| |
Van de redactie.
Dramatisch overzicht.-
I. Schipbreuk, drama in vijf bedrijven, door Mr. J. van Schevichaven. II. Op hoop van zegen, spel van de zee, in vier bedrijven, door Herman Heijermans jr. III. Groote Dagen, blijspel in vier bedrijven, door Henri Dekking. IV. Aan flarden, tooneelspel in vier bedrijven door Top Naeff.
Er is dan toch weer leven gekomen in het Vaderlandsch Tooneel!
Alle vier de oorspronkelijke stukken, die we hier boven opnoemden, hebben een groot gedeelte van het publiek behaagd en mogen worden gerekend tot de succes-stukken van het seizoen. Wat ervan op het repertoire zal blijven durven wij niet voorspellen. Dat blijven op het repertoire hangt in ons land trouwens af van omstandigheden, die lang niet allemaal weêr afhankelijk zijn van de waarde der stukken. 't Is naar genoeg, doch er schijnt nu eenmaal niets aan te doen.
Gij, gelukkig dramaturg, hebt een stuk geschreven. 't Wordt opgevoerd. Prachtig! Het heeft succes. Heerlijk! De kritiek roemt uw werk - dat is reeds wàt; het publiek juicht u toe, dat zegt meer. En ge droomt van een lange reeks voorstellingen.
De Doofpot, Reijding's aardigste revue, beleefde er wel Parijserig veel....
Maar het publiek, dat lachen wil om een kluchtige spektakelvoorstelling, wil daarom nog niet lachen om een blijspel en het publiek, dat voor zijn plezier uit huilen gaat (naar grappenmakers zeggen) is ten onzent nog zeer beperkt. Droom dus niet van een Doofpot-succes. Verwacht minder, véél minder, hoop maar op een succes gelijk aan... aan... laten we zeggen een succes van Shakespeare. Dat kan u niet geringschattend voorkomen: dat voorstel.
Nu dan - een Shakespeare-succes. Romeo en Julia, Richard III, De Koopman van Venetië.
Maar, laat ge veel zien? Neen, hè? Uw mise-en-scène is eenvoudig. 't Is geen kijkstuk; geen kostuumstuk, wat ge gaaft. - Best, dan schrappen we Shakespeare. Laten we Dumas nemen. Goed? Dumas dan. U is een Dumas fils voor het Nederlandsch répertoire.... O, neem me niet kwalijk: Voor het Nederlandsch répertoire, dat is te veel gezegd. Want uw stuk behoort aan een gezelschap; niet aan het Nederlandsch Tooneel (in algemeenen zin.) Uw stuk is dus een répertoirestuk van een gezelschap, dat reist, maar het opvoeringsrecht aan zich houdt. Het brengt uw meesterwerk naar verschillende plaatsen, maar laat het niet brengen, waar 't zelf nooit komt.
Al dadelijk staat ge dus achter bij dramaturgen, wier werken hier worden opgevoerd in vertalingen, door twee, drie gezelschappen tegelijk. Intusschen, het gezelschap dat uw stuk heeft aangenomen ter opvoering, beleeft er genoegen van. Het succes wordt uitgeput. Lang duurt dat niet. Neem maar de allermeest gewaardeerde Nederlandsche tooneelwerken tot voorbeeld.
Maar... wòrdt het uitgeput? Zoo ja, dan moogt ge nog van geluk spreken. Over een paar jaren, neemt men het dan wel weêr in studie. Het is en het blijft dan zoo ongeveer deel uitmaken van het bonte boeltje, dat een répertoire heet van een Nederlandsch tooneelgezelschap.
| |
| |
Doch, reken niet te vast op dit gebeurlijke. Want, ons klimaat is heel ongezond voor tooneelspelers. Een ander stem-kunstenaar, die hier gaat sukkelen met zijn ademhalings-werktuigen, kan nog best wat meêdoen in een ander land. Doch uw vertolkers kunnen de grenzen niet overgaan, althans zoo goed als niet. Is de man, die uw hoofdrol heeft ‘gemaakt’, invalide geworden en wil het nijdige noodlot daarbij nog dat uw voornaamste vrouwenrol werd toevertrouwd aan een dame, die zeer vaak terugkeerende moedervreugden mag smaken - dan is er kans op dat uw successtuk de lâ ingaat voor onbepaalden tijd. Er wordt gewacht op de beterschap van uw eerste rol, tot uw eerste rollin te kennen geeft dat zij moeilijk voor jong meisje kan spelen. Vermag zij dit weêr te doen, dan tuimelt uw held van de trappen... want - dit willen we maar zeggen - groote gezelschappen hebben we wel, doch inderdaad goede ‘dubbelen’ ontbreken overal in voldoende mate.
Wij praten daarover wel eens later. Geconstateerd is nu alvast dat het seizoen ons nu reeds vier successtukken heeft gebracht en dat we maar niet moeten vragen wat ervan op het répertoire zal blijven.
| |
I.
Schipbreuk is vertoond door de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, die ook, van denzelfden schrijver, Zonsopgang heeft gegeven. Die opvoering is met liefde voorbereid. Alle spelers hebben eerlijk hun best gedaan en dat de algemeen beminde mevrouw Holtrop een ongeluk kreeg op het kritieke oogenblik, daarvan heeft de schrijver geen nadeel ondervonden.
Mr. van Schevichaven is uitmuntend begonnen.
De oude fabrieksdirecteur Helwig is gestorven. Zijn weduwe heeft het beheer op zich genomen en voert het bewind met strenge hand. Zij ziet echter niet zelf wat er omgaat in het wereldje harer werklieden. Zij vertrouwt op den meesterknecht, Bertrams, die zooveel mogelijk misbruik maakt van het in hem gestelde vertrouwen: hard voor de werklieden, onverstandig in zijn tyrannie.
Mr. j. van schevichaven.
Intusschen, heeft de jonge Helwig, de zoon, Paul, in het buitenland zijne opvoeding voltooid. Hij komt thuis, wordt dan dadelijk directeur van de fabriek. Zal hij nu hoofd wezen of blijft dat zijn moeder, misleid door Bertrams? Neen, inderdaad, hij zal regeeren; doch gemakkelijk wordt het hem allerminst gemaakt. Want Paul heeft in het buitenland inzichten gekregen, die door zijn moeder worden verafschuwd als noodlottig in de hoogste mate. Hij is er namelijk van overtuigd dat zijn arbeiders recht hebben op beter loon, betere huisvesting, aangenamer leven. Al wordt er niet veel meer verdiend, éérst moet het noodige worden afgezonderd om den werklieden dat alles te geven.
Juist wanneer Paul met deze denkbeelden en voornemens het bewind overneemt, is door de dochter van een vermaarden socialist, Clara Hasting, in de streek ‘gewerkt’. Zij heeft aan Paul's werklieden de leer verkondigd dat zij recht hebben op een meer ‘menschwaardig’ bestaan. Zij bemoeit zich met de opvoeding der kinderen, doet wat zij kan om de moraliteit van de arbeiders op te heffen, is streng voor zichzelf, onverbiddelijk voor anderen.
Paul komt op het denkbeeld met die Clara,
| |
| |
die hem natuurlijk als een onmensch afgeschilderd is, te gaan samenwerken.
Daar hebben we nu, helder, de motieven van het drama in de harde moeder, de socialistiche Clara, den goedwillenden kapitalist.
't Gegeven is belangwekkend.
Maar zoodra wij ons daarvoor flink warm hebben gemaakt, blijkt de schrijver een motor te hebben gebruikt, die per slot van rekening de handelingen van mevrouw Helwig, Clara en Paul beheerscht, die hen allemaal dwingt andere dingen te doen, dan zij zonder hem gedaan zouden hebben. De motor is de verrajer Bertrams. O, die vent! Had mr. Van Schevichaven hem maar nooit in zijn stuk gehaald! Zonder hem, zouden wij te wachten hebben gehad een der volgende psychologisch te motiveeren uitkomsten:
Paul, na met Clara te hebben samengewerkt, verlaat de zaak der socialisten en treedt op als verdediger van het kapitalisme; Paul, uit overtuiging en liefde tot Clara, wordt socialist en laat liever de zaak te gronde gaan dan dat hij ontrouw wordt aan zijn nieuwe beginselen. Zijne moeder brengt hij tot wanhoop en dat belet hem gelukkig te worden, zooals hij 't had kunnen hopen.
Of, eindelijk, Clara blijkt zwak en verlaat in hevigen strijd, de zijde der werklieden om te trachten met den man, dien zij lief heeft, naar diens idealen het lot der arbeiders te verbeteren, waardoor zij zichzelf en Paul in 't ongeluk stort, daar zij de gevolgen moet dragen van haar socialistische prediking tegen elk (ook het idealistische) kapitalisme.
We zeiden het reeds: Bertrams maakt alles in de war.
Omdat Paul hem de leiding van de zaken uit de handen neemt, gaat hij den verrader spelen. Hij zet de werkieden op tegen Paul en hij zet mevrouw Helwig op tegen de werklieden. Een werkstaking breekt uit in den omtrek. Buiten Pauls weten worden er soldaten in zijn huis verborgen. De arbeiders, woedend daarover, willen Paul opknoopen. Doch Clara, die Paul bemint, laat tegen de arbeiders de soldaten los, die in een kelder gevangen waren. Zij redt den geliefde, wordt gevloekt, beleedigd en mishandeld door een van haar ongelukkige slachtoffers en sterft aan de gevolgen.
Er is in dit werk zóóveel moois, het geeft zóó zeer blijk van machtig dramatisch talent dat wij het bejammeren dat geen der leden van den Raad, die aan het hoofd der Koninklijke Vereeniging is gesteld, den heer Van Schevichaven er toe heeft kunnen brengen (zoo pogingen daartoe zijn aangewend??) zijn drama vóór de definitieve aanneming om te werken. De fout, groot in hare gevolgen, is, welbeschouwd, maar een misgreep in het begin. Bertrams, die de uitwendige handeling nu beheerscht, is eigenlijk maar een hors d'oeuvre. Zonder hem, had de schrijver veel meer van zijn prachtig gegeven kunnen maken, hoewel dan tòch de actie een dubbele ware gebleven.
Men moet zich wel afvragen of Paul met Clara meêgaat uit overtuiging of uit liefde; men voelt dadelijk al, zoodra die twee elkander ontmoeten, dat de expositie aan scherpte gaat verliezen, want zelfs onder den indruk van 't eerste zien (een niet geringe - dat zij dankbaar erkend) dringt zich de vraag op: als de oude Hastings daar nu eens bij het schrijftafeltje had gestaan in plaats van er in beeld boven te hangen en Clara niet had bestaan, zou Paul dan ook zóó hebben gesproken? Gebeurt het vele voor den werkman, later, wel heelemaal uit overtuiging alléén of òòk om Clara te behagen? Is niet in elk geval die liefde in het stuk een element, dat het drama spannender maakt naar de uitwendige handeling, doch psychologisch minder zuiver toch?
Nu moeten wij ook nog zeggen, dat, naar onze meening, het drama van mr. Van Schevichaven over 't algemeen door de kritiek wel wat streng is beoordeeld. Wij willen geenszins protesteeren tegen de aanmerkingen, die erop zijn gemaakt. Ze waren gegrond. Doch indien men den toon der meeste artikelen vergelijkt met dien, waarop meermalen wordt gesproken over werken van heel wat minder beteekenis, dan moet - dunkt ons - worden erkend dat men streng is geweest voor dezen jongen auteur, héél streng, hoewel niet bepaald onrechtvaardig. Wij gelooven dat de oorzaak hiervan alleen ligt in de overtuiging dat in hem een groote kracht schuilt en veel van dezen schrijver wordt verwacht.
| |
| |
| |
II.
Op hoop van zegen, is meesterlijk vertoond door de Nederlandsche Tooneelvereeniging.
Over de ontvangst door de kritiek kan men zoo wat het omgekeerde zeggen van van 't geen wij hierboven aanstipten met betrekking tot het drama des heeren Van Schevichaven. Des te beter, voegen wij eraan toe. De heer Heijermans wordt bepaald niet duizelig van lof in ‘bourgeois’-kranten en ons publiek wordt daardoor niet hevig bewogen. 't Zou uit zichzelf ook zijn gaan kijken naar het ‘Spel der Zee’ al hadden we met ons allen van de daken geschreeuwd dat het leelijk is. Want, leelijk of mooi, aan het publiek maakt geen criticus ooit wijs dat hetgeen Heijermans geeft onbelangrijk wezen kan. Men wil wat nieuws, wat zeer eigenaardigs, wat roerends, ontroerends, oproerigs... 't doet er niet toe: wat buitengewoons, en is er zeker van zoo iets te krijgen van den socialistischen Handelsblad-feuilletonnist.
Van Heijerman's socialisme gesproken - merkwaardig dat men daar zoo heelemaal niet schuw voor is. Denken we zoo ruim tegenwoordig of is de openbaring, bij Heijermans, van het socialisme te boeiend om er bang voor te worden? Of zit men te schreien bij het spel der zee, gelijk men bij de nadering der Fransche Revolutie zat te schaterlachen bij het meesterwerk van Caron de Beaumarchais, uit zuivere lichtzinnigheid en dwaze verblinding, niet vermoedend wat zoo gauw zal komen over onze bourgeois-hoofden,... zoo niet vlak tusschen schouder en kop? Of, nemen wij het socialisme van Heijermans niet heel ernstig op, vinden we 't maar zooiets, dat men op den koop toe kan aanvaarden, voor een avondje?
Er ligt toch wèl zoo'n strekking in dit ‘spel’. Ons héél goed, voor zoover de realiteit trouw is gegeven. Slechts vinden wij het jammer dat het stuk niet met meer fierheid tendentieus is, Of zou het... juist het omgekeerde wezen van hetgeen men er vrij algemeen in heeft gezien? Bevat het een waarschuwing voor den proletariër om zich toch nooit door gewezen lotgenooten te laten regeeren?
Hierover aanstonds een enkel woord.
Allereerst zij u aangeraden het stuk, zoo mogelijk te gaan zien, of minstens, te lezen. Kinderlectuur is het niet. Vloeken, scheldwoorden, vuiligheden, kamertjes-zonden... dat weten we nu wel. Onze ‘klassieke’ blijspeldichters, nietwaar? Men verft ons door de wol. We krijgen geen schok meer bij 't gedrukt zien van woorden, die onze straatjongens op muren schrijven. Dààrvan zal nu gauw de ‘aardigheid’ af gaan, tenzij men een nieuwe woordenlijst maakt ten gebruike van de lieve jeugd. Leest het dus. Er zijn prachtige fragmenten in het boekje. De knapheid van Heijermans moet u versteld doen staan. Doch, hebt ge 't stuk zien spelen door dat voortreffelijke Amsterdamsche gezelschap, dan zal de lectuur u niet meêvallen.
We zijn ergens in Nederland, in een visschersdorp. Daar woont een reeder, Bos, die vroeger zelf heeft gevaren, die van niets af is begonnen. De man heeft er zich bovenop gewerkt en een ‘goed’ huwelijk gedaan. Nu exploiteert hij slechte schepen. Een is er rot: Op Hoop van Zegen, heet het wrak, dat nog verzekerd is kunnen worden. Domme kapitalisten, die assuradeurs!
Bos heeft een romanesk dochtertje Clémentine. Veel zegt ze niet. Maar zij teekent en schildert visschers en diaconiemannetjes, brengt ook wel stilletjes eten aan arme menschen. Als Clémentine echter praat, spreekt ze haar mond voorbij en vertelt gehoord te hebben dat de Op Hoop van Zegen onzeewaardig is. Domme kapitalisten, die reedersdochters.
Een boekhouder heeft Bos in dienst. Hij is doof en onaangenaam tegen arme menschen. Hij verrekent zich; hij besteelt zijn patroon - maar wat sigaren, meer valt er niet te gappen! - en laat die zóó ver uit zijn zak steken, dat een vrouw ze ziet en hem waarschuwt. Ezels van dieven toch, die kapitalistische boekhouders en de patroons, die ze in dienst houden! De vrouw van Bos - die 't geld heeft aangebracht - maakt veel drukte, maar wordt zóó kort gehouden, dat ze in den nacht geld moet stelen uit den broekzak van haar man. Wat een uilskuikens toch, die kapitalistische vrouwen! Men zou zoo denken dat ze snuggerder waren!
| |
| |
Maar een fielt is Bos dan toch wel echt. Hij monstert arme visschers voor een wrak, hij, die zelf hun gelijke is geweest, arm, ellendig als die stakkerds en die nog hun gelijke is in beschaving.
Geef zoo'n visscher geld, macht daardoor, en hij wordt een tyran, een schurk. Waren niet de Revolutie-beulen... Ho, ho! We gaan den verkeerden kant uit. Dat heeft men van die strekkings-stukken: 't is geraden precies dáár te eindigen met zijn gevolgtrekkingen, waar de schrijver wil dat men ophouden zal met denken.
Tegenover die kapitalisten, staan de visschers. Hunner is de liefde van Heijermans en die liefde heeft zich in het spel der zee alweder hoog-heerlijk geopenbaard in kracht. Een krachtmensch toont zich deze auteur, waar hij waargenomen heeft met liefde. Vandaar zijn invloed op het publiek, dat volkomen komt onder den indruk van al die mooie tooneeltjes, die Heijermansche Intérieurs van visschershutten, waarin met overweldigend realisme zijn geteekend de arme visschersweduwe Kniertje, met eerbied altijd nog maar voor den Reeder, den vertegenwoordiger voor haar van Macht; Geert, de gewezen matroos bij de Marine, die heeft ‘gezeten’, omdat hij een superieur durfde slaan, nadat die zijn meisje had beleedigd; Barend, de arme, bange jongen, maar alléén bang voor de zee, gedwongen om mede te gaan varen, huilend als een angstig dier, wanneer hij wordt gehaald door de politie; de diaconiemannetjes, al die vrouwen en meisjes... scherp geteekend allen en zoo prachtig uitgebeeld door het beste gezelschap, dat stukken als die van Heijermans kan vertolken. Het is een genot geweest, dat zien vertoonen van dit ‘spel der zee’.
| |
III.
Groote dagen van Henri Dekking, is ook gekomen, in dit seizoen, en is ook al een ‘succes’ geweest.
Wij kunnen niet veel voelen voor het tooneelstuk, maar wel voor het groote talent van den schrijver, voor de humoristische caricatuur. Hij is niet scherp, niet fijn, niet geestig. Maar, in het grove, is hij werkelijk humorist, een geboren kluchtspelschrijver, zouden we zeggen, indien het genre niet zoo geminacht werd, ofschoon de klucht haast alleen nog bij het groote publiek in eere is. Men gaat immers naar den schouwburg voor zijn genoegen. Niet om ‘akelig’ te worden gemaakt!! Laat er dus iemand komen - eindelijk weêr eens een landgenoot - die ons kan doen schateren. Nu, Henri Dekking kàn het. Maar een aardig stuk in elkaâr zetten kan hij nog niet. Hij zal 't leeren.
henri dekking
(photo c. leijenaar.)
Zeker! We hopen dat hij bij het leeren der techniek zijn oorspronkelijken aanleg zal mogen behouden.
Grof is de klucht, niet plat - o, heelemaal nergens! Enkel maar grof. Garstman, de rijk geworden aannemer, die een monument wil oprichten voor den overleden stadgenoot, den duisteren dichter Jan Adolf Beerends J.Azn., is een Humoristisch-Album figuur: grappig, zeker! maar grof bewerkt. Van Welderen, de reiziger voor een Haagsche firma, die alles levert voor feesten: eerewagens, insig- | |
| |
nes, kostuums, liedjes en toespraken, is een aardig gevonden type; maar in zijn rol toch niet meer dan charge. Jochems en zijn malle vrouw, met den poenigen Vlaskamp, vormen ook een charge-trio, heel gek, om hartelijk over te lachen, maar te kluchtig voor een modern blijspel, waarin we realiteit willen hebben. Zonder waarschijnlijkheid gaat de grap over ons heen als een vlok zeeschuim, terwijl we een vuurpijl verwachten.
De meisjes Garstman, in 't begin bespot omdat ze ‘alweêr in de broek’ zijn (in fietspakjes) heeft de schrijver maar èven geschetst. Beter werd de burgemeester, die wezenlijk héél goed is in zijn voornaamheid, overwinnend eerst, vernederend dan den rijken aannemer, tot het blijkt dat zijn zoon er met Garstman's dochter ‘vandoor’ is, om te trouwen in Londen, waarop alles wordt geschikt en Garstman toch veel eer krijgt voor zijn dubbeltjes.
Aardige tooneeltjes getuigen van Dekking's aanleg voor het schrijven van stukken. Ook dit debuut geeft dus reden tot blijdschap, bij reden tot vrees dat de vroolijke journalist het zich wat gemakkelijk zal blijven maken.
| |
IV.
Juffrouw Top Naeff schonk ons, na een veelbelovend debuut, het tooneelspel Aan Flarden, uitnemend vertolkt door het Rotterdamsch Tooneelgezelschap Van Eijsden, dat de hoofdrollen liet vervullen door mevrouw Tartaud-Klein, die blijft geven, wat ze, reeds heel jong nog, beloofde en door den heer Tartaud, die den laatsten tijd voortdurend mooier, dieper doorvoeld spel te genieten geeft. Nu staat dat sympathieke paar vooraan in de rijen onzer meest begaafde, jonge tooneelspelers op wie onze hoop voor de toekomst van het Vaderlandsch tooneel is gevestigd.
Ook de andere vertolkers waren over 't algemeen goed. Door alle tooneelcritici werd dit erkend. Minder eenstemmig dachten dezen over de waarde van 't met zooveel liefde vertoonde stuk en de jonge, nog zoo héél jonge schrijfster heeft moeten ondervinden dat er voor den Nederlandschen letterkundige geen ondankbaarder werk te bedenken valt dan te schrijven voor ons tooneel. Indien we in deze omstandigheid mogen zien enkel het bewijs dat onze tooneelkritiek hooger staat dan de andere, is het verschijnsel verblijdend, ten deele althans.
Maar, wie zich voorneemt tooneelstukken te schrijven, dient wel te bedenken, toch, dat de leiding dier hoogstaande kritiek in handen is van maar enkele deskundigen. Immers weinigen kunnen dadelijk hun oordeel geven, in groote dagbladen, die door duizenden gelezen worden. Iedereen heeft wel eens gehoord, ergens in 't publiek, dat werd gezegd: ‘de krant schreef dat 't héél mooi was.’ En dan
mej. top naeff.
vroeg iemand: ‘wat voor krant?’ ‘Nou... ja, als je me nou vraagt wàt voor krant.... 't Was Die of Die of Die, een van onze groote bladen en 't artikel las ik òf thuis, òf in den trein, òf in de Sooc', of... ja, heusch, dàt weet ik niet meer.’ Dan komt na ‘de’ krant, verspreid met één dag over heel Nederland, misschien nog ereis een weekblad met eene onafhankelijke beschouwing en heel veel later nog wêer eens een maandblad - noem 't meest gezaghebbende: De Gids -, maar over den invloed (zoo klein!) van Pers op Schouwburgpubliek is dan reeds lang beschikt; door- | |
| |
gaans meteen over 't lot van een oorspronkelijk, in Nederland maar door één gezelschap vertoond stuk.
En het publiek houdt nagenoeg uitsluitend rekening met de eerste recensies.
Vergelijk nu eens de oordeelvellingen van groot blad tot groot blad, ten onzent nagenoeg van plaats tot plaats wel niet, maar dan toch van grooten lezerskring tot -kring. In weinig gevallen zijn ze eenstemmig. Het pleit voor de onafhankelijkheid onzer kritiek. Geen blad dicteert anderen zijn meening. Maar het heeft voor den tooneelschrijver dan toch dit bezwaar: - dat het lang niet onverschillig kan zijn waar zijn stuk het eerst wordt opgevoerd, waar voor 't eerst het wachtwoord ‘Ga’ of ‘Blijf thuis’ wordt gegeven. Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage... het succes van een stuk kàn grootendeels afhangen van de vraag in welke der genoemde steden het voor 't eerst opgevoerd is, omdat er in elk van die steden niet genoeg dagbladen zijn met evengroot gezag om een Persoordeel te neutraliseeren en het publiek dus den indruk te geven van: A voor; B tegen. Aangezien A = B: resultante = nul.
Deze wiskundige formule vormt een goede overgang tot de bespreking van Aan flarden, want juffrouw Top Naeff denkt - tenminste componeerde haar stuk - wiskunstig. Een algebraïsche formule kan in het grove den loop van haar stuk duidelijk maken. Gevolg daarvan is een helderheid in expositie en een logica in de opvolging der tooneelen, die den toeschouwer aangenaam treffen; want de schouwburgbezoeker wil wel lange wegen gaan, indien men hem maar dadelijk een wandelkaart in handen geeft. Geen verrassingen meer na het eerste bedrijf!
Hij wil ook krachtige omlijning der hoofdpersonen Stemming?... Jawel, jawel stemming (het Germanisme is technische term geworden!) wil men ook; doch daarvoor moet voornamelijk de regisseur zorgen. Het schouwburgpubliek waardeert altijd de gelijkenis van een stuk met een kaartspel. De aas blijve aas, de heer blijve heer, de boer blijve boer en harten moet troef wezen. De auteur mag ons het spel in handen geven, mag den loop ervan regelen, doch na de eenmaal genomen vrijheden, wordt geen smokkelen toegelaten. Volgens de regelen van 't spel moet hij nu verder spelen, eerlijk, mooi. En dat doet juffrouw Naeff voortreffelijk. Haar stuk is ‘une pièce bien faite.’ Wijlen Sarcey zou ervan genoten hebben. Dat is geen blaam, waarempel niet!
Want er valt op andere verdiensten te wijzen.
De schrijfster heeft ons gegeven een man, niet jong meer, niet knap van uiterlijk, goedig, verliefd en verblind, naast een vrouw, die hem heeft genomen uit gebrek aan beter, nog liefhebbend een ander, blijvend ook zonder liefde voor den goejerd, na twee jaren van getrouwd te zijn nog beminnend een ander, die haar het hof heeft gemaakt en een ander huwde. En nu is, op het tooneel, de man, die er niet in slaagt liefde voor zich te wekken, al heel spoedig belachelijk.
En Le Maître de Forges? Juist: die was, is en zal blijven een mooi tooneeltype van den subliemen versmaden echtgenoot. Maar men maakt er zoo licht geen tweede! Dit, toch, heeft juffrouw Naeff - het hoogst begaafde jonge meisje - gedaan. Tom Verhulst is een tweede Maître de Forges, nog mooier figuur, omdat hij eene illusie heeft moeten verliezen na tweejarig bezit.
Nini, zijn vrouw, staat boven de adelijke dame, die een burgerman trouwde, maar zij heeft meer op haar geweten. Zij huichelt tot zij plotseling niet meer huichelen kan, de waarheid zegt en naar waarheid wil handelen; juist dàn gedwongen door omstandigheden tot het doen van een valschen eed aan de stervende vrouw van wien zij den echtgenoot nog bemint: straf voor logen, door logen zelf onvermijdelijk gemaakt. En tòch is Nini evenmin wêerzinwekkend als Tom belachelijk is. Door deze uitnemende tooneel figuren te geven heeft Top Naeff getoond, met schitterend succes, geboren dramaturge te zijn.
Het wezen van Nini heeft zij willen motiveeren door zichtbare argumenten, natuurlijk om haar persoon te vrijwaren voor onze antipathie. Zoo kwamen (naar wij ons voorstellen) de oude Mattus - een nul - en zijn akelige vrouw in het stuk. En wij moesten zien hoe ze deden om hunne dochters aan den man te brengen. Daarom werd
| |
| |
Ada Mattus, het zusje van Nini, genomen, op wie de ouders geen invloed hebben: een traditionneel bakvischjesfiguur, dat in het drama een, voor de stemming storend element is, doch dat er logisch in thuis behoort, evenals dat vervelende al 't mooie bedreigende ouderenpaar, dat schijnt weggeloopen uit een ietwat satyriek kluchtspel, evenals ook wêer Jonker Holster, op wien Ada zou moeten verlieven of zich verliefd houden, dan maar....
Als wij toegeven dat die personen hinderen, omdat zij uit den toon van het drama vallen, hebben wij 't ergste kwaad van 't stuk gezegd. Maar vooruit was reeds verklaard, waarom de schrijfster die figuren er in bracht: zij moest Nini redden, zooveel mogelijk, in onze oogen. Zij wilde ons laten zien, in levenden lijve, een der verontschuldigingen voor haar gedrag.
Dat de jonge schrijfster nog wat misbruik maakt van al te erge tooneel-loopjes vinden wij zoo heel bedenkelijk niet. Dat is een fout, die hersteld worden kan. Per slot van rekening, komt geen enkel dramaturg er geheel zonder wat willekeur. De zaak is monologen te laten vervallen en het binnenkomen en weggaan der personen beter te motiveeren, wat op zich zelf toch ook al weêr veel met handigheid en overleg te maken heeft. We stellen ons voor dat mejuffrouw Top Naeff haar stuk zelf zou kunnen omwerken en dan die verkeerdheden doen verdwijnen. Ook voor háár is het jammer niet een tooneeldirecteur te hebben gevonden, die haar dat liet doen. Den bekwamen heer van Eysden zou dat zoo gemakkelijk zijn gevallen, dunkt ons!
De hoofdzaak is echter dat het stuk aandoening wekt, dat er kracht van uitgaat. Door verschillende beoordeelaars is dit geconstateerd en aan bijvalsbetuigingen van het publiek heeft het niet ontbroken.
Wij mogen dus vol hoop zijn en van deze vier dramaturgen voor ons Vaderlandsch Tooneel het beste verwachten.
| |
Nieuwe boeken.
Vrouwenleven in de dessa, door mevrouw M.C.E. Ovink-Soer. Amsterdam, L.J. Veen, 1901.
- Over Indië uit Indië hooren we nooit genoeg. We zijn onverzadigbaar; want we zijn velen, die hebben gewoond onder den evenaar en dus gaarne aldoor weêr wat nieuws vernemen uit het land, waar verdriet en genot is, gelijk overal elders, doch waar veel dieper schijnen in te werken de narigheden en de genoegens dan hier, in Europa. Het Zonneland maakt den Europeaan zoo prikkelbaar! Doch iedereen niet. Creusesol schreef heel kalmpjes over Indië, maar mopperde wel een beetje, nadat hij hier, in 't moederland, had moeten uitzien naar woning en meubelen. Bas Veth geeft heel de(n) Oost cadeau voor een tramconducteursbaantje in Amsterdam, ofschoon conducteurs daar nu gemeente-ambtenaren zijn geworden. Borel... Couperus... Maar hún ‘Oost’ is niet de(n) Oost van het tevreden, gelukkig, aardig snappende mevrouwtje, dat schreef over Vrouwenleven in de dessa, in denzelfden trant als de begaafde mevrouw Bonnetain schreef, in Le Temps, over 't vrouwenleven in Annam, maar toch zóó aardig niet, want de Fransche pen won 't in fijnheid ver van de Nederlandsche. Aardig, gezellig toch wel. Mooi niet, plastisch nergens, aangrijpend evenmin, héél correct niet altijd, tòch wel aardig. Wel knus, wel op een manier, die velen aangenaam wezen zal, voornamelijk lieve jonge meisjes, die 't vooruitzicht hebben weldra per stoomschip naar den geliefden bruidegom te zullen gaan, ook wel aangenaam voor menschen, die voldaan uit Indië zijn teruggekeerd.
Ofschoon... mevrouw Ovink-Soer was nog een nieuwelinge toen zij dit boekje schreef, een nieuwelinge, nml. in de(n) Oost. En dàt is nu iets, dat men zich moet weten te doen vergeven door oudgasten.
Door vittende beoordeelaars moet mevrouw Ovink zich ook maar 't een en ander laten vergeven, want haar boekje is geschreven in dien gemoed-zalvenden toon, die doorgaans wordt aangeslagen door niet meer zoo héél jonge dames, belust op brieven, er dan ook gaarne schrijvend: van die lange, op mailpapier, die uit een couvert komen schuiven met ratelgeluid, geduld vergend en goede oogen (om 't overkruis), tòch welkom bij familie en kennissen, want er staat immers altijd wat aardigs of wat heel liefs in te lezen!
|
|