| |
De Sophia-Augusta Stichting in het Stadsmuseum van Amsterdam.
Door Mr. J.E. Van Someren Brand.
Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat een zonderling eigenrijtuig door Amsterdam rondreed, zóó ouderwetsch, dat er waarschijnlijk geen tweede van dien bouw zou te vinden zijn geweest.
sophia adriana de bruijn op jeugdigen leeftijd, door th. schwartze naar een daguerreotype.
In het voorste gedeelte van het voertuig, onder de uitstekende kap, zaten op een breede bank, heel gemoedelijk, de koetsier en de palfrenier, die een groene livreij droegen. De palfrenier soesde, de koetsier mende. Rijden, volgens de regelen der kunst, deed hij niet.
Op de portieren prijkte een wapen, dat al op eenigen afstand te herkennen was aan de eigenaardige kroon, die het dekte. De rechterhelft vertoonde het blazoen van Lopez de Haro, een maagschap uit Biscaye afkomstig, waarbij de twee stappende zwarte wolven een toespeling zijn op den naam Lopez, een patronomicum gevormd van lopo, wolf. De
| |
| |
linkerhelft was gevierendeeld van Suasso en van Hurtado de Mendoza.
In het rijtuig zaten drie oude dames, allereenvoudigst gekleed, te dommelen. Ware het
wapen van het geslacht lopez suasso, in ivoor gesneden op den deksel van een fichesdoos.
rijtuig over den tramweg gereden, zij zouden misschien door den schok wakker geschrikt zijn en daarom gebeurde dat nooit. Daaromtrent had de koetsier, Jacob heette hij, uitdrukkelijke bevelen.
Wie getroffen werd door het ongewone van dat verouderde rijtuig en iets naders wilde weten van de stemmige, grijze vrouwtjes die er zich in lieten rondtoeren, zou van de meeste Amsterdammers niet de minste of geringste inlichting gekregen hebben. De dames bewogen zich niet in wat men ‘de waereld’ belieft te noemen, maar leefden stil en afgezonderd in een ouderwetsch huis op den Kloveniersburgwal, naast de Oûmanhuispoort.
Zij waren zusters, naar het schijnt afkomstig van een echt Zuid-Hollandsch, misschien wel Leidsch, geslacht, dat gedurende de Fransche overheersching achteruit was gegaan. Eene van haar, de eigenlijke vrouw des huizes. Sophia Adriana de Bruijn, was weduwe.
In het jaar 1841 was zij in Engelland gehuwd met Jhr. Augustus Pieter Lopez Suasso, in de Portugeesche synagoge te Amsterdam bekend als Moseh (spreek uit Mossjhé, dat is Mozes) Israël Suasso, geboren den 20sten Maart 1804 uit het huwelijk van Dr. Diëgo (Abraham) Lopez Suasso en Vrouwe Sara de Chaves (spreek uit: Tsjawes, gestorven 15 Januari 1847.
Toen Jhr. Dr. Diëgo Lopez Suasso, die geneesheer te Amsterdam was, den 9den December 1859 overleden was, werd het Engelsche huwelijk van zijn zoon in 1860 voor den Nederlandschen Burgerlijken Stand bevestigd.
De echtelieden bleven kinderloos. Ruim van middelen voorzien konden zij dus hun reislust gemakkelijk botvieren. Ieder jaar werd een groote reis ondernomen en achtereenvolgens werden alle hoofdsteden van Europa, zelfs Constantinopel bezocht. Van iedere reis werden herinneringen medegebracht, zoodat het huis op den Kloveniersburgwal weldra een groote verzameling bevatte van allerlei uiteenloopende voorwerpen, zooals die in geheel Europa aan den vreemdeling verkocht worden, van allerlei aard, stof, vorm en gebruik. Ieder jaar werden er tevens een paar bronzen medegebracht, reproductiën van bekende beelden, die behoorlijk bewaard, maar blijkbaar toch weder vergeten werden. Enkele dier beelden toch, b.v.b. de zoogenaamde Penseroso van Michel Angelo, werden meer dan eens aangeschaft, enkelen zelfs driemaal, zij het
jhr. augustus pieter lopez suasso.
dan ook in verschillende grootten.
Behalve in reizen had de heer Suasso een bepaalde liefhebberij in het verzamelen van
| |
| |
munten. Kort na zijn overlijden op 21 September 1872, verscheen de katalogus, dien hij van zijn zeer rijke verzameling had samengesteld, in druk.
Eenzaam achtergebleven, nam zijn weduwe haar beide ongehuwde zusters bij zich in huis. Dagelijks kwam nu het ouderwetsche rijtuig voor. De palfrenier legde de kussens, die niet op den stal, maar in het huis bewaard werden, in het rijtuig, de drie oude dames namen er in plaats en gingen toeren.
Mevrouw Suasso voelde zich aangetrokken tot zilveren speelgoed, zooals haar man tot munten. Langzamerhand kreeg zij daarvan een groote verzameling - beter gezegd een groote hoeveelheid.
zilveren speelgoed.
Want hoeveel deze vrouw ook in haar lange leven aangekocht en bewaard heeft, een verzamelaarster te wezen, was haar niet gegund.
Om te kunnen verzamelen, moet men een klein vonkje genie hebben.
Een geboren verzamelaar, - verzamelaars worden geboren, zoo goed als dichters - weet zich ten eerste te beperken.
Zoo verzamelde de heer Suasso alleen munten, van de munten alleen de Nederlandsche en van de Nederlandsche alleen die van de Provincie Holland van de vroegste tijden af en van de overige alleen die welke geslagen zijn in de Noordelijke Nederlanden sedert 1576.
Vervolgens weet een geboren verzamelaar een eenheid te maken van hetgeen hij verworven heeft. Hij is iemand, die de kunst verstaat een belangwekkend geheel te vormen, desnoods uit dingen, die ieder op zich zelf weinig of niets zeggen, een geheel dat een soms hooge waarde vertegenwoordigt, al moge elk stuk op zich zelf maar een kleinigheid gekost hebben. Door ieder stuk op de ware plaats te brengen, verhoogt hij èn dat stuk zelf èn het geheel in waarde - ook voor hem die zijn liefhebberij niet deelt.
Zoodoende kunnen schijnbaar geheel waardelooze of onbruikbare voorwerpen de stof leveren voor belangwekkende studie. Afgestempelde postzegels zijn er het duidelijkste bewijs voor.
Mevrouw Suasso miste die gaven. Zij kocht zilveren speelgoed aan, zooveel als zij krijgen kon, maar zonder eenig oordeel des onderscheids. Oud en nieuw, het was alles van haar gading. Tegen den aankoop van doubletten, tripletten en quadrupletten zelfs, zag zij evenmin op, als tegen het aanschaffen van enkele stukken uit geschonden stellen. Was op een stuk een nummertje geplakt, bewijs dat het op een openbare veiling onder
| |
| |
den hamer was gekomen, dan werd dat niet eens verwijderd. Het stuk werd betaald en bewaard. Daar bleef het bij.
Bewaren was blijkbaar, meer dan methodisch verzamelen, de hartstocht van deze vrouw. Wat zij eenmaal in bezit gekregen had, onverschillig wat, werd door haar bewaard, beter gezegd opgeborgen.
Bewaren veronderstelt het nemen van maatregelen tegen verval en bederf. Behalve een zeer ruim gebruik van kamfer, waarvan de lucht den bezoeker reeds bij de gangdeur te gemoet kwam, nam zij geen andere voorzorgen voor het behoud van haar eigendommen, dan die tegen de schade, die de mensch haar had kunnen berokkenen. De klassieke ‘tand des tijds’, houtworm en motten lieten haar onverschillig.
Slot en grendel gingen haar meer ter harte. Geen kamer, of hij werd afgesloten, tenzij een harer zusters er in achterbleef. Anders verdween bij het verlaten de sleutel meteen in het sleutelmandje. De verver, die de voorpui van haar huis onderhanden had, moest zich maar van buiten zien te redden. De ramen waren dicht en zij bleven het.
Op een heel enkel karweitje na, dat in het huis zelf en onder haar oogen werd verricht, kwam er dan ook nooit iemand anders dan zij zelf aan haar schatten. Zij was een zeer bedrijvige vrouw, die van half zeven des morgens tot half twaalf des nachts in de weer was, maar met dat al nog geen hondertste doen kon, van wat er eigenlijk in haar huis te verrichten viel.
Langzamerhand toch was het meer een pakhuis dan een woning geworden. Allerlei dingen werden, om die te bewaren, aangekocht en weggeborgen. Al wat oud en kostbaar was, of wat zij voor oud en kostbaar aanzag, werd aangeschaft. Mooi behoefde het niet te wezen.
Korten tijd nadat haar eene zuster overleden was, deed zij een aankoop in het groot, die haar roerende goederen eensklaps verdubbelde.
In de nabijheid van Amsterdam, aan de overzijde van het Y, in het landschap Waterland ligt het dorp Broek, dat zich eigenlijk in niets onderscheidt van andere Noord-Hollandsche dorpen en in Amsterdam nauwelijks bij naam bekend is.
In het Buitenland, waar men over het algemeen onzindelijk is, geniet Broek evenwel de waereldberoemdheid van een zindelijkheid tot in het krankzinnige overdreven, zoodat Engelschen en andere meer of min vieze vreemdelingen er geregeld heen togen, teneinde zich over de Hollanders te kunnen verbazen. Hun grootste begeerte was daarbij een Broekerwoning te kunnen bezoeken.
Juffrouw Aaltje Fregeres verschafte de nieuwsgierige Engelschen daartoe de gelegenheid. Bij geheele drommen kwamen zij in het reisgetijde over haar vloer en keken er met belangstelling naar hetgeen zij aanzagen voor een oud-Broeksche inboedel.
In waarheid was het een vertooning voor de gelegenheid vervaardigd. Wat er voor oud huisraad in Broek te vinden was, was voor het allergrootste deel in handen van juffrouw Fregeres geraakt. Maar, hetzij dat dit alles niet voldoende was, hetzij dat menig stuk tegen klinkende munt door begeerige Engelschen werd medegenomen en de leegte aldus ontstaan weder aangevuld diende te worden, het allergrootste deel van den inboedel van juffrouw Fregeres, waar de buitenlanders een reisje voor overhadden, bestond uit namaak, eer dragende de merkteekenen van den Amsterdamschen Jodenhoek, dan die van het eerzame Broek.
Daar waren Mechelsche stoelen, die er heel aardig antiek uitzagen; daar was een oude linnenkast, vertimmerd tot een poppenhuis en gestoffeerd met allerlei dingen uit Amsterdamsche speelgoedwinkels, wat niet wegnam dat het geheel doorging voor het model van een Broeker woning; daar was een waarlijk zeer groote hoeveelheid porselein en aardewerk, voornamelijk bestaande uit onparige stellen, gelijmd, gelapt en overgeschilderd door handige herstellers, zooals die zeker niet in Broek te vinden zijn of waren.
Geheel deze uitdragerswinkel, die in de Kalverstraat ter nauwernood bekeken zou zijn, lokte jaarlijks honderden vreemdelingen, nu zij te boek stond als het eigen huisraad van de eerzame juffrouw Fregeres in het dolzinnig zindelijke Broek-in-Waterland.
| |
| |
Een opeenstapeling van overdreven faam, een werkelijkheid zooals Tartarin zich die in Zwitserland verbeeldde.-
Toen de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij langs den Overtoom een tramweg aanlegde, die grootendeels over Nieuwer-Amstelsch grondgebied liep en eindigde in de Dubbele Buurt, aan het einde van het Vondelspark, maakten ondernemende Amsterdammers zich meester van den roem van Broek.
In die dagen waren de rijwielen nog niet in gebruik Achter in het Vondelspark werd nog niet gewielerd en er waren dus ook nog geen wandelaars. Het Bestuur van het Park verklaarde dan ook, dat het Park zóó groot was, dat in het achtergedeelte bijna nooit wandelaars te zien waren. Die zouden eerst opdagen wanneer zij de wielrijders voor de wielen konden loopen, - maar zoover was het nog niet in die dagen.
Het was waarschijnlijk met het onuitgesproken doel om aan de nieuwe tramlijn passagiers te verschaffen, dat de oprichters van de Amsterdamsche Omnibus Maatschappij in de Dubbele Buurt een soort Museum begonnen. Er werd een villa opgetrokken, met een grooten tuin waarin een doolhof werd geplant, en in dit wijdsch gebouw werd heel het hebben en houden van juffrouw Fregeres overgebracht en sierlijk geschikt.
De onderneming heette ‘Het Broekerhuis’ was te bereiken met de tram en te zien voor een kwartje.
Heel wat gemakkelijker en goedkooper, dan toen dit alles nog te Broek was. Juffrouw Fregeres had alles verkocht, ook den roep, die uitging van haar tilbare have.
Het aanmatigend volk der Engelschen was met die verplaatsing niet gediend. Gewillig had het zich een reisje naar Broek getroost om er allerlei te bekijken dat grootendeels uit Amsterdam afkomstig was, maar voor een Broekerhuis in de Dubbele Buurt te Nieuwer-Amstel gevoelde het niets.
De Engelschen gingen toch naar Broek en juffrouw Fregeres liet, nu zij haar oudheden kwijt was, zich zelf kijken.
In een Engelsch tijdschrift: Travel, edited by Henry S. Lunn, M.D., vol. V. No. 51 van Juli 1900, blz. 117, schrijft A.A. Sykes over Broek, ‘the place so proverbial for its exessive cleanness: At the entry of the village is the cottage of mevrouw Fregeres, the oldest inhabitant, aged ninety, and her brother, three years younger, who, so to speak, hold a reception of the visitors at the garden gate. The old lady, who is hard of hearing, is extremely proud to have numbered among these the Tsar Alexander II who paid her a call in 1863. We pay her compliments on her well-preserved appearrance....’
De tram langs de Overtoomsche vaart bleef loopen, maar het Broekerhuis werd opgedoekt. Het was niet ontstaan uit liefde voor kunst of wetenschap, maar alleen ter vermeerdering van het vreemdelingen bezoek. Nu het niet voldeed aan dit doel had het afgedaan.
De voorwerpen waren er niet beter op geworden. Maatregelen tot behoud waren niet genomen, en de faam, den roep, waren zij ook kwijt.
Toch kwamen de ondernemers er zonder kleerscheuren af.
Er was waarschijnlijk maar één mensch, die voor den inhoud van het Broekerhuis een kwart ton gouds overhad en deze wisten zij te vinden.
Voor 25000 gulden, die zij op haar kleedgeld had uitgespaard, werd mevrouw Suasso eigenares van de Broeker- en de andere zaken uit het Broekerhuis.
Eigenhandig heeft zij toen alles ingepakt en het, zooveel doenlijk, zelf in haar ouderwetsch rijtuig overgebracht naar haar huis op den Kloveniersburgwal. Negentien ritten waren daarvoor noodig.
Daarbij zal zij wel eens gedacht hebben aan de wijze waarop zij en wijlen haar echtgenoot, lange jaren geleden, van de Heerengracht naar den Kloveniersburgwal hun inboedel hadden vervoerd.
Die verhuizing moet drie jaren geduurd hebben.
Alles wat er niet geheel en al ongeschikt voor was, hebben de echtelieden toen zelf, stukje bij beetje, overgebracht. Iederen dag, als zij van het oude huis naar het nieuwe
| |
| |
gingen, namen zij in hun zakken en in de hand iets mede. Van tijd tot tijd bracht de kruier een meubelstuk over en zoo kreeg op den duur de verhuizing haar beslag.
Op de zelfde wijze ging ook nu mevrouw Suasso te werk.
De stukken die al te omvangrijk waren liet zij overbrengen naar de Joden Heerengracht.
Daar stond al jaren lang een huis ledig, bestemd na haar dood een hofje te worden voor acht vrouwen boven de 50 jaar, van alle gezindten, waaronder niet meer dan ééne Roomsch Catholieke zal mogen voorkomen. Een ruwhouten schotje, dat het opschrift in den gevelsteen verborg, heeft jaren lang de nieuwsgierigheid van de voorbijgangers geprikkeld. Alleen bij hoogstzeldzame gelegenheden, als de Koningin b.v.b. er langs zou rijden, bezocht mevrouw Suasso dit ledige perceel.
Nu werden er de groote kasten uit het Broekerhuis geborgen.
De rest werd op den Kloveniersburgwal ondergebracht. Op het binnenplaatsje werd zelfs een poging gewaagd een kralentuin aan te leggen.
Nu was mevrouw Suasso de waarlijk gelukkige eigenares van een museum, van een echte verzameling en het werd haar levensdoel en levensgenot die voortdurend uit te breiden.
Deskundige leiding had zij niet en zocht zij niet. Veilingscatalogi kwamen bij pakken te gelijk haar woning binnen en waren haar een geliefkoosde lectuur. Veilinghouders, makelaars, beunhazen, scharrelaars in oudheden versleten haar drempel en deden goede zaken met haar. Zij en haar zuster waren altijd te vinden op de kijkdagen van openbare verkoopingen.
Altijd door groeide de voorraad in haar huis aan. Soms, op de Japansche veiling b.v.b., kocht zij dingen bij het twaalftal. Alles werd weggeborgen, dikwijls om er nooit weer naar om te zien.
Uit hetgeen zij bijeen had en nog voortdurend bijeenbracht zou na haar dood een verzameling worden gevormd.
Het is niet na te gaan, hoe zij zich die verzameling voorstelde. Zij schijnt een zeker voorgevoel gehad te hebben, dat de menschen die na haar zouden komen, misschien wel zouden willen kwijtwezen, wat zij zoo lang zuinig bewaard had. Op menige doos, kist of koffer plakte zij tenminste een papiertje met het opschrift: ‘Dit moet in de verzameling bewaard blijven’. Dat is onder anderen gebeurd met een groote kist vol dameslaarsjes, schoentjes en pantoffels
Wat ook haar voornemen is geweest, haar woning bood geen ruimte genoeg aan om eenig plan te verwezelijken, zoodat zij naar een ruim gebouw omzag om haar schatten onder te kunnen brengen, zonder dat plan ten uitvoer te kunnen brengen. Middelerwijl ging zij voort met het doen van aankoopen.
In December 1888 kocht zij op een veiling bij de firma Theod. Bom en Zoon een popje aan, dat, afkomstig van de familie van Gelder te Wormerveer, in de Noord-Hollandsche dracht was gekleed. Dit bracht haar op de gedachte een verzameling van dergelijke poppen in de Nederlandsche volkseigen drachten aan te leggen. Met haar zuster zette zij zich aan het werk om de noodige poppenkleeren
pop in oud-zaansche dracht.
| |
| |
te maken en voor elke pop die klaar kwam werd een mahoniehouten glazenkastje aangeschaft.
In October 1889 overleed haar laatst overgebleven zuster. De aanmaak der poppenkleeren werd toen voortgezet met behulp der dienstbode. Tot haar overlijden toe, is zij daarmede bezig geweest.
Onderwijl kocht zij nog steeds andere zaken aan, zelfs nog op haar sterfbed.
Den 4den Maart 1890 overleed zij, na bij testament, op dien dag zelf verleden, de stad Amsterdam, onder den last van eenige legaten, benoemd te hebben tot haar eenige erfgenaam, met de uitdrukkelijke begeerte ‘dat haar toilet of wel hare kleederen, lijflinnen en lijfstoebehooren, in den ruimsten zin genomen, mitsgaders al de in haren boedel aanwezige porcelein-, lak-, brons-, goud- en zilverwerken, schilderijen, horlogiën, byouteriën, gelakte meubelen, antiquiteiten, kerk- en andere boeken niet zullen worden verkocht, maar... voor het publiek tegen betaling van een gulden per persoon tentoon- en toegankelijk zullen worden gesteld, bij wijze van museum, onder den naam van “Sophia Augusta Stichting” op zoodanige wijze en zoodanigen tijd als door het Stedelijk Bestuur van Amsterdam zal worden geregeld.’
Tusschen het overlijden van mevrouw Suasso en de openstelling van de Sophia Augusta Stichting zijn ruim tien jaren verloopen. De kans is niet gering, dat de wijze, waarop de Sophia Augusta Stichting ontstaan is, vergeten is geraakt. Zij was de aanleiding tot het stichten van het Stedelijk Museum, zooals het Stads- of het Stede- Museum van Amsterdam ambtelijk heet, en maakte den bouw daarvan grootendeels mogelijk.
Met dien bouw en de voorbereiding daarvan gingen vijf jaren heen.
Den 14den September 1895 werd het Stedelijk Museum voor het publiek geopend met het houden van een Driejaarlijksche Tentoonstelling van Werken van Levende Meesters, een overblijfsel van de afgeschafte Kermis, dat misschien zelf ook zoo heel lang niet meer leven zal. Op denzelfden dag stelde ook de Vereeniging tot het Vormen van een Openbare Verzameling van Hedendaagsche Kunst haar schilderijengalerij, uit het Rijksnaar het Stedelijk Museum overgebracht, toegankelijk.
De spraakmakende gemeente, die met groote hardnekkigheid volhardt in het gebruik om het Stedelijk Museum het Suasso Museum te noemen, zou in de eerste jaren evenwel nog niets te zien krijgen van hetgeen met recht op dien naam eenige aanspraak zou kunnen doen gelden.
Terwijl de wanden op den bovenverdieping van het nieuwe gebouw met een welgeordende schilderijententoonstelling en verzameling pronkten, heerschte daar beneden, verborgen voor de nieuwsgierigen, een verbijsterende verwarring. Daar lagen eenige zalen vol met het allergrootste deel van hetgeen mevrouw Suasso had nagelaten, gedeeltelijk in kisten en koffers gepakt, gedeeltelijk ten behoeve van het vervoer uit elkander genomen en voor de hand weg nedergezet, naast, in en op elkaar tot een wonderlijke verhuisboel, die meer van een chaos dan van iets anders had.
Uit dien rommel vol verrassingen, moest de Sophia Augusta Stichting worden opgebouwd tot iets, dat toegankelijk gesteld moest worden tegen een toegangsprijs van een gulden per persoon!
Van achteren bezien, mag het tot de wonderen gerekend worden, dat zij, die deze taak te vervullen hadden, niet tot wanhoop zijn vervallen.
Terwijl men druk bezig was voorloopig wat orde te brengen in de verwarring - uit te pakken en bijeen te zoeken wat bij elkander behoorde - kwam er uitzicht op de mogelijkheid om de gelden, die uit het legaat beschikbaar waren, zoodanig te besteden, dat een groot gedeelte van hetgeen de erflaatster bijeen had gebracht, zoo goed mogelijk tot zijn recht zou komen en er een geheel zou ontstaan, dat werkelijk bezienswaardig zou kunnen worden.
(Wordt vervolgd).
|
|