snuitend binnen, van onder z'n zakdoekzeggend, met 'n knikje naar haar toe, ‘bonsoir.’
Ze knikte terug, heel-even, vroeg toen naar 'm op-ziend, wil je nog wat gebruike....?
Hij schudde van ‘neen,’ laten we maar gaan eten, want ik moet zoo weêr weg, sprak hij, mat, krachtloos, zonder-warmte. Z'n oogen bekeken 't handschrift van de brieven, die hij voor zich vond, toen hij zat. Met z'n zakmes, dat hij in 'n diep'en zwaren zucht te voorschijn haalde, opende hij de enveloppen, las vluchtig de brieven, borg die toen weg in z'n binnen-zak.
De soep is wat án-gebrand, wil je ze probeere, vroeg zij.
Dank-je-wèl, antwoordde hij, z'n uit-geplooid servet punt-duwend in z'n op-staande boord, even-kijkend in de vlam der lamp, toen in den spiegel, recht-voor-zich-uit.
Ze kwam zitten, vlak tegenover hem, waardoor hij nu z'n blik af-brak, spelend-wippend met z'n mes en er naar kijkend.
Ik heb 't vleesch vast gesneeën, begon ze, hem het breede vleesch-bord reikend, waar-op de sappig-rooye schijven vleesch bloederig dorstten.
Ze zag nu hoe hij met de vork er-in prikte, ze neer-vleide op z'n wit-wachtend-bord, nog eens en nog eens, toen z'n mes om-vatte en de schijven bloederig vleesch tot vierkante blokjes sneê. Toen zag ze op tot hem-zelf en in-eens door-sneed 't haar brein, dat-i leed had, dat dat zich zichtbaar groefde in zijn pijnlijk-strak-gelaat. Nog nooit had ze 't zóo gezien. Ze kon niet ophouden met naar hem te zien, terwijl hij zich z'n groente gaf en zij zich-zelve werktuigelijk van vleesch voor-zag. Nog nooit had 't zich, leek 't haar, in z'n gelaat, zoo diep gegrift als nú. Nog nooit had ze zijn lippen, meende ze zoo ontzachlijk. droef zien trekken, als vandaag. En even was 't haar of ook z'n oogen vochtig glansden.... Toen was 't of haar alle moed ont-zonk, of alle kracht-van-zelf beheersching haar werd ontrukt, zeer hevig en zij 't uitbersten zou in schokkend gesnik. Och, als hij 't haar maar zei, wat zou zij dan z'n hulp, z'n troost, z'n steun graag wezen, wat zou zij hem dan sussen met woorden uit haar hart. Als hij sprak, over wat hij nu verborg voor haar, wat zou zij dan haar kracht eens toonen, haar kracht om op te wekken, haar macht om op te beuren, die popelde in haar. Ze moest zich dwingen-met-geweld het niet uit te barsten en hem te smeeken. haar toch te zeggen van z'n stil, diep, ziels-verdriet. Ze moest 't onderdrukken in haar dat telkens en telkens zich heftig op-richtend verlangen om hem te troosten in onafgebroken reien woorden, die zij zoo graag voor hem had uitgebeefd. Och als hij maar spreken wilde, wat zou 't dan veel beter zijn. Want juist dat, dat zitten in 't witte licht, dat zoo goed kon zijn, daaronder de tafel met z'n witglansend en op-blinkend gerei en om je heen de comfort van 't interieur en toch dat donkere, dat aanpakbare, dat als donkere donder-wolken boven je hoofd, door dat diepe, zwarte, zware zwijgen, van dien donkeren man, dien zij zoo liefhad, reden-loos. En 't was haar nu of zij zich voelde trillen en beven, of
haar bloed óp-steeg, haar wangen door-rood bekoortsten, onstuimig óp-gudste tot haar slapen, dat de âren zwollen en zouden bersten, 't was haar of zij niet meer zát op haar stoel en lééfde in 'n kamer, maar néêr-plofte, néêr-dompte al dieper en dieper in 'n eindeloos Niet. O God, o God wat is dat, hard-sprak 't in haar boven-hoofd, wat is dat, wat gebeurt 'r met me? wor ik gek of bewusteloos? En ze stond op, betastte haar voorhoofd, waarachter 't klopte, dreunde, hamerde, bónsde, en waggelde naar de deur, omknelde de kruk krampachtig, trok die wild naar zich toe, sloeg de deur in 't slot achter zich dicht en stond in den gang, de wrongen van haar handen voor 't voorhoofd, niets meer voelend van de tastbare dingen, als was zij 'n steen die door 't donkere luchtruim pijlend ijlde. Toen plofte ze néêr met 'n doffen smak.
Zóo werd ze gevonden, bewusteloos. Men tilde haar op, voorzichtig en stil. Zwijgend brachten ze haar naar de slaapkamer, als vervoerden ze 'n doode. Toen tilde hij haar te bed. Ze sliep, schijnbaar-zeer-kalm, mat en bleek, de oogen toe. Hij gaf de meid 'n wenk van hem-te-volgen en sprak-zacht, maar kort-bevelend van naar 'n dokter gaan, direct Dr. de Metz, dicht-bij.
Toen trad hij de slaap-kamer weêr binnen,