| |
Van de redactie.
Kruger aan boord van de Gelderland.
- Actueel? Neen, dat kunnen we niet zijn, dat willen we niet, omdat aan actualiteit zou moeten worden opgeofferd het mooie, het
president kruger en het etat major van de ‘gelderland’.
goed doorwerkte, dat wij in het nieuwe Elsevier's Maandschrift willen geven, zoo mogelijk nòg meer aan ons eigen, streng oordeel voldoende dan tevoren, omdat het materiaal, waarop wordt gewerkt zooveel kostbaarder en mooier is. En actualiteiten,
| |
| |
och, die vindt ge immers in zoovele dag- en weekbladen. Ge vindt er op uw briefkaarten. Vandaag, komt een nieuw portret van Kruger in den handel en morgen koopt ge 't voor vijf centen op een kaart, die ge voor de helft aan porto van den eenen uithoek des lands naar den anderen kunt sturen. Dáártegen op werken willen wij niet beproeven. Wij zullen geen wijziging brengen in de, weken van tevoren vastgestelde samenstelling onzer nommers; want het mooie papier dat wij gebruiken moet lang drogen, nadat het is bedrukt en - dat wil wat zeggen in Nederland: - drogen!!
Maar met het bovenstaande is niet gedecreteerd dat wij nooit eens wat willen geven dat een zeker actueel belang heeft bij het verschijnen. Van het tegendeel geven we blijk door het opnemen van nevens-staande plaatjes, die al onzen lezers welkom moeten wezen. Maar - het moet dadelijk gezegd - voor mooie illustraties geven wij ze niet uit. O, neen! Zelfs voor een voortreffelijke reproductie staan we niet in, al doet men zijn best, natuurlijk. Dit hoekje is het journalistieke hoekje van ons tijdschrift, het hoekje, waarin wel eens wat zal worden opgenomen tamelijk onverwachts - voor ons zelf, als 't kan.
De fotografietjes, die wij reproduceeren, zijn ons toegezonden (en òns alléén) door een officier van de Gelderland, die de historische zeereis van Lorenzo-Marquez naar Marseille medemaakte. Er was een brief bij, waaruit wij het een en ander mogen ontleenen. Maar veel uit dit schrijven is reeds algemeen bekend. Zoo weet men dat Kruger, 20 October aan boord verwacht, in den morgen van den negentienden reeds om half zes verscheen en door den officier van de wacht werd verwelkomd. Later, merkte de gezagvoerder op dat hij veel vroeger was gekomen dan men had mogen hopen. ‘Beter te vroeg dan te laat’ zei de grijsaard die, naar onze correspondent mêedeelt, geheel het voorkomen had van iemand, die zich, na langdurige ongerustheid, eindelijk in veiligheid voelt onder vrienden. Later op den dag, werd receptie gehouden. Op den 20 sten stoomde het schip naar buiten, omzwermd door zeilbootjes met Boeren, die den president een hartelijk vaarwel toeriepen. Een uur vroeger had consul Pott, den man, dien alle Nederlanders een warm hart zullen blijven toedragen, hoe het geschil met Portugal ook eindigen moge,
consul pott neemt afscheid van president kruger aan boord van de ‘gelderland’.
afscheid genomen. Dat vaarwel deed den ouden president aan en lang staarde hij de stoomsloep na, die onzen kranigen consul naar wal voerde. Naast den heer Kruger staat de heer Bredell.
kruger en bredell consul pott nastarend bij zijn vertrek van boord.
Het weder was gunstig en de president zat, weinig door de beweging van het schip gehinderd, meestal op de campagne aan de lijzijde bij het schild van het achterste kanon. Wind kunnen zijn zieke oogen niet verdragen
| |
| |
en ook niet meer de rook van zijn pijp, zoodat Kruger maar drie pijpen per dag rookt en ze nog dikwijls laat uitgaan. Geregeld ging hij met zonsondergang naar beneden om tusschen acht en negen uur te gaan rusten tot zes uur in den morgen. Op den dag sliep Kruger doorgaans een uurtje na het tweede ontbijt.
Onze briefschrijver roemt de beleefdheid der ambtenaren van de Fransche kolonies, waarvan men de kustplaatsen aandeed. Zij bezochten den president, tal van visitekaartjes werden aan boord bezorgd van Fransche zee-officieren, die in warme woorden hunne sympathie hadden betuigd. Een Duitsche mailboot pavoiseerde in 't voorbijgaan en het volk juichte. In 't Suez-kanaal gebeurde dat nog eens. Verslaggevers van allerlei dagbladen trachtten, onder vermommingen soms, in Suez en Port-Saïd aan boord te komen. Eenigen gelukte dat; maar de president ontving niemand.
transvalers nog eens hun president vaarwel toeroepend.
In de Middellandsche zee, gebeurde 't dat Kruger in ambtsgewaad aan de officierstafel verscheen. Hij droeg zijn sjerp, welke hij sedert de laatste zitting van den Volksraad, die hij presideerde, niet had omgeslagen. Men weet reeds lang hoe Kruger een gebed deed en zijn beeltenis met handteekening aan de officieren vereerde. Met allen had Kruger één voor één kennis gemaakt aan de tafel van den gezagvoerder. Op onze fotografietjes ziet men den president met het état-major van de Gelderland en met zijn reisgezelschap aan boord.
president kruger en het reisgezelschap aan boord.
In den morgen van 22 November, stoomde men de haven van Marseille binnen. Wat daarna gebeurde weten wij allen.
| |
Nieuwe boeken.
Uit het Wonderland.
- Met trots mag de Nederlander wijzen op de boeken, die voor zijne kinderen worden geschreven en geïllustreerd. Hoe langer hoe beter wordt - zeker ook wel onder den invloed eener weldadige kritiek! de tekst en, aangemoedigd door de Pers, durven de uitgevers hoe langer hoe meer en artistieker prentjes geven. Wij moeten aannemen dat het publiek al dat moois voor de kinderen koopt, want jaar op jaar neemt het aantal nieuw verschijnende kinderboeken met kunstwaarde toe. Het is een lust om er de aandacht op te vestigen. Wat aan kinderen wordt gegeven om te lezen en te kijken kán niet met genoeg zorg zijn bewerkt. De opvoedkundige beteekenis van het kinderboek kan niet worden overschat. ook met de vorming van den kunst-smaak dient zoo vroeg mogelijk begonnen. Naast het vele leelijks, dat kinderen wel moeten zien, geve men hun zoodra mogelijk wat heel zuiver moois tot troost en tegengif, opdat hun jonge oogen dadelijk leeren onderscheiden tusschen banaal bont en harmonisch gekleurd, tusschen plompe lijnen en doordachte omtrekken. De adelbrief der toekomst zal het bezit van schoonheidsgevoel wezen.
Wij hebben reeds melding gemaakt van
| |
| |
de mooie reeks, die wij aan het hoofd van dit artikel aanduiden. Wij hebben reeds gesproken over den tekst en met een enkel woord ook over de illustratie door Vaarzon-Morel. Nu deze bladzijden echter kunnen worden verlucht door specimen uit de behandelde werken met platen, willen wij niet verzuimen nog eens - en nu uitvoeriger - op het werk van Vaarzon-Morel te wijzen. Nieuwe prentjes verschenen, trouwens, en hier kunnen er een paar van worden gereproduceerd.
De teekenaar heeft - waarschijnlijk omdat hij voor kinderen werkt en misschien ook wel omdat het in zijn temperament ligt - vooral vermakelijk willen wezen. Hij heeft van het Oosten gemaakt zoo ongeveer wat Robida, in zijne illustraties van de Cent nouvelles nouvelles, Le vieux Paris en dergelijke werken heeft gemaakt van den oud-Franschen tijd. Het drukke in kleeding van menschen en paarden, het grillige van gebouwen en meubels, het voor ons vreemde vooral heeft Robida getroffen. Als karikatuur-teekenaar heeft hij vooral oog voor de grappen der lijn. Vaarzon-Morel, van wien wij geene karikaturen kennen, verhoudt zich tamelijk tot het Oosten als Robida tot den ouden tijd, al is hij minder karikaturaal dan de Fransche teekenaar. Het is niet in hem opgekomen het ware Oosten te geven in zijn onthutsende mengeling van blijheid en somberte. Wie ook maar een stukje van het Oosten heeft gezien, kent die tegenstelling, die overal den Europeaan treft. In duistere, overwelfde straten, heel nauw, met muren zoo goed als zonder opening en nergens een ongetralied venster, als waren
W.F.A.J. Vaarzon Morel, pinx.
ILLUSTRATIE UIT ‘UIT HET WONDERLAND’, DEEL III.
er enkel gevangenissen in zoo'n stad, op eens verblindende lichtplekken van hemel of straatvlak of plein en in dat licht het klaroengeschetter van purper, geel, topaas, oranje... een paar lappen maar, doch een hooge weelde van kleur. Of de markten, onder gewelven van dreigende steenmassa's,
| |
| |
in schaduw heel diep-blauw, de Oosterlingen stil - poppen uit een Panopticum! - tusschen hun kleurige waar, die stom druk is voor hèn: sina's-appelen, koperwerk, tapijten, al het bonte snuisterijenboeltje dat de blikken lokt van vrouwen en meisjes niet alléén. Of
W.F.A.J. Vaarzon Morel, pinx.
ILLUSTRATIE UIT ‘UIT HET WONDERLAND’. DEEL III.
de vrouw zelve, gaande in een witten zak, verdwijnend door een smal deurtje met veel beslag van roestig ijzer en dan, binnen, zich ontpoppend tot het beschilderde, bont gekleede wezentje dat spinragweefsel draagt, maar bij tientallen van meters en bont, vlinderbont... Zoo is niet gansch het Oosten, maar zoo is wèl dat van de 1001-nacht-vertellingen.
Vaarzon Morel geeft den kinderen heel wat anders te aanschouwen. Indien hij had willen en kùnnen geven dat Oosten der nacht-vertellingen zoo echt mogelijk, dan zou zijn werk een groote-menschenvertaling van de 1001-nacht kunnen illustreeren. Nu kan dit nooit. Maar dat behoeft immers niet. Wij mogen geen oogenblik vergeten dat de teekenaar had te volgen een tekst, den tekst van een verdienstelijken verteller, maar die er niet aan heeft gedacht wat meer in zijn vertelsels te leggen van het Oosten dan hetgeen er in moest om de verhaaltjes. Van de echte verzameling hebben zijn vertelsels bijna niets essentiëels. 't Is geen verwijt, we zeggen het om den teekenaar te rechtvaardigen. Deze had dus met dat echte Oosten luttel te maken. Hij fantazeerde maar, heel aardig, en als fantazietjes moeten we zijn werk beoordeelen, willen we hem geheel recht doen wedervaren.
Laten wij buiten beschouwing de kostuums, de wapenrustingen, de harnachementen van paarden, muildieren, olifanten, kijken wij maar eens naar de typen van mannen en vrouwen.
| |
| |
Zij doen allen denken aan gekostumeerde landgenooten van ons. Aardige jonge meisjes - uit Amsterdam, den Haag, Arnhem, of óók nog uit Londen, Christiania, dat doet er niet toe - aardige Europeesche, vooral West-Europeesche meiskens, die ‘snoezig’ aangekleed zijn, babbelen met groote, gebaarde of magere baardelooze mannen. Zij hebben haar hoedjes precies opgezet als dametjes, die op afternoon-tea-bezoek gaan en, zoo waar! de rokken vallen ten naastebij volgens de voorschriften der mode van verleden jaar. Gaan die dametjes in groote leunstoelen zitten, dan vlijen zij zich met gestrekte beenen, leunend héél eventjes op de handpalmen, daarin neêr, precies op dezelfde manier elegant als de mooie dames in onze salons dat zijn. Hier en daar is de houding wel wat meer Oostersch, doch elders laat de teekenaar de mooie meisjes en vrouwen houdingen aannemen, die doen veronderstellen dat zijn modelletjes het ver in de gymnastiek hebben gebracht. Lenig, nu, zijn de Oostersche vrouwen, zoolang zij heel jong zijn ongetwijfeld, maar zij hebben toch niet de gewoonte zich zoo te draaien als Vaarzon Morel het b.v. de schaakspeelsters op pagina 17 van het nieuwe (derde) deel laat doen. Dat kan zelfs in Europa alleen Sarah Bernhardt zoo knap.
Voor het oogvermaak der kinderen werden die plaatjes geteekend en oogvermaak geven zij, zonder uitzondering. Met guitige fantazie illustreert Vaarzon Morel zijn tekst. Hij blijft, door de zeer bijzondere zuiverheid en de groote uitvoerigheid van zijn teekeningen, die men veel minder verkleind zou wenschen om ze meer tot recht te zien komen, zoover als maar denkbaar is van het banale, gemakkelijk grappige. Zijn werk is uiterst gedistingeerd. Als figuurtjes uit een schitterend pantomime-ballet, gaan al die poppetjes en dieren ons oog voorbij. Het is allemaal zoo heel samengesteld, dat ballet-moois, we worden er gauw moê van, maar tòch doet het ons wel prettig aan. Wij zien toe, als in een droom en we zullen alles in droom nog weêr zien, mooier dàn, meer opgelost nog al die schitter-elementen. Ziet, Vaarzon Morel heeft het allemaal vastgehouden en vastgelegd: het gansche Oostersche pantomime-ballet, al de sierlijke decoraties, al de mooie vrouwen, al de statige baardmannen, al de tronen, de Oostersche luchters met paardestaarten, de bont betente olifanten der optochten, al de heerlijke kostuums, de tapijtenpracht, de pauwenpraal, de heerlijke perspectieven der achterdoeken, die eindelooze zuilengangen te zien gaven of binnenpleintjes met klaterfonteinen of heele stukken woestijngrens met rotsen, steil en gelijk falaises grillig afgehakt, als door golfschuring... Het tekstboekje lijkt daar héél nuchter bij, doch het is ook maar een tekstboekje en doet ons al het moois begrijpen. 't Was niet heelemaal zoo bedoeld, niet aldus had men de verhouding tusschen schrijven en teekenen ten naastenbij moeten kunnen kenschetsen. Ware de harmonie tusschen tekst en teekening volkomen, maar de teekeningen wat ze nu zijn, geen kinderboek zou het geheel mogen heeten, maar een boek van weeldedroomen!
* * *
Bij Ferd. Hey'l te Stockholm verschijnt eene Zweedsche uitgave van dit werk met de illustraties van Vaarzon Morel.
| |
Kinderrijmpjes, Handjeplak, door N. Bodenheim. S.L. Van Looy, Amsterdam.
- 't Is allemaal zoo heel ‘modern’ wat kleine kinderen om zich heen krijgen! En daar komt van Looy op eens uit de lucht vallen met kinderrijmpjes, die menig jong moedertje ternauwernood nog in haar prille jeugd zal hebben gehoord - voor een klein gedeelte; van die volmaakt onzinnige, onsamenhangende rijmen, waarin de logica de gekste buitelingen maakt. Heeft het moderne kind daar wat aan? Zoo'n kind van logisch, natuurwetenschappelijk denkende ouders, eenige palmen lang geworden en eenige ponden zwaar tusschen antiseptische windselen, drinkend gesteriliseerde melk en zuigend aan bacterievrije mondstukjes, indien niet knabbelend op speelgoed, waarvan de verf onschadelijk is verklaard in Dr. van Hamel-Roos z'n laboratorium - heeft zóó'n kind daar nu nog wat aan? Is het boekje niet een anachronisme?
| |
| |
‘De brand is in de lantaren
De vonken vliegen der uit,
De meisjes hebben zoo garen
Een stuiver voor een duit.’
Maar dat snapt een kind immers niet, van dien stuiver en dien duit. Wat is een duit? Hadden de Romeinen die voor pasmunt of vindt men er in de pyramiden begraven? Of:
Ga nu maar spoedig naar de Vecht.’.
Maar, m'n lieve mensch, moet ik mijn kinderen dat voor neuriën? Mijn jongen, die ik naar Amerika zal sturen om daar spoorwegingenieur of autocar-fabrikant te worden of mijn dochtertje, dat studeeren moet aan de polytechnische school: de toekomst ligt in de machines? Of... Wacht even. Het is beproefd, het boekje. De oude rijmpjes deugen nog; de oude onzin doet schateren, zeker wel precies door 't onzinnige of bepaald door heel wat anders. Verklaren is niet noodig. Als het kind pret heeft is de kritiek ontwapend.
Wij hadden moeten zeggen: zou dezelve ontwapend geworden geweest zijn. Want ze had geen wapens. Die waren haar afgenomen door de teekenaarster, van wie wij het werk hier samen bekijken gaan.
Het moet haar doel zijn geweest uiterst naiëf te illustreeren, met een verouderd tintje, zoo'n tintje uit de oude doos, de heel naïve rijmpjes, waarvan het grillige spel haar heeft geboeid. Misschien zongen die rijmpjes in haar, wekkend lief-teêre heugenis aan een grootmoedertje of een oude vriendin des huizes. En als van een oude doos - jawel, maar opgefrischt toch - is het gebloemde papier van 't binnen-schutblad en, is dat omgeslagen, dan komen de poppetjes, gekleurd en ongekleurd, prachtig in den waren toon allemaal: poppetjes uit de oude doos, niet, bij eeuwen niet, zoo oud als de rijmpjes, maar precies even oud als wij ons die rijmpjes dan toch denken. Maar dit allemaal zonder eenig vertoon van kostuumkennis of meubelstudie. Neen, dááraan heeft juffrouw Bodenheim niet gedacht, daarvoor deed zij veel te eenvoudiglijk het werk, dat zij zoo prettig vond. Wat ouderwetsche keukenstoelen met hooge ruggen - 't model dat weer in eere hersteld wordt! - een sjaal, wat nu grappig lijkende hoedjes en geruite japonnetjes en mutsen en - dat is vooral meesterlijk aardig gedaan! - ook ouderwetsche houdingen, klein-burgerlijk ouderwetsch. Dat is iets om een juffrouw zoo kostelijk neêr te planten in haar stoel bij een klein tafeltje met een kaars, een poes, een boek en 't wit porceleinen theegoed, als bij ‘Naar de Kerk - zeit ze’ of om zoo prachtig vieux-jeu een jongen bij een ‘meissie’ te laten zitten als op het volgende groote prentje. Prachtig is de roode jurk met een strook en de witte kousjes boven 't glippende muiltje en het roodborstige vogeltje heel boven in een boompje beneden 't jaar.
in den haag daar woont een graaf en zijn zoon heet jantje.
Toch vinden wij de gekleurde plaatjes niet zóó heelemaal mooi als de zwarte. Dat zijn silhouetten. Wij laten er u hier een paar van zien: juweeltjes! Groote menschen hebben er misschien nog meer aan dan kinderen, omdat zij er bewust meer in zien, doch het kind heeft er door de vreugde zijn eigen, primitieve voorstelling van menschen en voorwerpen in plaat gebracht te krijgen. 't Ontdekt al meer en meer in al dat zwart en wit, want bijzonderheden werden niet vergeten. Al dat primitieve, dat speelsch naiëve is mooi, toch, héél teer van omtrekjes. Men geniet van het prieeltje bij den ‘Overtoom,’ met vlak naast het lommerdakje zóó maar het boeren binnenhuisje met een meid, die de steenen dweilt en een staanklok en duiven, die eten uit een bakje, terwijl de boer twee emmers aan een juk gaat wegbrengen, men wordt prettig aangedaan door dat guitig vlakke Zacharias prentje en 't uitvoerige van
| |
| |
den dooden haan, ten grave getorst door lamferdragende, amsterdamsche aansprekers met drie bedroefde kippetjes achteraan.
Mocht een van de kleintjes willen teekenenprachtige, onbetaalbare hulp bieden hem tal van eenvoudige voorbeelden: dingen die het om zich heen ziet: gieters, bloempotten, harken, theekopjes, kaas-stolpen, keukengerei, kippen en eenden, stoelen, boomen... een massa voorwerpen en poppetjes, waarvan het leert met hoe weinig men grafisch de waarheid nabij komen kan. Zien leeren ze, die prentjes: het essentieele goed zien.
buiten in de biezen, - daar leî een hondje dood.
| |
Jean Lefort, door Bulée (twee deelen) Amsterdam, E.L.E. van Dantzig.
- Mr. H. Louis Israëls gaf een voorrede; de heer Van Dongen gaf een teekening voor den omslag. Reeds werd in couranten bekend gemaakt dat de schrijver-dagbladcorrespondent is te Parijs. Onze lezers weten hoe Bulée over moderne kunstenaars kan schrijven.
‘Een greep uit het Parijsche leven’ noemt Bulée zijn boek. Wij zouden 't liever een ‘revue’ in romanvorm willen noemen. Jean Lefort is niet belangwekkend door zichzelf; maar wij volgen hem overal, omdat hij ons brengt in zeer verschillende kringen, waarvan de niet-Parijzenaar doorgaans gaarne hoort. Bulée laat ons wat vernemen van de dessous der politiek en van die der Moulin-rouge-dametjes, hij brengt ons in de Folies Bergère, in 't Casino de Paris, in een artiestenloge waar een mooie dame aan haar toilet bezig is, in de Kamer als er een ministerie valt, tusschen de paperassen van een afgevaardigde-nationalist en magazijnhouder, bij diens bed als hij juist iemand te logeeren heeft gehad, die een naïef mensch niet bij den député zoeken zou, bij aanvallige en aanvliegerige dames uit de letterkundige wereld. Wij komen in aanraking met de zedenpolitie, als die een jacht houdt op vrouwelijke nachtvlinders, gaan met den commissaris mêe een moordenaar vangen, dien we ook zullen zien guillotineeren. Wij worden gebracht in de geheime drukkerij van anarchisten, die ook valsche autografen vervaardigen, brengen met Lefort zelfs een nachtje door bij iemand, te wier domicilie eigenlijk de meer gemelde nationalistische afgevaardigde thuis behoort en leeren hoe kamermeisjes den monsieur van madame helpen bedriegen; we frisschen ons op door een tocht per Seinebootje en gaan naar de wedrennen. Wij zien de gevolgen van een treurigen ‘collage’, gaan een beroemd romancier-dichter-journalist opzoeken, wonen een zitting van 't assisenhof bij met requisitoir, pleidooi en ter doodveroordeeling; we mogen mée naar 't bal Bullier, het bal van de opera en dat der quatre-z-arts, alwaar de dames haar japonnen
uittrekken als het warm gaat worden en ze nog zoo iets aan hebben, we zien eindelijk Jean Lefort, die zijn naam met eere draagt, althans voor zoover zijn phyziek aangaat, een huwelijk uit liefde sluiten en den weg tot roem, voorspoed en geluk opgaan.
Mochten wij nog een episodetje vergeten hebben, dan bieden wij schrijver en lezers onze verontschuldiging aan.
Deze revue-roman of roman-revue is vlot geschreven, maar dan ook erg banaaltjes. Bulée heeft vooral getoond heel handig zoo'n soort van boek in elkander te kunnen zetten en daarvoor den waren hoofdpersoon te kunnen uitkiezen.
Als letterkundig werk zal deze roman wel niet zijn aangeboden; als vermaaklektuur is hij genietbaar voor hen, die hunkeren naar een blik achter de schermen van wat in hunne oogen toch voornamelijk een groot en verdacht tingel-tangeltooneel is: het Parijs uit romans en naar vreemdelingen-ervaring.
De ingewijde in Parijsche mysteriën, raadt naar de namen der modellen voor dit boek. Wij teekenen aan: Jules Julazot, Mendès, Fernand Xau, St. George de Bouhélier e.a. Maar met groote vraagteekens, hoor! We nemen geen woord der beschuldigingen voor onze rekening en stellen ze, ten opzichte dezer menschen, ook niet op rekening van den schrijver.
|
|