| |
| |
| |
INTÉRIEUR NAAR EEN SCHILDERIJ
| |
| |
| |
Arthur Briët.
Door P.A. Haaxman jr.
Arthur Briët behoort tot die gelukkig nog breede rei Hollandsche kunstenaars, die er niet tegen op zien een zeer langen oefentijd door te maken vóór zij zich wagen aan eigen zelfstandig werken naar eigen smaak en inspiratie. Even als zijn tijdgenooten de Josselin de Jong, Rink, Haverman, Arntzenius, getroostte Briët zich dien harden leer- en studietijd in academie en in werkplaats, onder leiding van geschoolde meesters, ten einde zich door kennis van het métier en door het leeren overwinnen van de moeilijkheden der techniek, ik zal niet zeggen bekwaam te maken, maar om rijp te worden voor het persoonlijk voelen in de kunst. Dat op die manier veel geleerd wordt, dat later als overbodige ballast weer over boord geworpen kan en moet worden, dat veel moet worden afgeleerd of liever op zij gezet, dat men met inspanning zich eigen heeft gemaakt, ik zal het niet tegenspreken. Maar men moet dien weg afleggen, evenals voor de algemeene ontwikkeling van het individu onmisbaar is het oplossen van algebraïsche vraagstukken ten einde het logisch denken te bevorderen. De knapste kop zal echter verlegen staan als men hem later weer die zelfde vraagstukken ter oplossing voor legt. Zoo is het ook met de vooroefening van den artist. Ik heb nog nooit een kunstenaar van beteekenis, die er langs dien moeilijken weg gekomen is, hooren beweren dat zijn studiejaren als verloren tijd zijn te beschouwen. In tegendeel, van die zijde is mij altijd verzekerd - en was dat niet het geval, dan zou toch hun werk het daghelder aantoonen - dat de beginselen degelijk bestudeerd en grondig gekend moeten zijn alvorens men in staat is een waarachtig kunstwerk voort te brengen.
Arthur Briët 's vorming is een overtuigend bewijs van die stelling. Toen ik een tiental jaren geleden voor 't eerst met zijn werk kennis maakte, lag de academische invloed er nog vlak boven op. Uit zijn figuren spraken nog te veel het model en de conventioneel academische pose. Ook de manier van schilderen verried in de coquette kleuren en het ietwat peuterige in de behandeling den invloed van den leermeester. Maar evenals in de eerste proeven van een Jacob Maris
arthur briët.
en een Jozef Israëls, waren in de eerste schilderijen van Briët de sporen duidelijk te zien van een jong talent, dat langs dien uitvoerigen en nauwgezetten weg, bij ijverig volharden het doel zou bereiken.
In die dagen dat ik het eerste schilderij van Briët zag in den kunsthandel van Grolman te Utrecht - de voorstelling van een boerenbinnenhuis, zeer uitvoerig behandeld, met een jonge vrouw bij de wieg van haar kind -
| |
| |
werd er juist in Den Haag een tentoonstelling gehouden van werken van de drie Marissen Daar waren een paar stukjes uit Jaap Maris' eersten tijd, en ook een koetje heet uit de vroege jaren van Willem. Met welk een liefdevolle zorg voor het modélé, voor het bestudeeren der eigenaardigheden van de vacht van het dier, van het licht in den stal, was dat geval van den jongen Willem Maris geschilderd. En met hoe veel piëteit voor de uiterlijke dingen was dat moedertje van Jaap, bij de wieg van haar kind in slaap gevallen, in alle bijzonderheden waargenomen en met scherpen blik geschilderd. Welnu, dat eigenaardige cachet droeg ook het eerste werk van Briët, en 't zou mij niet verwonderen of over eenige jaren zal dat zelfde groote verschil, dat de latere werken van de Marissen onderscheidt van die hunner eerste periode, ook waar te nemen zijn in de uitingen van onzen Nunspeetschen artist. Maar men zal er altijd de vroegere degelijke studiën in herkennen.
Toen ik dezer dagen Briët in zijn landelijke woning te Nunspeet bezocht, werd ik verrast door de groote evolutie in korten tijd in zijn werk tot stand gekomen. Naast den scherpen waarnemer der uiterlijke dingen had zich de colorist ontwikkeld, waartoe veel zal hebben bijgedragen het zien van de voorwerpen in hun natuurlijke atmosfeer en belichting. Ten einde hier des te meer in op te gaan, heeft Briët in de onmiddellijke nabijheid van zijn villa een atelier laten bouwen, waarvan een gedeelte is ingericht als arbeiderswoning, precies zooals de menschen daar wonen, slapen, koken, wasschen, eten - soms met de kippen en de varkens - alles in één enkel vertrek, zoo artistiek-rommelachtig mogelijk, maar verschrikkelijk indruischende tegen de bepalingen van de woningwet. Van uit zijn atelier heeft hij een schilderachtig mooi kijkje op die schuur met haar vochtigen,
avond in de teekenclub
houtskoolteekening
steenen vloer, rieten dak, schouw met vuurplaat, allerlei gerij aan den wand, twee bedsteden voor de geheele familie. De artist is op die manier uit en thuis, volkomen vereenzelvigd met de streek en hare bewoners die hij bestudeert, kortom hij is in zijn knollentuin. Van daar de intimiteit, het natuurlijke en innig vertrouwelijke in zijn jongste kunstwerken, die van tijd tot tijd op onze tentoonstellingen te zien komen. Maar ook maar van tijd tot tijd, want Briët is niet spoedig tevreden over zijn werk. Hij is er dikwijls het eerst bij om het af te keuren, en het gebeurt vaak, dat hij zijn werk op een tentoonstelling gezien hebbende, daarin fouten ontdekt en weer van voren af aan begint.
Na deze inleiding laten wij hier eenige aanteekeningen volgen uit het leven van dezen noesten werker.
In 1867 te Madioen op Java uit Hollandsche ouders geboren, verloor Arthur Briët een jaar later zijn vader, die daar predikant was. Zijn moeder keerde met haar eenig
| |
| |
overgebleven kind drie jaar later naar Holland terug; zij vestigde zich eerst in den Haag, en na hertrouwd te zijn, te Utrecht, waar Briët tot zijn 17 e jaar school ging. Daar ontving hij de eerste lessen in het teekenen van den in die dagen bekenden Utrechtschen meester Jozef Hoevenaar. Zijn talent voor illustreeren dagteekent reeds van de schoolbanken. Met zijn schoolmakker Walter Opzoomer, den sedert overleden zoon van prof. Opzoomer, gaf hij een anecdotenblaadje uit: de Humorist. De meeste illustraties in dat vlugschriftje waren van Briët. Maar dit waren slechts de preliminairen voor zijn ernstige studiën, die eerst goed in 1884 begonnen, toen hij naar Antwerpen ging en daar gedurende vier jaren de Academie bezocht. Reeds aan het einde van het eerste jaar verwierf hij den eersten of uitnemendheidsprijs voor de teekenklasse. Vooral zijn
italiaan
houtskoolteekening
penkrabbel
compositie-teekening voor dit eerste examen werd geroemd. Onder zijn vrienden had de jonge Briët weldra een zekere reputatie als knap karakterteekenaar, en de zucht naar eigen, zelfstandige studie deed hem toen reeds uit den band springen en de academie-modellen afwisselen met schetsen en karikatures uit de straat. L'enseignement de la rue trok hem soms meer aan dan de teekencolleges naar wel levende, maar meestal ziellooze modellen. Een intieme expositie van zijn academie-werk onlangs op een gezelligen Zaterdag-avond in Pulchri Studio gehouden, gaf een interessant kijkje van zijn kloek werken en streven in die dagen. Daar was onder anderen een blad met studiekoppen, die mij om de geestvolle behandeling zeer boeiden. Antwerpsche typen uit Briët's leertijd, zooals Dudley Hardy, Coppens, Livens, Herbert Hunt, Hobbe Smit, Henneman en Ratinks staan op dat blad karaktervol uitgebeeld. Daar waren ook bladen met dierstudiën (paarden en ezels), met interieurs, reisherinneringen uit Parijs, België en Holland, Zwitserland; maar daar waren, onder de menigvuldige karakterkoppen, vooral een zelfportret en een forsch portret in houtskool van zijn academie-vriend Fl. Arntzenius, die wel het meest uitmuntten in persoonlijke eigenschappen.
Bij 't beschouwen van deze zeer eigenaardige collectie teekeningen uit Briët's Antwerpsche periode, vertelde mij een zijner vrienden en tijdgenooten menig pikant voorval uit die dagen. Een daarvan mag ik, als getrouw biograaf, hier niet verzwijgen, omdat
| |
| |
krabbel.
daaruit ten duidelijkste blijkt Briët's wijsgeerigen aanleg. Het herinnerde mij de zonderlinge eigenaardigheid van den beroemden franschen graveur François, die zijn eigen pantalons maakte, waarvan het gevolg was dat die altijd veel te kort uitvielen. Naar de reden van die gewoonte ondervraagd, zei François eens tegen een vriend: gij kunt immers ook niet velen dat een barbier uw gelaat inzeept en daarom scheert gij u zelf, welnu ik kan niet dulden dat een kleermaker mij aan mijn beenen friemelt, en daarmeê uit!
Diezelfde beroemde graveur, tot lid van het Institut de France benoemd, zag zijn voorganger begraven met groot ceremonieel vertoon. Op de baar lag zijn gepalmde rok en pantalon, staatsiedegen en steek.
‘Daar gaat mijn pak,’ zei François tot een vriend, en den volgenden dag ging hij naar het sterfhuis en verzekerde zich den eigendom van het staatsiekleed zijns voorgangers. De pantalon was hem nu toevallig veel te lang.
Welnu, met Briët, die in Antwerpen zelden voor een levend modejournaal kon doorgaan, is ook zoo iets gebeurd. Op een morgen in de teekenklasse komende, werd hij door een homerisch gelach begroet. Briët had een broek aan, die hem niet verder tot aan de kuiten reikte. Hij had die broek van een hollandschen collega, die weer uit Antwerpen vertrok, voor een paar frank overgenomen. Dat dit kleedingstuk nu ook nog precies van maat zou zijn, kon men voor zóó weinig geld toch niet verwachten. Het is een feit, dat Briët de broek een paar maanden lang netjes heeft afgedragen.
Van het ‘antiek’ kwam Briët in de schilderklasse, waar toen Charles Verlat zijn inspireerend onderwijs gaf. De jonge Hollander genoot de hooge onderscheiding dat Verlat met zijn werk ingenomen was en hem zelden oversloeg bij het geven van zijn correcties, die intusschen wel eens deze schaduwzijde hadden dat de meester met een enkele brutale en rake veeg den leerling het geploeter van een heelen morgen totaal ongedaan maakte. Op een paar potten verf kwam het echter niet aan. Het was geen angstvallig schilderen in dien tijd, maar een dagelijks weerkeeren van breed aansmeeren en raak modelleeren in de verf, en dat in een wedstrijd met vele knappe élèves met steeds meer opvlammend hartstochtelijk vuur. Briët borstelde er dus maar dapper op los, en hoewel zijn aangeboren vrijheidszin wel eens in botsing kwam met het strenge toezicht van den surveillant en een paar dagen congé daarvan soms het gevolg waren, werden over het geheel genomen die academiejaren gekenmerkt door groote regelmaat en volharding in den arbeid. Briëts aansmeren van studies naar levensgroote naakt-
intérieur
naar een schilderij
| |
| |
penkrabbel
modellen deed soms denken aan den Claude uit l'Oeuvre van Zola.
In 1888 had hij het succes, bij het jaarlijksch concours (van de hoogste klasse) twee eerste prijzen te behalen, voor het schilderen van een studie naar naakt en eene naar gekleed model, en tevens ontving hij een eerste medaille voor teekenen naar levend model. Reeds bij den aanvang op de schilderklasse was het Briët's streven om sterke lichteffekten te maken, wat, gepaard met zijn flink teekenen, zijn studies steeds kranig voor den dag deed komen. Drie er van werden uitverkoren voor het archief van de best gekeurde schilderstudies, die in dien tijd nog tot leering van de élèves in de schilderklasse werden opgehangen.
Middelerwijl, in 1886, had Briët met succes medegedongen naar de koninklijke subsidie, ingesteld door wijlen Z.M. koning Willem III, en had hij het geluk die beurs vier achtereenvolgende jaren te behouden. Na afloop van zijn Antwerpschen studietijd begaf hij zich dan ook naar Parijs, waar hij zelfstandig werkte en behalve naaktstudies en studiekoppen, eenige kleine genrestukken schilderde, o.a. een getiteld: Javaansche danseressen op de wereldtentoonstelling (1889), dat bij de firma Goupil in den Haag geëxposeerd, later door vrienden van den heer Freiwald te Parijs aangekocht en dien heer werd aangeboden.
Van Parijs uit ondernam hij met een Engelschen collega een kunstreis door Italië en bleef verscheidene maanden te Napels en op Capri, waar hij vele kleine werken maakte, meest landschappen met figuren. Na kortere bezoeken aan Rome, Florence, Venetië en andere Italiaansche steden, en vervolgens aan München, keerde hij weer naar Parijs terug. Omstreeks dezen tijd behaalde hij den eersten prijs in een concours voor een reclamebiljet (voor een Levensverzekerings-maatschappij te Utrecht), waarvoor P. de Josselin de Jong en
mannenkop
houtskoolteekening
M. Bauer tot de juryleden behoorde.
Hoewel een afstammeling van een Fransche familie, was Briët te veel Hollander om zich op den duur in Parijs thuis te gevoelen. Hij maakte er wel kennis met artisten van naam,
| |
| |
het dorp elspeet bij sneeuw
naar een schilderij
van wie vooral Munkacksy en zijn werk grooten indruk op hem maakten, maar de kunstuitingen van de meeste jonge Fransche artisten konden hem op den duur niet boeien en hij verlangde weer naar de Hollandsche beemden en ruime luchten. Er kwam echter eerst nog een tusschenperiode door een oponthoud in Vlaanderen, waar hij in een dorp nabij Mechelen een poos samenwerkte met een onlangs overleden Antwerpschen collega, Evert Larock. Zoo kwam Briët in aanraking met den te Mechelen wonenden Alexander Struijs, met wien hij een intieme vriendschap sloot en onder wiens invloed hij een Vlaamsch binnenhuis schilderde, dat door de commissie voor de koninkl. subsidiën in 1892 op de tentoonstelling te Amsterdam, voor H.M. de Koningin-Regentes werd aangekocht. Hij had nu zijn genre gevonden, dat hij verder ging beoefenen in Noordbrabant, in dorpjes op de hei, waar hij een rijk studieveld vond in de schamele verblijven van de arbeidersbevolking. Ook het landschap boeide hem hier in hooge mate, evenals later op de Veluwe, zoodat hij bij afwisseling zijn domicilie nu hier dan daar vestigt. Uit zijn eersten Noord-brabantschen tijd trok zeer van hem de aandacht, op een tentoonstelling te Middelburg, een schilderij: ‘Strooper van zijn tocht teruggekeerd’, dat in de verzameling van een Middelburgsch liefhebber overging. Voor het bestudeeren van zijn model woonde hij geruimen tijd in het nederig verblijf van den strooper midden op de heide, wel een bewijs hoe nauwgezet en veeleischend Briët in zijn kunst is.
dorpsstraatje
potloodteekening
| |
| |
Eenigen tijd daarna trad hij in 't huwelijk en vestigde zich in het dorp Nunspeet op de Veluwe. Hoe hij zich daar heeft ingericht heb ik boven reeds geschetst. Zijn eerste Nunspeetsche schilderij (een ziek meisje op den schoot harer moeder) was een volledig succes in de Hollandsche afdeeling der Antwerpsche wereldtentoonstelling van 1894, waar het gemedailleerd werd en de schilders Roelofs, Mesdag en anderen hun instemming met zijn werk betuigden. Dit schilderij werd het volgend jaar te Berlijn aangekocht. Niet minder gelukkig was hij aldaar in 1896 met zijn ‘bijbellezend vrouwtje’, dat het eigendom werd van den Duitschen Staat. Een omvangrijk doek: ‘Koffiedrinkers’ zag Briët in 1899 op de Internationale tentoonstelling te München, gekocht voor het museum te Maagdeburg. In hetzelfde jaar genoot hij wederom de onderscheiding dat de commissie voor de koninklijke subsidiën een zijner schilderijen ‘jonge moeder bij de wieg van haar kind’ aankocht, ditmaal voor de particuliere collectie van H.M. de Koningin.
Den nog jeugdigen artist mocht verleden jaar een niet minder schoon succes te beurt vallen met zijn schilderij: ‘Huiselijke bezigheid’, dat op de wereldtentoonstelling te Parijs een medaille ontving en bovendien voor het Luxembourg-museum werd aangekocht. Met slechts zeer weinige Hollandsche artisten, o.a. Mesdag, deelt Briët de eer in dat eerste van Frankrijk's musea voor moderne kunst vertegenwoordigd te zijn. Tot de eerste aankoopen, dezen zomer op de Internationale Tentoonstelling te München, behoorde zijn inzending ‘Huiselijke arbeid’, een schilderij met twee figuren, vrouw en kind in een mooi verlicht intérieur.
Briët's talent uit zich niet eenzijdig. Hij is op zijn tijd, als hij zich geïnspireerd gevoelt, een even gelukkig beoefenaar van het landschap als van het genre of het portret. Nog onlangs werd door de firma van Wisselingh
spinster
naar een schilderij
| |
| |
& Co. te Amsterdam - Londen, de hand gelegd op Briët's landschap: ‘Het dorp Elspeet bij sneeuw’.
Waar vele schilders, vooral onder de jongeren, in hun werk voorkeur voor een bepaalde richting, leermeester of beroemden tijdgenoot toonen, waardeert men in Briët steeds een eigen keuze, een persoonlijke opvatting der dingen. Wel oefende een tijd lang Alex. Struijs invloed op hem en erkent hij zelf dat de colorist Breitner hem tot vernieuwde krachtsinspanning geprikkeld heeft, maar nabootsing van een ander's karakteristieke eigenschappen is hem altijd een gruwel geweest.
Arthur Briët is nog pas in het begin van zijn loopbaan. Zijn aanvankelijk succes wettigt het vermoeden, dat hij mettertijd plaats zal nemen onder de illustratiën van de Nederlandsche schilderschool.
|
|