| |
| |
| |
ONTWERP MONUMENT FRANS HALS.
| |
| |
| |
Charles van Wijk.
Door P.A. Haaxman Jr.
Het pleit zeker voor het talent van den jongen beeldhouwer, wiens naam boven dit opstel te lezen is, dat de redactie van ‘Elzevier's’ hem nu reeds de eer waardig keurde om te worden opgenomen in den cyclus van artisten wier leven en streven in dit Maandblad worden beschreven. Ik zou zelfs verder willen gaan en beweren dat het voor niets anders pleit dan voor zijn talent, want Charles van Wijk is van nature de bescheidenheid en eenvoud zelve. Wel verre van reclame te zoeken, zou hij die liefst met alle macht tegenhouden, voor zich zelf overtuigd dat hij nog maar heel in 't begin van zijn loopbaan is. Toen dezer dagen zijn sympathieke kunstbroeder Pier Pander, na een kort verblijf in zijn vaderland weer te Rome op zijn atelier was teruggekeerd, schreef hij aan den jongen Van Wijk, die hem gastvrij zijn atelier had aangeboden om er te werken aan zijn reliefportret van Prins Hendrik: ‘Ik ben dankbaar in jou zoo'n sympathieken vent en zoo'n kalmen, gevoeligen, anti-aanstelligeren werker onder de artisten ontmoet te hebben; dàt vooral doet iemand goed als hij niet thuis is en dat had heel anders kunnen treffen, dat weet jij ook. En dan zou het in plaats van prettig erg onaangenaam geweest zijn van zoo iemand hulp noodig te hebben en te moeten aannemen.’
Maar al is de jonge Van Wijk nog pas aan het begin van zijn loopbaan - hij is eerst 26 jaar oud - en al mogen over een 10-tal jaren van hem werken verwacht worden, die weer geheel andere qualiteiten in zijn kunst zullen openbaren, wat hij tot heden gemaakt heeft is in vele opzichten zoo interessant en afwijkende van het streven van andere jongeren, dat ik het als een voorrecht beschouw de eerste periode in het leven van dezen artist in 't kort te mogen schetsen.
Een gelukkig toeval wilde dat ik Charles van Wijk al heel vroeg leerde kennen. Ik zag hem opgroeien in een gezin, waar hij in zijn vader dagelijks een voorbeeld had van stoere werkzaamheid. De mr. brons- en kopergieter Hendrik van Wijk bracht mij
charles van wijk
dikwijls voor den geest de beoefenaars van het handwerk uit den gouden tijd van onze kunstambachten. Vermoedelijk moet de kopergieterswerkplaats van Van Wijk reeds uit dien tijd dagteekenen en van het eene geslacht op het andere zijn overgegaan, daar in de werkplaatsen van de firma Van Wijk de beste traditiën van onze kunstenaars in de bewerking van metalen in eere zijn ge- | |
| |
houden. Daar zag de jonge Van Wijk zijn vader werken als de beste van zijn gezellen, daar leerde hij al vroeg de vaardigheid in de techniek en schoot hij op 16-jarigen leeftijd de werkmanskiel aan om zoowel de ruwe bewerking van het metaal als het meer artistiek modelleeren, drijven en ciseleeren in den grond machtig te worden. Daar leerde hij vóór alles den lust tot arbeiden en de handgrepen van het métier, die hem thans bij de beoefening van zijn kunst van zoo ontzaggelijk veel voordeel zijn.
In die omgeving van artistiek werken opgegroeid, was het geen wonder dat Charles van Wijk reeds heel vroeg zijn eerste teekenstudiën maakte. Hij deed zulks onder
charles van wijk in zijn atelier
leiding van zijn oom, den artistiek aangelegden Arie Stortenbeker, in wien hij een voortreffelijken mentor had. Zijn neiging tot boetseeren openbaarde zich reeds in dien heel jongen tijd, trouwens opgewekt door de dagelijksche voorbeelden, die hij om zich heen zag. Als hij maar klei machtig kon worden, oefende hij zich in de plastiek en ging zich aan de meest fantastische creatiën te buiten; het was in die dagen dat zijn vader begreep, dat de theorie toch ook hare rechten moest doen gelden en de vorming van den knaap in het rechte spoor kon leiden. Van zijn 12e jaar werd toen Charles ingedeeld in het groote gilde van de leerlingen der Haagsche Academie van Beeldende Kunsten. Hij profiteerde daar van de degelijke leiding van mannen als Den Hertog, Fridolin Becker, Lacomblé en Kerling, die toen door hun uitstekend onderwijs de kern vormden van het corps leeraren. Voor zijn vorming had hij veel te danken aan zijn uitnemenden leermeester Becker, die er bijzonder slag van had in jongens, waar wat in zat, het heilig vuur der kunst aan te blazen. Ook trof hij het juist in de dagen, dat E.W.F. Kerling, de tegenwoordige glasschilder, aan de Academie een uitmuntende leiding gaf aan het kunstnijverheidsteekenen. Zeer veel heeft Charles van Wijk aan beider lessen en vorming te danken. Maar met niet minder geestdrift gewaagt hij van zijn eersten leidsman in de techniek van het modelleeren en het opzetten van beeldwerken, waarin Lacomblé een onovertroffen docent was. Nog levendig staat mij voor den geest de
| |
| |
schets van een grafmonument
aanhankelijkheid van zijn leerlingen, toen zij, onder aanvoering van Bart van Hove, Lacomblé in de Haagsche Academie huldigden op zijn 70en verjaardag. Charles van Wijk was toen een van de enthousiasten van dien feestavond.
Maar te midden van dat vlijtig volgen der academische lessen, verzuimde hij geen dag de werkplaats zijns vaders. In de gieterij ontmoette ik hem dikwijls ijverig bezig aan 't modelleeren, drijven of ciseleeren, onbewust in zich ontwikkelende den werkman tegelijk met den artist. En dan vroeg ik mij dikwijls af, of dit niet de weg is dien eigenlijk alle artisten, vooral de kunstenaars van de plastiek moesten inslaan. Hoe veel beeldhouwers zijn er bij de voltooiing van hun arbeid niet afhankelijk van de hulp van praticiens, hoe weinigen hebben eenige kennis van het gieten en bewerken van metalen, die hun bij de uitvoering hunner werken in brons toch zoo uitnemend te pas zouden komen. Ik spreek nu nog niet eens van de medaille-graveurs, voor wie de bewerking der metalen een eerste vereischte moest zijn, daar immers het teerste en subtielste modélé van het door den artist gevormde ontwerp bij het overbrengen in metaal en het bewerken daarvan veel van zijn oorspronkelijkheid kan inboeten. Aan de Academiën wordt die practische metaalbewerking niet geleerd, zij zijn trouwens daarvoor niet de geschiktste plaats. Alleen de werkplaats kan de vorming van den artist in die richting voltooien. Op het atelier van Charles van Wijk viel mijn oog op een beeldje in brons, voorstellende een naakten knaap, die, liggende op den grond, met beide handen het fraai gebogen lichaam gesteund, met alle aandacht een krabbe bekijkt. Dat was een nobel kunstwerk door de buitengewoon verzorgde afwerking. Vergeleken met de koude statuette in gips, die er naast stond, was door de patine van het brons, die een kunstvaardige hand daarop had aangebracht, een glans van leven over den knaap getogen. Het kleine schaaldier, in gips een onbeduidend voorwerp, rechtvaardigde in 't brons, zoo fraai afgewerkt in verscheidenheid van kleur en glans, de belangstelling van den knaap. Het was hier een juweel van kunstvaardigen arbeid. En alle détails van het met liefde bestudeerd naakte
beeld, het skelet van den rug en de voortreffelijk gemodelleerde handen en voeten deden in 't brons een wondere werking van expressief leven.
| |
| |
Van zijn academietijd mag ik niet onvermeld laten de reeks medailles en prijzen door Van Wijk behaald, o.a. een eerste prijs voor een groot romeinsch fries-ornament. Dat geschiedde in het derde jaar van zijn academische studie, toen de eereblijken nog officiëel door den van ijver voor 't onderwijs blakenden Godon werden uitgereikt en prof. Leenhoff de studiën in de plastiek jureerde.
Een paar jaar later maakte Van Wijk - hij was toen 17 jaar - zijn eerste buste. De toenmalige Turksche Minister prins Karadja had in de werkplaats aan de Heerenstraat kennis gemaakt met zijn boetseerwerk en hem de vervaardiging van zijn borstbeeld opgedragen. Voor een leerling slaagde de buste, vooral wat de gelijkenis betreft, zoo goed, dat het beeld van den bekenden Haagschen diplomaat in die dagen aller aandacht trok voor het middenraam van het huis Goupil op de Plaats. Charles van Wijk moest nu ook de borstbeelden maken van Prinses Karadja, de smaakvolle dichteres, en van haar dochtertje. Die eerste werken van onzen jongen vriend bevinden zich op het kasteel van de familie in Luxemburg.
Het klinkt wel zeer romantisch dat een Oostersche prins belang stelde in den jongen kunstenaar, maar deze was te practisch aangelegd om zich aan droomerijen van de 1001-Nacht over te geven, en alhoewel hij zijn eersten beschermer zeer erkentelijk bleef, begreep hij heel goed dat dit aanvankelijk succesje zou vervluchtigen als een zeepbel. Maar toch geloof ik, dat die bustes van de familie Karadja hem een hart onder den riem hebben gestoken.-
Hij was nu weldra in de gelegenheid de buste te maken van een algemeen in Den Haag bekende persoonlijkheid, den eerwaardigen ds. Van Koetsveld, wiens overlijden in die dagen algemeen indruk maakte. Ook deze buste slaagde, vooral wederom wat de gelijkenis betreft, zeer gelukkig, zoodat op dat werk de aandacht werd gevestigd van de Koningin-Regentes, die aan het borstbeeld van den betreurden Haagschen predikant een plaats gaf in haar bibliotheek.
Gaven deze werken aan Charles van Wijk vooral gelegenheid om als jong beeldhouwer eenigen naam te maken, van veel beteekenis waren zij niet. Zijn talent zou zich weldra in een geheel andere richting openbaren, die hem niet van buiten was opgedrongen. In die periode viel intusschen nog een interessante arbeid. Hem was opgedragen een Atjehgedenksteen te boetseeren voor den gevel van het gebouw der Koloniale reserve te Zutphen. Hij koos daarvoor als onderwerp het gevecht van de onzen tegen een klewang-aanval, waarin zij den dapperen Atjeher in het zand deden bijten. Als compositie was deze groep zeer goed geslaagd en van de
op weg naar huis
naar een brons
| |
| |
figuren had hij een bijzondere studie gemaakt, door manschappen van de Koloniale reserve in zijn atelier te laten poseeren.
Het boetseeren naar het leven ging hem in die dagen reeds zeer handig af. Af en toe verschenen van hem kleine statuettes van typen uit het volksleven, die in het magazijn van zijn vader en in de vitrines van den kunsthandel zeer de aandacht trokken en hetzij in gips, hetzij in brons zeer gezocht waren. Een van zijn eerste succeswerkjes van dien aard was een treffend naar het leven gegrepen beeldje van zijn neef, den sympathieken, op jeugdigen leeftijd overleden decoratieschilder Isaäk Stortenbeker. Een pendant was de onder den populairen naam ‘de anarchist’ bekende statuette van een jongen man, op een stoel zittende in aarts-onverschillige houding een sigaret rookende. Naar den naam van het beeldje te oordeelen, was het origineel, een van Charles' vrienden, een medisch student, lang niet geflatteerd.
een elspeetsch boerenmeisje
Te midden van die natuurstudiën viel een reis naar Parijs, waar hem een aanbevelingsbrief van den maecenas A.C. Wertheim toegang verschafte tot de ateliers van bronzen van Barbédienne. De kennis van het métier van zijn vader verkregen, vulde hij daar aan met het afzien van het vak van gieten en bewerken van het metaal, zooals het in die beroemde Parijsche fabriek in alle perfectie beoefend werd. Toegerust met veel kennis van de techniek, maar zonder de minste inspiratie voor de dikwijls foei-leelijke ‘articles pour le commerce’ die hij daar had zien vermenigvuldigen, keerde hij naar Den Haag terug. Voor zijn artistieke vorming was later van veel meer beteekenis zijn reis naar België, waar hij te Brussel met groote hartelijkheid werd ontvangen in de ateliers van de groote beeldhouwers Constantin Meunier, Jef Lambeaux en Van der Stappen. Daar bracht hij gelukkige uren door, die hem met eerbied vervulden voor de werken van die meesters, maar hem tevens de zekerheid gaven, dat zijn ideaal nog heel wat studeeren noodig zou hebben om verwezenlijkt te worden. Hoewel de Belgische meesters hem nauwelijks kenden en ook nooit werk van Charles van Wijk gezien hadden, was er veel in de persoonlijkheid van den jongen Hollander en vooral in de stille geestdrift waarmede hij tot hun werk opzag, dat hun belangstelling inboezemde. In den korten tijd van zijn bezoeken aan de Brusselsche ateliers had hij meer geleerd dan in een geheel jaar academischen cursus. Kenschetsend was de opdracht door Jef Lambeaux geschreven op een reproductie van zijn meesterwerk Le triumphe de la femme, dat hij bij het afscheid zijn jongen vriend als souvenir meegaf: ‘A mon ami, Charles van Wijk, estétiquement à lui.’
Van zijn bezoek aan Brussel dagteekent een evolutie in Van Wijk's ontwikkeling als artist, die op zijn werk van beteekenenden invloed zou zijn. Aangespoord door Van der Weele en Ter Meulen, keerde hij zijn atelier een poos den rug toe en ging, evenals deze hartstochtelijke plein-air-schilders zomer aan
| |
| |
moeder en kind
zomer plegen te doen, zijn modellen in 't open veld bestudeeren te Nunspeet en te Elspeet. Hij leerde daar het onderscheid kennen tusschen de eenzijdige belichting en de alle karakter doodende pose van het atelier en het karaktervolle leven van menschen en dieren in de volheid van hun bedrijf en te midden van het landschap en de atmosfeer waar zij ongedwongen thuis behooren. Het boetseeren onmiddellijk naar het leven in de natuur bleek al spoedig, na het overwinnen van de eerste technische moeilijkheden, Van Wijk's eigenlijk studieveld. Sedert verschenen van hem een reeks van groepen en enkele beeldjes van arbeiders en vrouwen en kinderen, die nog wat anders uitbeelden dan een in behoorlijke proportiën gemodelleerd menschelijk lichaam. De zware arbeid van die menschen, hun sloven en tobben in den strijd om het bestaan, dat samengegroeid zijn met hun rustieke bedrijvigheid, gaf sentiment en karakter aan zijn werk. Zijn eerste beeldje uit dien tijd, waarvan onder de illustraties een afbeelding voorkomt, het bedremmelde boerenmeisje met den vinger in den mond, was reeds dadelijk een uitnemende proeve van het zich goed indenken in het karakter en de eigenaardige wijze van zijn van die eenvoudige natuurkinderen. Een geheele groep van die landelijke typen, arbeiders aan hun werk, moeders met zuigelingen aan de borst, staande of zittende figuren, ook wel werkossen in 't gareel met een drijver of koehoedster, exposeerde hij in 1895 op een der groepententoonstellingen in Pulchri Studio. Ook waren daar enkele naaktfiguren bij, o.a. zijn klein chef d'oeuvre, ‘de verloren zoon’. Het publiek was op die statuetten zoo gecharmeerd, dat zoo goed als de geheele collectie werd gekocht en Van Wijk nog verscheidene nabestellingen kreeg. De bekoring van dat naturalistische werk drong ook in 't buitenland door. In Glasgow werd in 't begin van dit jaar een speciale tentoonstelling van bronzen van Van Wijk gehouden, die bij het publiek werd ingeleid
door een fraaien geïllustreerden catalogus en een buitengewoon succes had. Een zijner laatste groepen, een studie van den vorigen zomer in Elspeet, stelt twee arbeiders voor, die zich met hooivork, blikken veldflesschen enz. naar huis begeven. De forsche uitdrukking van het leven, de zware gang van die door de dagtaak vermoeide werkmenschen, hun doorgroefd gelaat en gebogen houding, dat alles is hier zeer expressief weergegeven. Van alle kanten bezien, is deze groep vol leven en beweging, een afdruk van de werkelijkheid.
Aanvankelijk had Charles een atelier in de woning van zijne ouders in de Heerenstraat, maar het opzetten van groote werken en het bestudeeren van modellen vereischte een ruimere lokaliteit, die hij nu sedert eenigen tijd heeft betrokken in het koepelgebouw van het Hofje van Nieukoop, dat vroeger het Genootschap Pulchri Studio tot sociëteits-lokaal diende en vóór Van Wijk de werkplaats was van de schilders Artz en De Josselin de Jong. Daar werkt hij met liefde aan beelden en groepen van kloeker afmetingen, waarbij hij aan zijn fantasie den teugel viert, en gedachten legt in zijn scheppingen. Zeer knap van conceptie en uitvoering is de over het lijk van een jong meisje gebogen rouwengel, het lichaam in een mooie lijn en de geheele figuur bezield
| |
| |
door een aangrijpende uitdrukking van weemoed en smart.
Mij trof daar ook, als beeld der wanhoop, een vrouwenfiguur, het aangezicht tegen de aarde gedrukt, als om het af te wenden ver van de booze wereld. Er stond daar in aanleg een afgeleefd, uitgemergeld paard, met dien blik van weemoedige berusting in den trouwen kop, die in geen ander dier meer
portretbuste h.w. mesdag
in marmer
treft en in 't gemoed grijpt. Dezelfde Pier Pander had Van Wijk aan dat paard zien werken en in zijn brief uit Rome schrijft hij, dien treurigen kop nog steeds voor zich te zien. Als Van Wijk er in slaagt het geheele kleine beeld zoo op te voeren als hij het den kop reeds gedaan heeft, belooft dat afgetobde paard een zijner beste creaties te worden.
In zijn atelier rondziende kon ik mijn bevreemding niet verheelen bij dezen kunstenaar, die zoo geheel is een kind van zijn tijd, afgietsels te vinden naar beroemde antieken. Hij verzekerde mij echter dat hij die voorbeelden niet gaarne zon missen, niet om hen slaafs na te volgen, maar om de eigen kunst, die aan zoo geheel andere eischen moet beantwoorden, te enten op die onovertroffen voorbeelden uit het verleden. Wie zou tegenwoordig de kunst der Egyptenaars willen doen herleven, van menschen die in de woestijn leefden. Wie zou het in zijn hoofd krijgen een Mozes te beitelen naar het beeld door Michel Angelo gewrocht. Maar de studie van de antieken is een onschatbare bron voor de kunst van alle tijden, al moet die kunst zich ook op een geheel andere manier uiten.
Ik kon niet nalaten dit een zeer gezonde opvatting te vinden en ik had daarvan de toepassing voor mij in de voltooide buste van wit marmer van H.W. Mesdag, die in Van Wijk's atelier stond in afwachting van hare plaatsing in het nieuwe gebouw van het Genootschap Pulchri Studio. Dat werk van Van Wijk zou zeker niet zoo hoog opgevoerd zijn in karaktervolle uitbeelding van Mesdag's persoonlijkheid, als de jonge meester de groote voorbeelden der oudheid daarbij niet voor oogen had gehad. En toch hoe zeer wijkt dat beeld weer van de antieken af. Een kop van Mesdag in ouden stijl zou tegenwoordig zeker aan weinigen voldoen. Een andere vraag is, wat het nageslacht van deze dingen zal zeggen, terwijl de Mozes een klassiek voorbeeld blijft voor alle tijden.
Van de mooie buste van Mesdag, de eerste door Van Wijk in marmer voltooid, dat hem wonderwel afging, dank zij zijn doorkneedheid in de materieele techniek van zijn kunst,
| |
| |
keek ik met welgevallen naar zijne statuette van Frans Hals, door de jury te Haarlem
de schaapherder
met den 2den prijs bekroond. Tot heden is het mij niet mogen gelukken, iemand aan te treffen die zich in woord of geschrift met zekere mate van geestdrift uitliet over het beeld dat in dien wedstrijd den 1en prijs en daarmee de uitvoering werd waardig gekeurd. In de Gids noemde Haverman het een beeld van vol-ledigheid. Daarentegen oordeelde deze criticus over het werk van Charles van Wijk aldus: ‘Van deze zittende Hals-statue gaat een jeugdig geestvol élan uit; daar bruist, daar gist, daar trilt iets in van een geëmotioneerde hart en hand, die het schiepen. De beeldhouwer moet, daar valt haast niet aan te twijfelen, zijn bol bij schokken danig hebben voelen gloeien, terwijl zijn vingertoppen menigmaal sidderend hebben gearbeid; hij moet oogenblikken hebben doorleefd als van een aanvallig geestvol meiske, dat voor den eersten keer aan een luisterrijk en groot festijn gaat deelnemen en bij hare entrée gewaar wordt, dat er op háár, meer dan op hare vriendinnen, zal worden gelet. Van Wijk's Hals heeft in houding en opzet iets zeer fiers, iets zelfbewusts van cordate uitdrukking, daar spreekt niet slechts een opgewekte blijde en ernstige geest uit het ensemble, maar het handwerk openbaart ook een breeden kijk op den gemoedsaard en het forsch talent van den ontwerper.’
Ik vond het wel belangrijk mijn persoonlijke opinie omtrent het talent van Van Wijk eens te toetsen aan de meening van een ander, wiens eischen nog al hoog staan. Trouwens ik bevind mij ten opzichte van den jongen man, dien ik de eer heb ouder het mes te nemen, in nog voornamer gezelschap. Niemand minder dan Israëls is hoogelijk met dat jonge talent ingenomen en 't is bekend, dat hij als lid van de jury in den Haarlemschen wedstrijd tot de minderheid behoorde, die beslist aan den kloeken en karaktervollen arbeid van Van Wijk de voorkeur gaf.
Bekend is het algemeen gunstig oordeel, dat hier te lande over het werk van Van Wijk wordt geveld. Maar ook in 't buitenland heeft hij reeds eenigen naam gemaakt. Ik wees reeds op zijn succes in Glasgow, maar moet thans nog even releveeren wat een
jongen spelend met een krabbe
naar een brons
| |
| |
zeer bevoegd schrijver over kunst, Arsène Alexandre in de Figaro Illustré schreef naar aanleiding van zijn inzending in de Hollandsche afdeeling van het Grand Palais ter wereldtentoonstelling:
‘De tentoonstelling laat ons weinig beeldhouwwerk van Hollanders zien. Een echter, zeer opmerkelijk door de kloekheid in de uitvoering en de waarheid in het sentiment, is Van Wijk, wiens beeldjes het karakter hebben dat vele groote beelden missen. Zijn boerin met een kind, zijn knaap met een krab spelende, zijn Terugkeer van het veld (ploegos met een vrouw) zijn kunstwerken van den eersten rang.’
Uit mijn gesprekken met mijn jongen vriend bemerkte ik dat hij wijsgeerig genoeg is aangelegd om den materiëelen kant van zijn vroeg succes dankbaar te waardeeren, maar zich overigens nog heel klein en onvoldaan beschouwt tegenover het groote ideaal, dat hij na nog heel wat zwaren arbeid hoopt wat dichterbij te mogen naderen.
Tot zijn activa behoort nog de gouden medaille, die hij in 1899 op de tentoonstelling ìn Arti, concurreerende met verscheidene buitenlanders, behaalde met zijn liggend Christusbeeld (brons) en zijn vrouw met de ploegos, die aangekocht werd door de Maatschappij voor Beeldende Kunsten.
Tot de mooie herinneringen van Van Wijk behoort nog, dat hij een der eerste welgeslaagde bustes maakte van H.M. de Koningin, waarvoor dan ook H.M. geposeerd heeft en waarvan een exemplaar in marmer zich in een van de Gouvernementsgebouwen in Indië bevindt. Hij is thans con amore bezig aan
terugkeer van den arbeid
naar een brons
| |
| |
studiekop
een bas-relief van zijn verloofde mejuffrouw Anna Maris, dochter van den grooten Jacob.
Den Haag, Februari 1901.
|
|