlerhaus. Wie de Duitschers kent, weet wel hoe gezellig men bij elkaer was.
De volgende avond was een van rijk genot. Leipzig munt niet alleen uit als hoofdplaats van den Duitschen Boekhandel; zij is ook de stad der muziek. De gemeenteraad had den 11en Juni 's avonds 7 ure alle deelnemers aan het congres en honderden anderen met hunne dames uitgenoodigd in de groote muziekhal van Leipzig, het Gewandhaus. De prachtige zaal gaf een heerlijken aanblik. Maar het concert was een der fijnste genietingen ons in die week geboden. Achtereenvolgens kwamen ter gehoore de Ouverture uit ‘Leonore’ van von Beethoven; Aria uit David's Opera ‘La Perle du Brésil’, voortreffelijk gezongen door Fraulein Martha Petrini; een Symphonie van Haydn; ‘Les Préludes van Franz Liszt’ ‘Isolde's Liebestod’ uit ‘Tristan en Isolde’ van Richard Wagner, waarmede Mevrouw Paula Duenges ons in verrukking bracht; en de Overture uit Tannhäuser.’ Het hooge kunstgenot werd gevolgd door een ‘Buffet,’ waar men op geen half uurtje haast had!
De avond van Woensdag den 12 den zou recht Duitsch worden doorgebracht. 't Was Bierabend in de groote zaal van den Zoölogischen tuin. Maar vooraf was ons een eigenaardig genoegen bereid in verscheidene kleine kringen. De groote uitgevers van Leipzig hadden de vreemdelingen onder zich verdeeld en ieder 15 tot 25 hunner aan tafel genoodigd. Mij viel het genoegen ten deele de gast te mogen zijn van het huis K.F. Kechler. Deze firma werd in 1789 gesticht. De kleinzoon van den stichter overleed 5 Augustus 1897 en liet zijnè weduwe de zaak na. Haar drie zonen, nog te jong om mede aan het hoofd te staan, worden gevormd door haar beide uitnemende mededeelhebbers, Dr. R. Winckler, Dr. O. Engert. Mevrouw
emile bruylant.
| |
| |
Koehler was als gastvrouw tegenwoordig. Ons klein gezelschap niet meer dan 30 dames en heeren sterk, bestond uit vertegenwoordigers van acht nationaliteiten.
De Donderdagmiddag was voor allen ook belangrijk. Het geschenk aan grond, door den Raad van Leipzig voor den bouw van het Buchhändlershaus afgestaan, was niet met karige hand toegemeten. Achter het gebouw bleef nog dubbel zooveel beschikbaar als bebouwd was. Men maakte daarvan
john murray.
een tuin die bij de Gutenbergkeller behoort. Doch om alles te omvatten wat men zich voorstelde was ook het kolossale gebouw te klein. En daarom werd in 1898-1900 achter de Beurs een ‘Deutsches Buchgewerbehaus’ gebouwd; kleiner van afmeting maar in denzelfden trant. Dat dient voor vergaderzalen en tentoonstellingen voor den boekhandel en alle aanverwante vakken. In Juni 1900 is het geopend, natuurlijk met groote, echt Duitsche feestelijkheid. Thans waren de congressisten uitgenoodigd zich daar des namiddags te 3 ure te vereenigen in de schoone ‘Gutenberghalle’ om daarna het gebouw te bezien en zich, in kleinere groepen gesplitst, onder geleide van Leipziger vrienden naar verschillende bezienswaardigheden van de stad te begeven.
De Gutenberghalle maakt een machtigen indruk. Stel u voor een zaal van 320 □ M. oppervlakte, rijk gedecoreerd, waar het getemperde licht door de beschilderde glasvensters u een oogenblik aan het schip van een dom doet denken. Recht voor u, tegenover den ingang, staat een kolossaal marmeren beeld van Gutenberg. Zinrijke muurschilderingen verhoogen het effect. Links van Gutenberg ziet men Bijgeloof, Tirannie, Onkunde, Clericalisme en Slavernij schoorvoetend maar zeker wijken voor de macht van het gevleugelde Woord. Rechts slapen Hekserij, Wellust, Middeleeuwsche Ridderschap voor goed in onder betoovering van het licht des Nieuweren Tijds. Op den achtergrond zit een afgeleefde grijsaard, het Middeleeuwsche Conservatisme, vergeefsche pogingen aan te wenden om zijn nutteloos geworden schatten voor algeheele verzinking te behoeden. Terzijden treden machtige figuren tevoorschijn: Wodan, Loki, De Waarheid en De Poëzie. Het geheel van zaal en decoratie bedoelt éene groote hulde aan ‘De Pers’, en is uitnemend geslaagd. Niet zoó dat ieder kind er dadelijk uit wijs kan worden; maar zoó dat den intellectueel ontwikkelden bezoeker van de zaal tijd tekortschiet voor de beschouwing zoodra hij begreep wat de schilder, Sascha Schneider, hem zeggen wil. Ware kunst!
Een waardig slot van 't samenzijn in Leipzig was tegen Donderdagavond den deelnemers aan het congres bereid door de gezamenlijke Duitsche, Oostenrijksche en Zwitsersche uitgevers: een banket in den schoonen ‘Palmengarten’. Tijd en ruimte ontbreken om de wijnliederen te vertolken die onder het banket gezongen werden door een groep van ongeveer 40 jongens en meisjes, welke in eigenaardige costumen ‘Unsere Tischweine’ voorstelden: Portwijn en Sherry, Rhijnwijn; Moezelwijn; Bordeau; Champagne en ‘den kleinen Cognac’. 't Zal niemand verwonderen dat het reeds lang Vrijdagmorgen was toen wij den nacht begonnen! De Nederlanders kwamen onder geleide thuis; dat ze te danken hadden aan het feit dat ze ter eere van hun gastheeren uit volle borst bij 't dessert: ‘Heil Dir im
| |
| |
opening van het congres in de groote zaal van het buchhändlerhaus
Siegerkranz’ hadden aangeheven; heel duidelijk gezongen, zoodat niemand er ‘God save the Queen!’ uit verstaan kon!
't Congres was gesloten; maar ‘Scheiden thut Weh!’ en de Berlijners hadden gevoeld dat de week toch gebroken was. Ze hadden dus goedgevonden alle leden voor Vrijdag en Zaterdag naar Berlijn te noodigen. En de leden vonden het ook goed.
We hebben er geen berouw van gehad! Vrijdagmorgen gingen dus allen naar 't Berliner Bahnhof om te 12 ure in Berlijn aan te komen. Te 2.30 bevonden allen zich in een café op ‘Königsplatz’, waar men natuurlijk begon met de onontbeerlijke Schöpfen Bier. En daarna was ons een zeer eigenaardig, practisch genoegen bereid. Ongeveer 70 landauers kwamen voor en in elk namen drie vreemdelingen en een Berlijner uitgever plaats. Ieder werd voorzien van een platte grond der stad waarop duidelijk de te maken rit was aangegeven, en zoo werden, begunstigd door het heerlijkste weder, ruim twee uren besteed aan het bezichtigen van de stad. Ten slotte werd ieder in zijn eigen landauer naar zijn hotel teruggebracht om zich gereed te maken voor het Festmahl, dat te 6.30 in den ‘Zoölogischen Garten’ gegeven werd. Dat het Festmahl uitstekend was behoef ik zeker niet te zeggen. Recht gemoedelijk werd de tafel geopend door den voorzitter van den Berlijnschen Uitgeversbond, den heer Vollert, die president van de tafel was: ‘Mijne Heeren, de Berlijnsche uitgevers zijn op zeer goeden voet met het Bestuur van den Zoölogischen tuin en zouden niet gaarne den naam krijgen van zich iets toe te eigenen dat hun niet toekwam. Mocht dus een der heeren morgenochtend bemerken dat hij onbewust in zijn rokzak een aap of een kater heeft mee naar huis genomen, dan verzoek ik hem vriendelijk het lieve beest zoo spoedig mogelijk hier terug te doen bezorgen.’
Onze gastheeren hadden echter zoo goed voor de wijnen gezorgd dat niemand behoefde te vreezen zich aan dergelijken diefstal te zullen schuldig maken.
De morgen van Zaterdag 15 Juni was
| |
| |
bestemd voor het bezichtigen van groote instellingen. De vreemdelingen, die een kaart hadden kunnen machtig worden (er waren slechts 50 kaarten) bezochten de Keizerlijke Rijksdrukkerij; zeker het voornaamste van alles wat er te zien was, vooral voor mannen van het vak. De Rijksdrukkerij, waar alle geldwaarden van het Rijk gedrukt worden, is uitnemend ingericht. Alle nieuwe uitvindingen op drukkersgebied worden er beproefd en - indien practisch bevonden - ingevoerd. De lokalen zijn zeer goed ingericht; voor de werklieden wordt behoorlijk zorggedragen. Er is een personeel van ongeveer 1750 mannen en vrouwen werkzaam. Zonder aarzelen erken ik dat eene vergelijking, die ik onwìllekeurig maakte met de Staatsdrukkerij te Washington, welke ik in 1899 bezocht, ten voordeele van die te Berlijn uitviel.
Een zeer groot genoegen had men ons als slot van de feestelijkheden tegen Zaterdagavond bereid. Te 2 ure vertrok een extratrein naar Potsdam. De dames van de Berlijner uitgevers deden ons de eer aan mee te gaan. Te Potsdam werd en corps Sans souci bezichtigd, en daarna lag te 6.30 een extra boot aan de Lange Brug te Potsdam
guttenberghalle in het buchgewerbehaus.
het ‘buchgewerbehaus te leipzig.
gereed om het geheele gezelschap, onder goede muziek, over de Havel naar de Wannesee te brengen. Wie de Havel gezien heeft kan zich voorstellen hoe genotrijk de tocht langs de Rijnachtige oevers was. Op een der eilandjes in de Wannesee verheft zich het ‘Schwedische Pavillon’. Daar stond een maaltijd gereed, dien de Berlijners heel nederig ‘Imbiss’ noemden. Te 10 ure ging een extratrein om allen terug te brengen. Er was dus niet heel veel tijd beschikbaar maar toch nog genoeg om in toasten en met ‘lijntjes’ en handdrukken elkaar een ‘Auf Wiedersehn!’ toe te roepen. Auf Wiedersehn! eerst in Milaan en daarna.... in Amsterdam? Ik hoop het van harte!
‘'t Is maar goed,’ zoo sprak ik den vorigen avond aan tafel in den ‘Zoölogischen Garten’ te Berlijn, ‘dat niet alle congressen via Leipzig naar Berlijn gaan. De uitgevers zouden al te snel en al te intiem met de luxezijde van hun vak kennismaken. Holland dankt u ‘und erbittet sich höfflichst von dieser Gastfreiheit das Uebersetsungsrecht!’
J.A. Wormser.
Amsterdam.
3 Aug. 1901.
|
|