Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
prof. rotgans' openingscollege in zijn nieuw oratorium, 6 october 1900.
| |
Een modern ziekenhuis,
| |
[pagina 105]
| |
Mie, de oude, doove schoonmaakster, die ‘de steen’ had, en haar ‘dubbel-gebroken’ man, die wisten 't beter, zeiden 't ten minste duidelijker. Dat moordhol! Voor geen goud kreeg iemand haar of hem er in!... Zoo plachten ze op te stuiven, scheldwoorden geen gebrek, noch aan verhalen, gruwelijk en fantastisch.... Dat oude volksvooroordeel..., o! te zeggen dat het gansch-en-al is uitgeroeid, zou mogelijk nog wat gevaarlijk zijn; misschien kwam iemand, met z'n suffende ouwe-tante tot bewijs, 't me tegenspreken..., maar met die enkele oude zal 't dan toch begraven worden.... Weet ge wat dat zegt, een volksvooroordeel te vernietigen, beseft ge hoeveel zorg en arbeidskracht, toewijding, menschenliefde in de eerste plaats, hoeveel volharding, zelfopoffering en kennis daarvoor noodig zijn geweest?
De Lange-Brug, het Binnen Gasthuis.... Neen, 't bloed der groote handelsstad klopt niet meer 't krachtigst-voelbaar in die eeuwenoude buurt - al werd ook de rijk-rustige Fluweelen-Burgwal tot misschien niet armere maar zeker vrij wat minder deftige ‘tabakshoek’...; de gansche oude-zijde is gedegradeerd.... Tóch, 't hart van 't oude Amsterdam is nog wel daar. Tuur langs den wal. Let op de boom-kolossen, sterk-schuin staand over 't glimmerig-vette water, kijk naar de mooie geveltoppen op, der zwartige, geoliede huizen. Klim daarna op het platte dak van 't pas-gebouwde, 't Nieuwe ‘Mannenverband’ - 't moderne Ziekenhuis in 't klassiek kwartier -, en ge ziet de stad, ge staat er midden, midden-in, 't is als een rotsenland van daken om u heen, de klokketorens pieken er uit op, de grijze oude 't dichtste bij, en nieuwe, aldoor nieuwere - niet mooiere helaas! - daar wijd-rondom tot wazig in de verte.... Ja! 't is toch nog het hart van Amsterdam waar ook dit nieuwe Ziekenhuis, naast al de andere, is gebouwd; en waar zou zulk een ‘toevlucht’ beter kunnen staan? Er wás een plan - 't scheen toen wat duur, de dikke twee millioen der raming - om op het, in dien tijd nog vrij en ruim terrein waar sedert 't Wilhelminagasthuis werd gezet - en menig ander huis ‘op speculatie’ - om dáár bij-een te bouwen ál de benoodigde klinieken, ziekenhuizen en college-zalen voor 't medisch onderwijs. Zoo zou 't Van-Lennepkwartier een Amsterdamsche ‘cité-médical,’ de Pijp misschien nooit de Pijp zijn geworden. Nu is dat plan al haast vergeten, de dikke twee millioen al lang versnoept aan de verbouwingen van de oude huizen; want alles wat hier bij elkaar staat, tusschen de ‘Turfmarkt’ en de Doelenstraat: het ‘Vrouwenverband,’ de Kraam-inrichting, het Klinisch Ziekenhuis..., 't is - 't een-na-'t-ander - in de laatste vijf-en-twintig jaar verbouwd, vernieuwd, verbeterd. Nu dan 't laatst 't Chirurgisch Ziekenhuis, het dwaaslijk-nog-altijd-zoogenaamde ‘Mannenverband,’ waarbij natuurlijk de operatie-zaal en oratorium van den hoogleeraar in de heelkunde, en ook de z g. ‘Wachtkamer’ - 't lokaal voor de ‘onmiddelijke hulp’ - behoort. Dat juist dit gedeelte 't langst op z'n verjongingskuur moest wachten, 't was waarlijk niet omdat het in z'n ouden toestand ook nog maar eenigszins voldoende was. Maar... hier kon van inwendige verbouwing of verandering geen sprake zijn; de ontzaglijke evolutie van de chirurgie kon enkel met vernietiging en nieuwen opbouw worden ingehaald. De oude toestand, professor Rotgans heeft er zelf een plastische beschrijving van gegeven, toen hij - den 6en October van 't vorig jaar - voor 't eerst zijn talrijke studenten - met hen ook zijn collega's, eenige autoriteiten en belangstellenden - ontving en toesprak in zijn nieuw demonstratorium. Met vroolijken ernst, met echten humor, opgewekt, blij met de nieuwe stichting - de zijne, gansch-en-al, tot in de kleinste bizonderheden! - maar zonder iets van hatelijken spot of bitterheid, integendeel, waardéérende zijn voorgangers, die 't zóó lang in de oude lokaliteiten uitgehouden hadden, - hij had er trouwens zelf nog drie jaar lang, en hard, moeten werkenGa naar voetnoot*) - gaf de hoogleeraar ons zijn breed gelijnde schets.Ga naar voetnoot†) De grond, waar 't nieuwe Ziekenhuis op staat, | |
[pagina 106]
| |
werd vroeger ingenomen door een drietal bouwsels, het oude ‘Mannenverband,’ de ‘Barak’ - bestemd voor tijdelijk gebruik, het ding deed tien jaar dienst, was toen ook óp, versleten, bouwvallig - en dan nog de zoogenaamde ‘timmerwinkel.’Ga naar voetnoot*) De Barak stond tusschen de andere huizen in, ontving z'n licht alleen door 't dak; het was een kille zaal met veertig bedden; één zieke kon er dus het lot van negen-en-dertig anderen verbitteren. 't Mannenverband, waarvan althans 't chirurgisch deel, niet juist dien naam getrouw, alleen voor vrouwen en kinderen werd gebruikt, huisvestte doorgaans vier-tot-acht-en-dertig-zieken in ééne zaal; frissche lucht ontbrak daar - door den zeer zonderlingen bouw - doorgaans al evenzeer als licht; werd er boven, op den eersten étage, eens flink geschrobd, dan kwam er... enkel maar vuil-water naar beneden lekken..., edoch... 't bleef daar niet altijd bij.... Professor's demonstratiekamer, een hok, niets meer, was boven de ‘secours immédiat’ (de z.g. wachtkamer) en 't was er nog al erg gehoorig; iedere kiespijnkreet, elk dronkemansverhaal werd boven mee-genoten.... Dit stoorde de overigens voorbeeldelooze aandacht der studenten begrijplijkerwijs wel iet-of-wat.... Geen wonder dat professor Rotgans krachtig op verbetering aan bleef dringen en 't hem gelukte te overtuigen, dat hier alleen vernietiging en weder-opbouw baten konden, geen wonder dat hij, verzocht z'n grieven op papier te stellen, daarmee twaalf pagina's kwarto van zijn zeer klein schrift kon vullen.... Geen wonder ook dat voor hem die donkere Decemberdag van '96, toen 't groote Raadsbesluit genomen werd - tot slechting van de oude gebouwen en tot stichting van de nieuwe, ganschelijk naar zijn behoeften en ideeën uitgevoerd, - dat die dag voor hem een eigen licht verkreeg uit z'n beteekenis, en dat - 't was zomer voor met de afbraak werd begonnen - 't gedreun der heimachines hem als schoone melodie in de ooren klonk, met 't regelmatig ploffen van het blok tot forsch accoord; muziek, niet op uw pianino na te tokkelen!... Toch werd nog veel van zijn geduld gevergd. Vertraging was er allerlei, en van de onvoorzienste. Ten slotte hield de electrische verlichting nog een half jaar op; maar die moest dan ook zeer voortreflijk worden en geheel zelfstandig.Ga naar voetnoot*) En - met beslistheid sprak hij 't uit, dien 6en October, - 't gebouw was zoo geworden als hij 't had gewild, 't kon concurreeren, 't was goed, 't was áf; professor Rotgans wenschte zijn studenten warm, vol ernst, geluk met wat door Amsterdam, ten deele ook voor hen, gedaan was, hij wekte hen tot dankbaarheid en ijver op, herinnerde dat ‘hij die veel ontvangt ook veel moest geven....’ Toch was er iets, één grief - niet zeer belangrijk, en niet weg-te-nemen - maar waar hij niet van zwijgen kon: de operatie-zaal was minder diep dan hij gewenscht had, één meter was 't verschil. Het kon niet anders, door beperkheid van 't terrein. Maar die meter ging hem aan z'n hart, hij vond 't jammer dat de bovenste, de zesde bank van 't amphitheater nu niet, als de andere, rondom-door kon loopen, maar dat in 't midden
het nieuwe ziekenhuis: frontgevel.
| |
[pagina 107]
| |
ontstaan was een nutloos open vak, nu al door jonge spotters ‘het orchest’ gedoopt; ook: dat nu de trap die naar die hoogste banken voert - wel-is-waar alleen bestemd voor jonge menschen, slank en lenig - zoo smal had moeten worden. Maar dat was ook 't eenige. 't Chirurgisch ziekenhuis, de operatiezaal - demonstratorium tevens voor 't onderwijs - de ‘eerste hulp,’Ga naar voetnoot*) 't was alles naar den eisch, 't was zooals 't hoort....
En op een Zondagmorgen in November was 't - zoo'n echten eersten winterdag, droog-koud, geen wolken en geen wind, een wittig-blauwe hemel, hoog en ruim, de prikkelend frissche lucht, met graagte opgesnoven, kracht gevend en lichten moed en levenslust, - 't was op een Zondagmorgen - stad in rust, de burgers slenterend - dat wij tweeën ons volgens afspraak met professor Rotgans naar zijn nieuwe kliniek op weg begaven. 't Liep tegen tien. De kerken stroomden vol. De god-getrouwe menigte, 't gezangboek in de hand - met wijding aan de borst gedrukt veelal - kwam stichting ademen; zoo menig vroom-geplooid gelaat toog, recht-staand boven smetloos witte das en dof-zwart domineesgewaad ons plechtiglijk voorbij.... Wij gingen door de ijzeren poort op den Grimburgwal, en bedrijvig ving professor dadelijk aan de sleutels, die hij noodig hebben zou, bijeen te brengen. De uniformpjes holden rechts en links.... Wij wachtten, drentelend voor het groote, nieuwe huis, den echt Hollandschen baksteenbouw, frisch rood in 't najaars-zonlicht, dat het weinige mat-gele gebladerte der boomen, in het klein plantsoentje hier, omhult van teere wazen, goud-doorglansd. Een typisch, boeiend front, afwisselend, toch niet te druk; wij houden in Holland van zoo'n vroolijk-lijnend dak, veel-tonig - 't witte klokje middenin, dat leeft! -; de grijze statigheid van stiller en massiever bouwtrant doet te zwaarmoedig
het nieuwe ziekenhuis: achtergevel van den linkervleugel.
onder onzen noorderhemel, grauw en somber somtijds weken achtereen; een morgen als deze is exceptie!... De vorm van 't gansche huis is als die van een vliegenden vogel; alleen: de vleugels loopen niet spits toe, zijn vierkant afgeknot, en zijn ook niet geheel gelijk, de een aan den ander. Uitwassen hebben ze beide, aan den voorkant; links is 't de operatie-zaal, een halve acht-hoekGa naar voetnoot*), plat van dak (om 't licht); de uitwas rechts dient enkel om van ruimte, waar 't maar mogelijk was, partij te trekken. 't Is duidelijk dat met ruimte is gewoekerd. Achter, in den driehoek tusschen beide vleugels, vlakt de binnenplaats; daar staan nog loodsen, liggen plankenrommelGa naar voetnoot†) en hoopen steen; men is nog druk aan 't bouwen van het ‘Zusterhuis’ - de derde zij van den grooten driehoek - dat z'n gevel in de Doelenstraat vertoont. Maar intusschen had de professor al z'n sleutels bij elkaar gebracht, begonnen we dus aanstonds onzen tocht; we liepen langs den rechtervleugel, tusschen 't nieuwe gasthuis en de anatomische-collegezalen door, kregen even een blik in de machine-kamer, afzonderlijk gebouwd, waar zestig accumulatoren, geladen door twee gasmotor-dynamo's de | |
[pagina 108]
| |
noodige electriciteit verzamelen - voor de verlichting in de eerste plaats, maar ook nog voor ander nuttig gebruik - gingen toen 't gebouw in, door den zuidelijksten ingangGa naar voetnoot*). Wij lieten 't souterrain (zóó wordt 't genoemd, ofschoon 't bijna parterre ligt) voorloopig onbezichtigd - 't is voor huishoudelijk gebruik en werkplaats ingerichtGa naar voetnoot†) - maar liepen dadelijk de trap op, trap van steen - zooals hier alles steen en ijzer is - brandvrij, solide, geen geluid doorlatend, en stonden in een korte gang, een gang als een gewelf, maar hoog en licht en luchtig door het groote raam aan 't eind. We stonden voor de deur der hoofdverpleegsterskamer - privé domein natuurlijk - en gingen, rechts, naar 't kleine laboratorium der kliniek, een zeer bescheiden één-raamskamerGa naar voetnoot§). Even bekeken we daar 't metalen kastje, dat dient om er bacterieën in te kweeken, te stoven als zesmaandskindertjes, maar we hielden ons er niet lang op, in sterk, maar weemoedsvol verlangen naar de kinderzalen, de eerste die we zouden zien. De gang weer in dus, en door de deur recht-voor-ons-uit; we grepen naar den zak met chocolaadjes.... ‘Daar 's prefester!... Dag prefester!... dag prefester!... dag prefester!’ Van alle kanten kwam 't tegelijk, 't hoog-trillende geluid der teere kinderstemmen.... 't Verraste ons..., 't klonk vróólijk!... Want.. o! 't was natuurlijk ondoordacht, 't gaf enkel blijk van onze ervaringloosheid, maar... 't was zoo gansch anders dan we ons hadden voorgesteld in ons mee-lijdend denken aan die zaal: een vaag visioen van stilte en triestigheid, koudnaakt om de hygiene, 't licht gedempt, de kindertjes in zwijgend liggen.... Het leek er niets op!... Jawèl, natuurlijk stumpertjes - Lycurgus had' ze bijna allen uitgestooten! - maar van lijden of droefheid kregen we geen indruk, in die hooge, lichte, luchte, echt-gezellige zaal.... Eén ventje zat te huppelen, bóven-op z'n bed, genietend van z'n veerende matras - 't was er dan
a = ziekenzalen.
plattegrond van den eersten étage. | |
[pagina 109]
| |
kijkje in een der kinderzalen.
ook een om jaloersch van te zijn!Ga naar voetnoot*) - de anderen recht-op in hun bedjes, zoo smakelijk nieuw en helder, de glimmend ijzeren ledikantjes, de roomkleurige dekens van vlokkige wol, de rose-gestreepte hansopjes, wijd-plooiend om de tengere beweeglijkheid der schoudertjes, de ronde kinderbolletjes daar boven uit, armelijke gezichtjes met iets van zorg, iets vroeg-ouds, maar in de kijkende oogjes een zacht-dankbare blijheid, o! iets heel weldadigs, maar dat ook beschamend was. In die oogen vooral was 't ons verrassende, het onverwachte.... Bij ieder bedje stonden we een poosje stil, soms had ook professor even iets na te zien of iets te vragen aan de zusters -, er waren er twee in de zaal, wier blozende gezondheid van een draaglijk levenslot getuigdeGa naar voetnoot†), haar récht, niets meer, ik wéét wel, maar.... Maar laat ons blijven bij de kindertjes.... 't Was soms wel een pijnlijk-droef verhaal, zoo'n korte ziekte-geschiedenis, waarvan 't verloop in koele, zakelijk-korte, toch zoo sprekende benamingen en cijfers staat vermeld op ieders kaart, die bij z'n bedje hangtGa naar voetnoot*).... Velen waren er geopereerd, de kleine lijdertjes.... O! daar hadden ze niet veel van gevoeld; narcose wordt door kinderen zeer goed verdragen.... Maar of ze allen te behouden waren?... We baden 't, diep en stil in onze harten, terwijl de handen even, zacht, zoo'n kopje streelden.... De tweede zaal. Daar lag een kleintje onbeweeglijk, 't zieke hoofdje tusschen zakjes zand, die door een lapje gaas verbonden waren. Het lag zoo innig stil-tevreden... te wachten... En toen, dat andere kindje, de achterste in de rij, het verst van 't licht waarvan het toch niets zag meer.... Het kreunde, klaaglijk, zoo'n pijn, zoo'n pijn!... 't Was de lieveling van de hoofdverpleegster, die 't toesprak met een stem zóó vol warm gevoel, zóo trouw, zóo troostend-door-den-klank-alleen..., een stem..., zooals ge u die alleen herinnert van uw moeder, en zooals 'k u toewensch aan uw doodsbed.... Iedere zaal - er zijn er zes op dezen étage, twee voor kinderen en vier voor mannen - mag niet meer dan acht tot tien volwassenen of twaalf kinderen bevatten. Eén geheel is elke groep van zalen; ze loopen in elkaar, 't geen de verpleging vergemakkelijkt, 's nachts vooral, als één verpleegster wacht kan houden in twéé zalen. De muren zijn van steen, gecementeerd - ze moeten nog ‘geschilderd’ worden -, de zolderingen zijn een reeks ondiepe welvingen van steen en ijzer, de vloer alleen is met glad hout bekleed. ‘We mochten anders voor iederen zieke wel een paar vilten pantoffels hebben,’ zei onze leidsman. Bijna geen stof dus in de zalen - weinig schoonmaak-kosten! - en zeer gemakkelijk ontsmetten. 't Licht komt van de binnenplaats - de kinderzalen liggen op het oosten - door groote openslaande deuren met veel glas, en door de ramen daarboven. | |
[pagina 110]
| |
Die deuren komen op balcons uit, stevig, breed en hoog-gehekt, zooals ze langs beide vleugels en aan iederen étage aangebracht zijn.... Denkt u nu in den zomer als die deuren openstaan, zoo wijd als 't kan, de atmosfeer, de stemming in die hooge, lichte ziekenzalen, - en denkt dán aan de woningen der arme zieken, de vochtig-vunzige, benauwde kelders, de krotten, diep in lichtelooze stegen, de tochtige zolders, 's winters ijzig-koud, broeikassen in den zomer, de opgesloten achterkamertjes, drie hoog, waar natte wasch te dampen hangt om 't kacheltje - de reuzel staat er stinkend op te smelten -, waar de provisiekast alleen tot berging van ‘de emmer’ dient, of óók tot bedstee, denkt aan die woningen (?), waar die hier liggen meerendeels vandaan gekomen zijn en waar ze, na herstel, helaas! weer-keeren zullen... O! denkt daaraan, herinnert toch u zelf maar dikwijls, dikwijls aan de ellende der behoeftigen!... Hoe velen hunner zullen blijven zegenen den tijd toen ze hier lagen, ziek, maar goed-verzorgd!... Wat zegt ge? Zullen ze later ontevreden zijn?... Wat!?... Zoudt ge dan werkelijk willen dat ze in hun ellende nog tevreden waren ook, zich wel-behaaglijk voelden als gij in uw salon, uw zoo gerieflijk badvertrek, 't intiem prieeltje achter in uw bloem-doorgeurden tuin?... Zoudt gij hun zelfs dien prikkel tot verbetering, de heerlijke ontevredenheid, willen onthouden?... Schaamt u! Neen, laat hén voorál, den vuilsten straat-proleet in de eerste plaats, vol-op genieten van de ruimte, van de luchtigheid, het reine, heldere, frissche..., troostende menschenliefde, trouwe zorg. Sterkt zoo het ideaal dat leeft in ieder's hart, óók onder lompen. En juicht dan over de ontevredenheid, 't diep-wortelend protest, 't niet-langer-willen van ellende, vuilnis, stank, verwording!... Elke kinderzaal heeft midden-in een lange lage tafel; kleine stoeltjes staan er aan geschoven. Daar mogen kleintjes, die niet meer bedlegerig hoeven zijn, aan spelen, lezen,
kijkje in een der mannenzalen.
| |
[pagina 111]
| |
kijkje in een kinderzaal.
schrijvenGa naar voetnoot*) - Het kastje in den hoek bevat, met medicamenten, ook het speelgoed. Wie nog niet opstaan mag, dien wordt het op z'n bed gezellig gemaakt, die krijgt een plank, met gleuven passend op het ijzer van z'n ledikant, tot tafel, of z'n beddegoed wordt opgehoogd, de lei daar prettig tegenaan gelegd. Bloemen, veel, en bladenrijke planten overal, in elke zaal - ook bij de mannen en vrouwen -, planten, bloemen, vogels, licht en lucht zooveel maar mogelijk is.Ga naar voetnoot†) Zoo zijn die zalen - uit hygienisch oogpunt de volmaking naderend - ook echt gezellig door de frissche properheid, 't warm wollig aanzien van de bedden, door 't liefbewegend rondgaan der verpleegsters, door planten, bloemen, helder-kleurige meubelen, door de ordelijke rommel, 't intiem gedoe van potjes, fleschjes, kommetjes die glimmen en glinsteren op de verbandtafels - die handige, geluidloos rollende metalen dingen, die leuke karretjes, naar iedere zij met 't grootst gemak en uiterst vlug verplaatsbaar....
Wij liepen nu de kinderzalen uit - niet zonder nog eens om te zien, niet zonder moeite - en kwamen dus weer in den corridor, passeerden, over den terrazzo gangvloer gaande, eerst een ‘theekeuken,’ en dan den ingang der privaten - ruime, koninklijke appartementen, met eigen verlichting, verwarming en ventilatie - 't Gansche gebouw wordt door buizen verwarmd, buizen met stoom en radiatoren (heiz-körper; een z.g. gesloten buizenstelsel). Een badkamer kijken we even in, maar straks komt nog een grootere, wordt ons beloofd, dus loopen we maar door;... daar doet een nieuwe indruk, onverwacht, alweer! - wij onervarenen! - ons vol eerbied stilstaan. 't Is | |
[pagina 112]
| |
in een breed, vijfhoekig, steenen, soort afzonderlijk portaal of kamer, waar 't licht gedempt is, waar ook geen bedden staan of tafels met planten, waar niets anders noodig schijnt dan banken, langs den muur, waar kerkenstemming hangt..., en door de openstaande deur daar achterin zien we in een andere kamer, vierkant, ook van steen; de ramen, in de hoogte aangebracht, zijn daar beschilderd; in 't midden staat op een verhevenheid, gansch-zwart omfloerst, iets langs, vierhoekigs, breed aan de achterzij, smaller wordend naar den voorkant.... Wij begrijpen, wij verbeelden ons... geroerd.... En even later grijpt ons de gedachte: Wat kiesche zorg!... sympathiek gevoel voor stemming, eerbied voor sentiment.... In stil bewegen gaan we verder....
We staan dan in den middenbouw, die, als een wig gedreven tusschen beide vleugels, in z'n breede zij de gasthuisdokters huisvest - graag gunnen wij dien werkers met hun groote verantwoordelijkheid die mooie, ruime en lichte kamers! -; dan is er nog een tweede keuken (ook alleen voor thee, bouillon en dergelijke dranken; het middagmaal komt van den gasthuiskok) en nog een badkamer, de groote. Daar vinden we - behalve de vier waschtafels, aan den muur, voor zieken die niet meer bedlegerig zijn - twee kuipen, één voor de eerste wassching bij de opname in 't ziekenhuis en één voor 't bad dat aan de operatie moet voorafgaan, liefst onmiddellijk. Zoo immers eischt het de asepsis. In 't midden-gebouw - maar aan de andere, smalle zij - de hoofdtrap, buigend, in een halven cirkel, om de ruimte voor de lift - de prachtige lift, had ik bijna geschreven, maar pracht is een begrip, waaraan de vorstelijke eenvoud van dit huis wel vreemd schijnt, - de lift, waar een brancard in staan kan met - gemakkelijk! - nog zes personen daar om heen. Wij gaan er in, met z'n drieën; één ruk aan het touw, en zachtjes, zonder geraas, stijgen we op naar de tweede verdieping. Een getrouwe copie naar de eerste, alleen een andere bevolking. In 't hoofdgebouw weer bad- en dokterskamers, theekeuken, spoelhok en privaten. Wij gingen nu den rechtervleugel in waar al de vrouwen van 't chirurgische gedeelte liggen. Links worden de aan inwendige ziekte lijdende vrouwen verpleegd, een groep, die evenals de heele derde étage, onder direct beheer van Dr. Stumff, den directeur, behoort. Een lange gang loopt langs den voorkant van dien rechtervleugel. Er komen vier zalen op uit, maar tevens loopen ze in elkaar; elk heeft dus een dubbelen ingang.Ga naar voetnoot*) Wat al verschillende typen in dat viertal vrouwen-zalen! Een jong moedertje, hier in de buurt, op straat, bevallen, dadelijk opgenomen, ofschoon haar (lang niet zeldzaam noch bizonder interessant) geval niet in het gasthuis thuis hoort, een stroeve oude vrouw met zorg-verharde, strenge trekken, lijdzaam wachtend, wellicht aan 't tobben over thuis of over een zoon op zee, misschien haar lastig-lange leven overdenkend..., overziend...; twee jonge meisjes, zestien, zeventien jaar oud - zie hun vriendelijk blozende gezichtjes, ze dwepen met hun professor, ze dwepen met... 't heele leven nog misschien!... 't Best heugt me een vrouw-uit-'t-volk van veertig jaar zoowat, een frisch, stoer wijf. Professor had haar van 'r galsteen afgeholpen. En nu was ze toch zoo dankbaar, en zoo blij, 't viel haar zoo mee dat ze al zoo gauw naar huis mocht, want, ja, ziet u, 't is hier wel heel mooi en heerlijk, en de zusters allerliefst, maar thuis, thuis had ze d'r kindertjes, och! zulke aardige kindertjes, meneer!... Wat lachten de oogen van die vrouw gelukkig, 't was een lust!... De zon scheen onder de gordijnen door, de vrouwen zaten meerendeels recht-op in bed, en keken naar het tintlend, goud-door-stoven licht. Eén stond de zon schijn strak in 't aangezicht; ze klaagde 't niet, knipoogde enkel wat en trok haar mond-en-wangen lachend scheef in scherpe plooien. | |
[pagina 113]
| |
kijkje in een der vrouwenzalen.
Professor zag het dadelijk, liet 't gordijn wat zakken. Een vriendelijke blik tot dank. Weer glazen deuren en een ruim balcon de heele lengte van den vleugel langs, weer planten in de zalen, weer de aardige verband-tafels op hun wieltjes die naar alle zijden rollen, met al dat smakelijk helderglimmende van glas en porcelein, flaconnen met ‘tupfers’, met watten en iodoformgaas, kommetjes om te steriliseeren, bussen en flesschen. Vier vaste electrische lampen heeft iedere zaal, en nog een vijfde, die, aan een lang eind koord, bij ieder bed gebracht kan worden. Witte wasch-fonteintjes aan den muur, voor de dokters en de zusters, radiators voor de verwarming. En de verpleegsters, rustig rondgaand, vriendlijk-zacht en onvermoeid, de hoofdverpleegster met het mutsje op, het teeken van haar waardigheid, de anderen blootshoofds met de heldere, hooge boezelaars. Aan 't einde van de gang een kamer voor de hoofdverpleegster,Ga naar voetnoot*) daarnaast weer een ‘kroepkamer’ - beneden is er n.l. ook een - een naam, dien vele ouders met een rilling zullen lezen.... En ook de derde étage is, wat inrichting betreft, bijna volledige copie van de eerste; ziekenzalen, even groot, 't kerk-achtige vertrek voor de gestorvenen met 't bijbehoorend wacht-portaal, badkamers, keukens, isoleervertrekken, bergplaatsen, magazijnen. Wij stegen er weer heen per lift, maar klommen dadelijk langs de trap wat hooger; naar den zolder ofte klokketoren. Want dat hooge, witte, 's nachts verlichte, klokje dat zoo vertrouwlijk-veilig op u neer kan zien als ge, wat moe van langen dag, 't stil-nachtlijk Gasthuis langs gaat, de ronde, wit-mat-glazen wijzerplaat, wij stonden er hier vlak achter, wij zagen 't schuiven van den grooten zwarten wijzer, langzaam, mysterieus, symbool van | |
[pagina 114]
| |
tijd.... Maar daarvoor hadden we dóór moeten kruipen tusschen de drie groote reservoirs, de enorme bakken, kubusvormig, één voor vecht- en twee voor duinwater, warm en koud,Ga naar voetnoot*) de watervoorraad van het Ziekenhuis. Met zóó'n reservefonds kan men royaal zijn, zoo al niet verkwistend, maar dat is dan ook noodig in een ziekenhuis, bij operaties wel in de eerste plaats natuurlijk. Al raakte ook - op een warmen dag - eens gansch die voorraad vóór den avond op, 's nachts stijgt de drukking, loopen ze weer vol, de reservoirs.Ga naar voetnoot†) Het water wordt ook hier verwarmd door stoomspiralen, maar 't mag vooral niet gaan koken, en, om bijtijds er bij te zijn als daarvoor eens gevaar ontstaan mocht, is aan 't warm-water-reservoir een thermometer met electrischen verklikker aangebracht. Stijgt nu de water-temperatuur tot 80°, dan klinkt terstond beneden een waarschuwend gebel en houdt niet op voordat er in 't geval voorzien is. Een kleine houten trap voert van den klokketoren naar het platte dak. Daar moesten we natuurlijk ook naar toe, - de aantrekkingskracht van 't hoogste punt! - Professor ging voorop; hij stootte met de handigheid, bevaren schippers eigen, 't dakluik open, en we kropen één voor één er uit.... We stapten op het grind... en werden overweldigd, dadelijk!... O! 't ruime, wijde, o! de glanzing van het hooge hemelblauw, de oneindigheid der verten in witte wazen!... De stad stond om ons heen, een dakenzee versteend bij stormweer, grootsch, onafzienbaar..., maar de hemel overkoepelde het ál, en 't was als één enorme hal van licht en kleur en schoonheid.... Had al straks, beneden in de straat, de heldere morgen, 't pure licht, de glinsterende hemel ons vervroolijkt, hier kwamen we in een gemoeds-
kijkje in een der mannenzalen.
| |
[pagina 115]
| |
gang in de operatiezaal: de muur met glazen consoles.
toestand van stille, wijde vreugde, vrede en dankbaarheid, drang tot bewonderen. Veel zieken hadden we gezien, veel angst en pijn vermoed, ellende half-geraden, maar we hadden ons ditmaal kunnen troosten... meer en meer..., want zulk een indruk groeit!... Terwijl we daar nog stonden op het platte dak van 't hooge huis, in glanslicht van de zon, 't geziene overmijmerend, kwam een vers van machtig, diep en somber sentiment ons in 't geheugen, en wekte in het diepst van ons gemoed een tegenspraak, weldadig als het licht dat om ons was.... Neen! nog niet, ‘schaarsch in dezen tijd’ zijn ‘menschen met hart....’
We daalden nu weer tot den eersten étage, maar gingen ditmaal naar den rechtervleugel. Daar zijn de mannenzalen, dat is nu eigenlijk alleen het ‘Mannenverband’.... We hielden ons er niet lang op, de inrichting is aan die van boven congruent; 'k geef u twee photo's in plaats van een beschrijving, oordeel zelf.... Voor ons begon het tijd te worden 't voornaamste en interessantste deel van 't nieuwe gebouw te gaan bezichtigen: de operatie- en collegezaal. We hadden er al een indruk van gekregen toen Prof. Rotgans daar z'n openingscollege gaf. Maar nu wilden wij er meer van weten, de inrichting kennen en, zoo mogelijk, waardeeren.... Wij zagen en bewonderden, oprecht en hartelijk.... 't Zij nogmaals duidelijk waar dit lokaal voor dienen moet: 1o. voor de operaties - dàt is hoofdzaak, daarop is in de eerste plaats gelet -, 2o. voor het onderwijs, 't college en de demonstratie aan studeerenden. Welnu, op wonder-wèl-doordachte, uiterst zorgvolle wijze zijn de vereischten voor dit dubbel doel veréénd. De zieken hoofdzaak! - 't kenschetst den heerscher in dit huis met weinig woorden. ‘De zieken zijn er niet voor ons, maar wij voor hen.’ Allerlei kleine middelen van voorzorg, te veel om hier te noemen, herinneren voortdurend aan dat woord van den hoogleeraar. Maar ook ingrijpender bizonderheden: Een geheel afzonderlijke ingang voor studenten, een trap dadelijk van buiten, naar de achterste, de hoogst-gelegen banken van 't amphitheater, - dus geen studenten in het ziekenhuis dan enkele ouderen, die er hooren, geen jeugdig-oneerbiedig joelen, fluiten, zingen, nooit lawaai. - Wie in de banken achterover leunt - ze zijn niet diep-van-zitting, er moest gewoekerd met de ruimte - wie daar zit en... lange beenen heeft, schuift met z'n knieën langs een korreligen steenen muur. Niet aangenaam misschien, maar bijzaak! Steen en ijzer, glas en glad, gewreven hout, men ziet niet anders hier, steen wel het meest, terrazzo-vloerenGa naar voetnoot*), de zoldering geplafonneerd. Vandaar een minimum van stof, de eerste eisch van de asepsis. Wat de constructie van de zaal betreft, de photo's, te zamen met den plattegrond, ze zullen u een beter beeld er van verstrekken dan ik het al beschrijvende zou kunnen doenGa naar voetnoot†). In korte woorden: 't is een driezijdig, steil amphitheater, aan de hoeken rond; de vierde zij is wég, is open, dàt gedeelte van de zaal is dus een breede, hooge gang, een lang-werpig-vierkante lokaliteit gewordenGa naar voetnoot§), waarop | |
[pagina 116]
| |
operatiezaal: de spoei tafel.
zich de operatie (resp. demonstratie-)ruimteGa naar voetnoot*), midden in 't amphitheater liggend, aansluit. Het is er vol van licht, sterk-licht, toch mild, weldadig zacht zelfs en door heel 't lokaal verspreid; men ziet niet waar het meeste licht vandaan komt, van het groote raam-van-ijsglas in de zoldering of van den krans van ramen boven in den muur. Ook 't kunstlicht is een voorwerp van bizondere zorg geweest, en 't resultaat is evenzeer bizonder. Een rij, rond-om, van kleine gloeilampjes en aan den zolder vier booglichten, er uitziend of ze 't onderst-boven hangen; de ballons - van matglas - zijn aan de onderzijde aangebracht in plaats van bovenaan, zij werpen dus den fellen schijn terug, en op 't plafond, daartegen vloeien dan uiteen de sterke stroomen en vallen als een wijde, zachte glans uit in de zaal, een mooi-diffuse schijn, een tooverig licht, haast zonder schaduw. Aan ventilatie is hier allerminst gebrek, door al de ramen en nog muurkanalen bovendien; voor de verwarming doen twee groote radiators dienst, geholpen door een krans van roosters (luchtgaten die te sluiten zijn) rond de operatieruimte - in de muurtjes, onder de laagste bank - vlak bij den vloer dus, aangebracht. In uiterst korten tijd kan, met behulp dier altijd-klare reservoirs van warme-lucht de temperatuur in de zaal met ettelijke graden worden verhoogd, 't geen vaak vereischt wordt bij operaties. Dan heeft ook nog 't bovenlicht - 't dikke, dubbele raam - afzonderlijk verwarming, zoodat beslaan, aflekken en bevriezen niet wel mogelijk zijn. Het reinigen van den vloer moet een beslist genot zijn voor iemand die houdt van plassen, die gaarne hoort het lekker-frissche kletteren van water tegen steen. 't Gebeurt verbazend vlug en afdoend. Al wat er vuil van de operatietafels komt, verband-linnen, watten, gaas, wordt dood-eenvoudig op den grond gegooid; men opent in het muurtje van de middenbank, vlak voor den vloer, een luik, men schuift de boel daar met een langen boender in, en wég is 't, door een koker, naar beneden, waar 't vernietigd wordt. Vechtwaterkranen voor de reiniging zijn in de breede ‘gang’ waar de operatie-ruimte op uitkomt, laag bij 't terrazzo; - onder een dier kranen ligt, huiselijk, een waaiervormig uitgespreide boender, voor 't spatten!... Zoo leert soms een hoogleeraar van z'n keukenmeid!...
gang in de operatiezaal: westelijk eind.
| |
[pagina 117]
| |
't Is die ‘gang,’ die mij van 't zoo verzorgd geheel wel 't liefde-volst doordacht, 't perfectste gedeelte wil schijnen, een ware hemel voor chirurgen, schat-kamer, goud-mijn van gemak en practische dienstigheid, van utensiliën en instrumenten.Ga naar voetnoot*) Gaan wij den loop der zaken bij een operatie na, dan blijkt het best de voortreflijke inrichting. Binnen-gebracht, per brancard-op-rollen, door de oostelijke deur, d.i. de rechtsche als men in den corridor staat,Ga naar voetnoot†) wordt de patient eerst op de ‘spoeltafel’ gelegd. Daar wordt dan voor de laatste maal het straks te opereeren lichaamsdeel gewasschen, of liever afgespoeld met stroomend, lauw-warm water, afkomstig van de reservoirs op zolder.Ga naar voetnoot§) Van groote vindingrijkheid, scherp-doordachte zorg getuigt alweer die - keurig wit-gelakte - tafel. Men kan den ‘operandus’ daarop zelfs de knieën flink bespuiten zonder dat men hem de voeten nat maakt. Hij kan dus droge kousen, warme voeten houden, hetgeen begrijpelijkerwijs van groote waarde is. Door mathematisch juiste helling van het ‘dek’ der tafel nl. vloeit het water, precies als op een scheepsdek, dadelijk naar de zijden weg, en, langs de binnenwaarts gebogen kleppen, in den bak die onder-in is aangebracht. Zoo loopt ook de bespuiter geen gevaar voor natte voeten. - Zijn bij het wasschen kommen noodig, doeken, een deken, ze zijn voor 't grijpen op de glazen console aan den muur, die - vlak boven een radiator (zie de photo!) - altijd warm gehouden wordt. Is de wassching afgeloopen, dan wordt de patient op een der operatietafels overgelegd en rijdt hij naar de ruimte midden in 't amphitheater.Ga naar voetnoot*) Daar wacht hem de hoogleeraar met zijn assistenten, - eenige andere studenten zitten rondom in de banken, - daar heeft de operatie plaats van ieder die hier opgenomen wordt, betalenden zoo goed als niet-betalenden; élke operatie moet aan 't onderricht ten goede kunnen komen. Zoo ook de demonstraties in 't college-uur.... Ja, lezer, met uw fijn-gevoel voor kieschheid, fijn-gevoel voor... ja, voor wat al niet?, zoo gaat 't nu! En - 't klinkt u wellicht vreemd maar 't is zoo - nooit, of bijna nooit, beklaagt zich een patient daarover. Die zijn dan ook allicht wat sterker onder den indruk van den ernst en 't groot belang der zaak, dan u,... ik meen dan het publiek - u niet! - dat over alles meepraat en maar zelden moeite doet zich naar behooren in besproken situaties in te denken.... Begrijp toch wél: de zieke, - natuurlijk al zeer sterk geïmponeerd door 't minutieuse en met grooten ernst behandelde der voorbereiding, - wordt eindelijk op de voor de operatie bestemde plaats gebracht. Hij weet 't, nu zal hét gebeuren, het groote en zeer gewichtige waarvan álles afhangt. Hem plagen in dat oogenblik toch waarschijnlijk geen futiele sentimentjes!... Daar staat de vriendlijkernstige professor, zijn assistenten, rond-om zitten tien of twaalf, nog jónge mannen - ja! maar mannen toch, geen eerste of tweede jaars studentje-spelers! - en allen zijn ze stil en ernstig, zeer oplettend, vol welwillendheid en zonder schijn zelfs van gebrek aan eerbied. Alleen de operator spreekt, hij zegt wat kalm- en trouw-bemoedigende woorden, gaat dan over tot ‘zijn werk.’ Als 't noodig is - om de pijn, of om gevaarlijke reflexbewegingen te voorkomen - wordt de patient dan, of al vroeger, ‘weggemaakt,’ maar dat dit noodig zijn zou omdat de zieke - een vrouw, een meisje! - de tegenwoordigheid van meerdere medici niet goed verdragen kan. - Stel u gerust!.., het komt niet voor in de praktijk. | |
[pagina 118]
| |
Is de operatie dan verricht - dikwijls staat een nieuwe al te wachten. Vlug wordt de geopereerde op z'n tafel naar het westelijk eind der gang gerold,Ga naar voetnoot*) daar voleinden de chirurgen-assistenten den arbeid, zoodat professor dadelijk al z'n aandacht kan geven aan den volgenden patient, hem van den anderen kant, dus op een tweede operatietafel toegevoerd.... Zoo worden soms wel drie of vier gevallen achtereen behandeld.... O! enkel over deze operatiezaal zou wel een vel druks vol te schrijven zijn, en ik beloof u, 't zou een interessant artikel worden - doch... mijn ruimte is beperkt en strekt voor niet meer dan een vluchtig overzicht. Ik gewaag dus niet dan met een enkel woord van de instrumentenkasten, waarin de glimmend-keurige voorwerpen zoo ordelijk, en gemaklijk voor-den-greep, liggen uitgestald achter de smalle glazen deuren, ik som u het nut niet op van al wat aan den langen muur der gang is aangebracht - de doozen en bussen en stopflesschen op de glazen consoletafels, de waschfonteintjes met hun mooie kranen, bestuurbaar met den elleboog, immers ‘steriele’ handen mogen niet raken aan zulke dingen, - ik spreek u niet van 't practische gebruik dat van de ruimten onder 't amphitheater wordt gemaakt, 'k verklaar u niet den gang van 't onderwijs, 'k geef u geen blik in 't groot geschiedboek van de operaties, dat in 't vertrekje naast de operatiezaal wordt bijgehouden, - 't is nog niet geheel gereed, dat kamertje, bestemd om ingericht te worden voor 't ‘directe onderzoek,’ - helaas! ik moet dat alles overslaan en nog alleen het slot van ons bezoek aan 't nieuwe ziekenhuis in 't kort vermelden. Na eenige oogenblikken rust in de eigen kamer van professor - 't hoogst eenvoudig gestoffeerd vertrek, maar met een kast vol schoons voor heeren medici!; het is daar in dienzelfden corridor, een eindje verder, - keerden we terug, tot in den midden-bouw, gingen daar de breede hoofdtrap af, en stonden weer in 't souterrain. Daar zagen we de groote kamers voor de onmiddellijke hulp, waar natuurlijk ook geopereerd kan worden, aan de eene zij van den ingang, - aan de andere is het wachtvertrek, dáárnaast de kamer van den dokter, die hier, dag en nacht, zijn hulp verleent. De ‘onmiddellijke’ hulp, - het is natuurlijk ook geen toeval, dat de zalen daarvoor ingericht zoo dicht bij den ingang zijn te vinden. Voor hem of haar die hier wordt binnengebracht kan soms een enkele minuut vertraging levenskwestie zijn. Ik zeide 't al: gemiddeld zevenduizend gevallen - straatongelukken voor het grootste deel, kwetsuren, kneuzingen, arm-, been- en schedelbreuken - worden jaarlijks hier behandeld. Dat is twintig op een dag - gemiddeld. Maar statistiek is zoo bedrieglijk! Hoe dikwijls zijn 't er meer, ja dertig, veertig! Als 't stormt, of glad of mistig is Of wanneer er feest is in de stad, wanneer op straat het woelende, joelende, hossende volk ‘oranje’ (met een klont à 4 ct. 't glas!) - ‘oranje boven’ roept.... Dan is 't daar in die zaal geen feest meestal, maar droeve ernst; ja, al zou de gansche stad aan 't razen raken, hier moeten kalmte, helderheid en tegenwoordigheid van geest bewaard, gelijk een eeuwig brandend Vestavuur.... En zoo stonden we dan aan den uitgang hier, zoo eindigden wij tweeën onzen tocht. We dankten, namen afscheid, liepen zwijgend langs de andere ziekenhuizen, gingen door het hek.... We waren voor we 't wisten op 't Rokin.... De kerktijd was voorbij. Toch kwamen we nog goede vromen tegen, hier en daar, bedaardjes stappend, op z'n zondagsch aangekleed, het kerkboek in de zij gedrukt.... Was een van hen gesticht als wij?... O 't woord is machtig, maar de daad nog machtiger!... De man, die ons had rondgeleid in zijn kliniek, had al bizonder weinig van een dominee gehad, geen zweem van zalving in z'n stem, noch dierbaarheid in houding of in blik - maar in zijn oogen had bezieling soms geglansd.... Zijn arbeid had voor hem getuigd, zijn stichting had gesticht, - en zal 't nóg doen zéér lang na zijn en ons - ons áller! - heengaan.
Januari, 1901. |
|