Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
‘TEVREDENHEID’ NAAR EEN SCHILDERIJ
(eigendom van den heer p.f. thomsen te rotterdam.) | |
[pagina 155]
| |
Martinus SchildtGa naar voetnoot*).
| |
[pagina 156]
| |
‘groentenwinkel’
naar een schilderij van weelde. Slechts enkele oude stoelen en een houten tafel vormen er het huisraad. En toch verkoopt Schildt geregeld. Hoewel nog jong, mag hij zich reeds nu verheugen in een naam. Te Rotterdam, den 29en Aug. 1867, geboren, ging Martinus Schildt, toen hij een jaar of dertien was, bij een steendrukker in de leer. Het vak kon hem maar matig bevallen, vandaar dat hij na een halfjaar de lithografie eraan gaf, om bij den bekenden Rotterdamschen kunstlakker Nooijen te probeeren of hij hier iets worden kon. De heer Nooijen, die veel artistiek gevoel had, had ook veel pleizier in jongelui die van teekenen hielden. Ontdekte hij er zoo een, dan wakkerde hij hunne kunst-aspiraties aan o.a. door ze naar de teeken-akademie te zenden. En zoo was hij dus verheugd, toen Schildt zich bij hem aanmeldde terwijl hij deze school reeds bezocht. Schildt zou dus kunstlakker worden. Intusschen besteedde hij zijn vrije uren en den Zondag aan zijn lievelingsstudie: het teekenen, en langzamerhand begon hij ook te schilderen en te boetseeren. Met eenige vrienden, van wie thans echter behalve Schildt, niemand in de schilderswereld bekend is, huurde hij een bescheiden atelier - boven de oude bakkerij ‘Het Lammetje’, aan den hoek van de Binnenrotte en het Achterkerk - en hier schilderde hij naar hartelust, en boetseerde er tevens met blijkbaar succes: hij behaalde aan de akademie de zilveren medalje ervoor (hij is leerling van Miedema; voor teekenen heeft hij veel te danken aan Maasdijk), tegelijk met een dergelijk eeremetaal voor naaktteekenen. Maar ondertusschen was de gedachte bij hem opgekomen, om eens meê te dingen naar de Koninklijke subsidie, die jaarlijks aan jonge artiesten, namens H.M. de Koningin, door eene commissie wordt uitgereikt. Een mensch kon nooit weten.... Hij zond dus een vijftal werken in: een Landschap, een Naaktstudie, een Studiekop enz. - en de Commissie zond hem een schrijven terug, waarin zij hem meêdeelde, | |
[pagina 157]
| |
dat hem, voor één jaar, de Kon. subsidie was toegestaan. En vier achtereenvolgende jaren genoot hij van zulk een onderscheiding (1893-'97). Doch de eerste subsidie, in 1893, was voor Schildt een vingerwijzing geweest, om het lakkersbedrijf te laten varen en zich uitsluitend toe te leggen op de schilderkunst. Ergens op het Stokvischwatertje - óók zoo'n typisch achteraf-buurtje, midden in de oude stad - richtte hij een atelier in en langzamerhand begon hij ‘er in’ te komen. Een Vrouwtje bij Lamplicht, dat op de Driejaarlijksche te Rotterdam nogal van zich had doen spreken; - een Studiekop die op de tentoonstelling in München al was verkocht, vóórdat de expositie was geopend, - hadden de aandacht op den jongen kunstenaar gevestigd. En toen het bestuur der Rotterdamsche akademie, in Mei '95, zijn eerste prijsvraag uitschreef voor een schilderij, gestoffeerd met 3-5 figuren, kwam Schildt uit met zijn Tevredenheid, het schilderij ‘met het kacheltje’, zooals de menschen het later hebben genoemd, en werd hij met den uitgeloofden prijs bekroond. Toen reeds kenmerkte hij zich door een
‘stalletje in drenthe’
studie in waterverf
‘landschap in drenthe’
studie in waterverf breede opvatting van zijn onderwerp, een fijn gevoel voor kleuren en een kernachtige wedergave van het natuurlijk-zijn. Dat fijn gevoel voor kleuren vooral, die prachtige uitdrukking van de stof, zien we in hooge mate uitgedrukt in het wellicht bij velen bekende schilderij, dat bij Mevr. Artz te 's-Gravenhage hangt: de Vrouw met Koperen Kan. Het dateert van 1896, - uit den eersten tijd dus van zijn kunstenaarsleven, en het verwondert ons niet weinig, dat dit werk nog niet naar de een of andere verzameling is verhuisd. Maar hoe dikwijls is dit niet het geval bij jonge artiesten, en vooral, wanneer hunne werken nogal afmetingen aannemen Een particulier moet over heel wat wandruimte kunnen beschikken, wil hij meerdere groote werken in zijn collectie kunnen opnemen. Uit dienzelfden tijd dateert nog een ander groot doek: Groentenwinkel, waarvan een reproductie dit artikel vergezelt. En hoewel de kleuren, helaas! zijn verloren gegaan, zoo is toch het karakter der compositie op de foto uitstekend bewaard gebleven. Schildt maakt geen pakkende genre-stukjes, stelt geen compo- | |
[pagina 158]
| |
sities samen die furore moeten maken... Het is hem te doen, in de eerste plaats, om de mooie kleur. Een tonige, mooie schets vol stemming, van reine kleur, is hem lief en in dit opzicht heeft hij veel gemaakt: op zijn studiereisjes door Drente en Brabant b.v., zoo'n interieur, 'n aardig hoekje met een schunnige tafel en wat rommel eromheen - een oude kist, die voor kleerenkast dient van den een of anderen polderwerker - 'n eigenaardig bedsteedje met 'n oud, verschoten gordijn ervoor, dat dan juist aardig doet.... dat zijn van die tonige dingen, die Schildt bij voorkeur in zijn werken vasthoudt. Of een stal, waarin het groen en geel van het rondom liggende veevoeder hel afsteekt tegen het viesbruin en grijs der houten voorwerpen. 'n Enkel lichtvenster werkt dan fantastisch....
‘oude vrouw’ (studiekop)
naar een aquarel Zóó is Schildt in zijn element. Maar toch zit zijn hoogste kracht niet in interieur-schetsen. Wie Schildt wil leeren kennen, moet hem gadeslaan in zijn figuurstukken. En dan bij voorkeur waar hij volkstypen karakteriseert. Zie eens die Studiekop van een oude vrouw, een aquarel van bizondere waarde. Een heele geschiedenis leest men erin! - Die smartelijk-peinzende trekken, die uitdrukking van lijdzaam lijden der arme vrouw.... Het is meesterlijk weergegeven: de dood moet wel spoedig een einde gemaakt hebben aan zóóveel stil verdriet. En de Oude Man - is ook dat niet een krachtig staaltje van zijn talent? Het is de aquarel die in 1899, op de Vierjaarlijksche te Amsterdam verkocht werd, toen Schildt voor zijn Waschvrouwen de gouden medalje verwierf - hetzelfde schilderij, dat hem op de Parijsche tentoonstelling een zilveren dito deed behalen. Door deze laatste onderscheiding werd Schildt toen met één slag gelijk gesteld met een aantal van de voornaamste kunstenaars van onze Hollandsche Schilderschool. Het deed ons pleizier voor den jongen artiest! Wij hadden het zoojuist over den Groentenwinkel - we moeten er nog op terugkomen.
‘oude man’ (studiekop)
naar een schilderij (Eigendom van den Heer Albert Spanjaard te Borne.) Over het algemeen toch eischen Schildt's werken een sterke belichting, wil men van alles wat er in zit genieten. Zijn verdeeling van licht en schaduw is zoo piquant, zoo pittig, dat een hel licht slechts alles er uit kan halen, wat hij erin heeft gelegd. In het bizonder nu is dit het geval met den Groentenwinkel. Door een klein vensterluikje valt een sterk licht op den groentenbaas, die voor zijn bossen prij geknield ligt. De specie van de prijschillen zelf ook is sterk lichtgevend.... | |
[pagina 159]
| |
Half verlicht worden de vrouw, de roode kooltjes op den achtergrond, en in een schemerachtig duister blijven de overige voorwerpen. 't Is als een fotograaf, die zijn object, waar het om te doen is, scherp stelt in het volle licht en die de omgeving als tonigen achtergrond beschouwend, wel niet verwaarloost, maar toch ver ondergeschikt maakt aan het ‘hoofdcentrum’. Doch bij al die goedgeziene terughouding der nevenfiguren, verwaarloost Schildt ook de ‘entourage’ niet. Wanneer men nauwkeurig zijn werken beziet, zal het opvallen hoe breed hij is in zijn opvattingen - ja, maar tevens, hoe àf zijn werken zijn tegelijk. Het wijde, het breede van het impressionisme legt hij er in, dadelijk
‘citroenenverkoopsters’
naar een schilderij reeds bij den opzet. Doch daarna, als de finesses erin gebracht worden, - en àlle finesses brengt hij erin! - blijft het breede in zijn werken bewaard. Vandaar dan ook, dat Schildt niet tot een bepaalde ‘richting’ behoort.... Wat Schildt bedoelt, - dat leest iedereen uit zijn werk. Mystiek, symboliek e.d. moet men dus nooit bij hem zoeken. 't Is alles eenvoud dat hij geeft.
studie.
‘De Natuur is reeds mooi genoeg’, zegt Schildt, ‘als men ze maar éérlijk weêrgeeft zooals ze is - zonder tierlantijntjes, zonder geheimzinnigheden’.... En hij heeft gelijk. Niettemin - elke ‘richting’ in de kunst is te respecteeren, als het maar kùnst is, wat gegeven wordt. Van licht gesproken - een zeldzaam staaltje daarvan ontwaart men in zijn Citroenenverkoopsters. De eerste maal, dat ik dit eigenaardige doek zag, heeft het mij bizonder getroffen. 't Was bij den schilder op zijn atelier. Het stond met de voorzijde naar de muur, in een breede zwarte lijst. Het licht kon, met een rechten hoek, uit het breede venster erop vallen.... Nu wordt het òmgekeerd, - ik sta met mijn rug naar het raam - en plotseling valt het schelle licht op het hooggele der citroenen.... Een vreemd aspect, eerst, in het begin. Dan begint men te onderscheiden. Rechts en links manden citroenen - de schitterend gele vruchten | |
[pagina 160]
| |
licht-uitstralend als van zonnegloed, het mandwerk met een ongelooflijke juistheid van kleur en tint weêrgegeven. De oude citroenenverkoopster, een bekend Rotterdamsch type, met haar scherpe trekken, als een koningin tronend naast haar koopwaar, - haar dochter, tevreden maar hartstochtelijk de reeds ontvangen centen tellende.... Een stuk realiteit van groote kracht, van prachtige kleur.
waterverfstudie.
Heel anders, maar krachtig ook en diep, is dat wondere doek, genaamd de Kaartspelers. Het is frappant, bij den eersten aanblik, als het vorige; maar het verschilt ervan door zijn voornaamheid. Is de Citroenenverkoopsters een gewaagd stuk kleur, - de Kaartspelers doet Rembrandtiek juist dóór zijn kleur. Vier man zitten om een tafel te kaarten, bij lamplicht: drie heerlijke schipperstypen, en een boertje. De roodgouden schijn van de hanglamp bestraalt hunne gezichten met fantastischen gloed, terwijl de achtergrond in een schemerig, diep halfduister is gehouden. Wonder-natuurlijk is de schijngloed van de lamp in heerlijke natuurkleur weêrgegeven, wonderlijk mooi ook doen de halflichten en de Rembrandtieke achtergrond tegen het goudlicht van den lampeschijn. En bij alle breedheid die ook in dit werk weêr is neêrgelegd, is het toch in finesses uitgesponnen, zonder eenig gevaar voor het ‘uit de lijst springen’ van al die kleinigheden. Ze zijn niet hinderlijk, niet storend tegenover den hoofdindruk, dien het op den beschouwer maakt, evenmin als de in volle glorie schijnende lamp tegenover het andere. Het is een stuk van kleur en fantasie, - een werk, dat men alléén moet zien, niet tusschen andere stukken met goudglimmende lijsten in, zooals altijd op een tentoonstelling het geval is en.... waar men met de Kaartspelers van Schildt dan ook gewoonlijk geen raad weet. Iets dergelijks als dit schilderij, maar in mindere mate, heeft Schildt gewrocht in zijn Oudejaarsavond, een aardig interieur, dat een paar jaren geleden op de tentoonstelling te Maastricht een kooper vond: een vrouw, die oliekoeken bakt, terwijl vader met de kinderen speelt, en in zijn Moedertje bij lamplicht, waarvan men zich door de hierbij gevoegde illustratie een idee kan vormen. Beide werkjes munten uit door de welbegrepen verdeeling van licht en bruin, door de zuiverheid van toon en de realiteit die er uit straalt. Een zeer mooie lichtactie ook treffen we in de in bruin-grijze toon gehouden Lezende Vrouw, - een oud moedertje, dat, ernstig, in haar bijbel zit te bladeren. En bij al het vage, waarin zij als het ware het lichtende middelpunt vormt, zijn de lijnen er in behouden gebleven, zonder ons te hinderen, ja zelfs zonder maar eenigszins in het oog te springen. Deze aquarel is met recht breed - en àf! Heel aardig ook doet de Man bij het Kacheltje, een eenvoudige waterverfteekening van veel zeggingskracht. We zien den man thuis komen, koud van het buiten werken, en plaats nemen bij het roodgloeiende kacheltje. (Prachtig die roode weerschijn in het pookgat, - zeldzaam fraai van toon die roodgloeiende pot!) Zijn pijp stoppen is het werk van een oogenblik. Even aansteken - en nu zit hij vergenoegd, blij dat hij weêr bij moeder thuis is, te genieten van eigen haard en hof.... 't Is een historietje, zooals Schildt er zoo vele gemaakt heeft.
studie.
Zie die andere aquarel ook eens. Het schijnt een pendant van deze. 't Is dezelfde man die geposeerd heeft. Nú staat hij voor den schoorsteen zijn centjes te tellen, die hij zoo pas heeft verdiend - zeker pakjesdrager of bood- | |
[pagina 161]
| |
‘BUURPRAATJE’
NAAR EEN SCHILDERIJ | |
[pagina 163]
| |
‘moedertje bij lamplicht’
naar een schilderij schappenlooper van zijn vak, in elk geval 'n oudgediende. De uitdrukking in 's mans gelaat: die blijde tevredenheid, dat in-zijn-nopjes-zijn,... het is kranig erin gelegd. In dit soort werk dan ook moeten we het beste zoeken van wat Schildt gemaakt heeft. Dezer dagen zag ik den opzet van een schilderij, dat als dit opstel verschijnt zeker wel af zal zijn: een man en een vrouw, die vóórdat zij hun sober maal zullen nuttigen, in diepe devotie zitten te bidden. Vóór hen, op tafel, staat een wasemende schotel aardappelen. Schildt was er 's morgens aan begonnen; men begrijpt dus hoe ruw, hoe onbeschaafd het doek er nog uitzag.... Doch alles zat er reeds in, dat was duidelijk, en ik ben overtuigd, dat behoorde onze jonge kunstenaar tot de z.g. impressionisten, - hij zou het zeker zoo gelaten hebben. Doch voor hem was het nog niet àf - er moest nog wat aan gedaan.... Nog heel wat! Doch ik wist toen al niet wat meer te bewonderen: de frappante realiteit der kleuren of het diepe karakter der figuren. Hiermede meen ik tevens Schildt's werk in het algemeen gekarakteriseerd te hebben. Toch moet ik nog op een paar werken wijzen, die speciale opmerkzaamheid vragen. Niet die Kinderstudie: die twee havelooze meisjes, uit zijn eerste jaren, - een caprice eigenlijk, die geheel buiten zijn kader valt. Doch op twee werken uit den allerlaatsten tijd: Huiselijk tafereeltje, aquarel, en Buurpraatje. De aquarel circuleert nu in de portefeuille van Pulchri, het is dus een van zijn meer bekende stukken. Maar wat past ook hier weer op wat we vroeger zeiden: breed in opvatting, maar niettemin àf, en zonder de petiterigheid der ouden. Geschiedenisjes zijn het ook: dat ‘huiselijk tafereeltje’, waar de oude vriend van vroeger dagen zijn ‘oudje’ nogeens gaat opzoeken om er op z'n gemak zijn pijpje te rooken. Ze zal gauw even 'n lekker bakje koffie voor hem zetten: ‘wacht maar, hoor, ik ben dadelijk klaar!’... We hooren het haar zeggen, niet waar? En dan zullen ze spreken van vroeger tijd, toen ze
‘oude man bij z'n kacheltje’
naar een aquarel | |
[pagina 164]
| |
‘bijbellezende vrouw’
naar een aquarel nog jong waren, beiden. Wie weet welke herinneringen dat bij ze opwekt.... En het Buurpraatje dan? 't Is prachtig zonnig weer. Moeder heeft de mooie bloemen, die ze zoo uitstekend onderhoudt - ze haalt er elken morgen de dorre blâren uit - voor het open raam gezet, om van de heerlijke zomerlucht te genieten. Buiten schijnt de zon op de huizen aan den overkant. Alles ademt rust en welbehagen. Daar komt buurvrouw binnen: een praatje maken over de gebeurtenissen van den dag. Er gebeurt wel niet veel in het dorp, maar och, er is toch altijd wat te bespreken. ‘'n Kopje koffie, buurvrouw?’ - en het ijs is gebroken. De mooie reine blauwe kopjes worden te voorschijn gehaald - buurvrouw laat haar kleurrijke shawl, van haar moeder-zaliger, nog wat zakken, - het gesprek vlot. 't Schijnt nogal interessant te zijn: die gezellige dikke zit te luisteren met 'n gezicht!.... en buurvrouw roert, ernstig, de naar den bodem gezakte suiker door het bruine nat. 't Is er de gemoedelijkheid zelf. Buurpraatje vind ik een prachtig schilderij. 't Is eenigszins uitvoeriger dan de vroeger genoemde werken: het wijkt eenigszins af van zijn gewone doen. Maar de kleur weer doet het 'm vooral, óók in kleinigheden als de Meissner-kopjes en het roodkoperen komfoortje. En wat een teerheid, hier, in die kanten muts van buurvrouw, hoe doorschijnend het gaas, hoe fraai de kant. En die kleurrijke shawl, waarin alles te vinden is, maar waarvan geen enkel streekje hindert. De doorkijk op het zonnige geveltje aan de overzijde - 't is van de natuur gecopiëerd, alles echte, zuivere realiteit - een der karakteristieke hoedanigheden van Schildt's werken. Hij copiëert de natuur, zonder opsmuk, zonder er zelf iets bij te voegen, wetende dat de Natuur schoon is van zichzelf, zonder kunstmatige bijvoegingen. Zijn opvatting is breed, maar wat hij ons te zien geeft is àf - altijd en zonder twijfel. Dàt is de grootste verdienste van dezen jongen kunstenaar, voor wien zeer zeker een roemrijke toekomst is weggelegd. N.H. Wolf. Rotterdam. |
|