| |
| |
| |
| |
| |
| |
Rozenburger porselein.
Door mr. Eduard van Tsoe-Meiren.
De pottenbakkerij is wel een van de alleroudste kunsten.
In het zeer ver verleden bepaalde men er zich toe vaatwerk uit leem of klei vervaardigd in de zon te laten drogen. Eerst later kwam men er toe het vuur te hulp te roepen, waardoor grooter duurzaamheid aan die anders zoo brooze voorwerpen verzekerd wordt, wier eigenschappen dan grootendeels met onze bloempotten overeenkomen. Zij blijven te poreus om er vloeistoffen of vet in te kunnen bewaren.
Om daartoe geschikt te zijn moeten zij bedekt worden met een dun laagje glas, of tot zulk een warmte verhit worden, dat de pottenbakkersklei, waaruit zij bestaan, tot een begin van smelting is gekomen.
Eeuwen lang bleef het daarbij, in de bekende waereld. Men had aardewerk en men had steengoed, in allerlei aard en vorm en op allerlei wijzen versierd, en men heeft het nog.
Bloempotten, metselsteenen, roode dakpanpen, behooren grootendeels tot het onverglaasde aardewerk, grof keukengerij, als koekenpotten en stoofpannen, behoort met muurtegels en oud-Delfsch tot het verglaasde aardewerk, terwijl kruiken, Keulsche potten en granieten eetserviezen tot het steengoed gerekend worden.
De Chineezen verstonden intusschen de kunst de klei voor hun vaatwerk zoodanig te kiezen en het aan zulk een hooge hitte bloot te stellen, dat het bij het bakken geheel en al, uiterlijk en innerlijk, zonder zijn vorm te verliezen, tot samensmelting geraakte en tot een soort glas overging.
Het oudste bericht daaromtrent komt voor in een Arabisch handschrift van de Nationale Boekerij te Parijs, waarin Soliman, een Arabisch koopman, zijn reis naar Indië en China in 851 ondernomen, beschrijft.
In later eeuwen geraakte nu en dan een stuk van dit Oostersche werk langs groote omwegen naar het Westen. De groote Venetiaansche reiziger Marco Polo is de eerste geweest die het den naam van porselein gaf.
Dit voortbrengsel van het Oosten werd op zeer hoogen prijs geschat. Niet alleen dat het mooi, vreemd en hoogst zeldzaam was, er werden ook allerlei eigenschappen aan toegeschreven, die het eigenlijk onwaardeerbaar moesten maken.
Een porseleinen vaas heette te zullen springen als men er vergif in goot!
Zoo behoorde porselein tot de schatten van vorsten, werd het in gouden randen gevat en op hooger prijs gesteld dan dit edel metaal.
De Portugeezen brachten het, in den tijd dat zij het handeldrijvend volk bij uitnemendheid waren, in groote hoeveelheid aan.
Weldra namen wij, Nederlanders, hun plaats in. In 1602 werd de Oost-Indische Compagnie opgericht, die weldra bij scheepsladingen vol dit breekbaar goed aanvoerde. De mode maakte er zich meester van.
Waarschijnlijk deed de invoering van de thee daar het hare toe. Thee en porseleinen
| |
| |
theegerei zijn niet goed te scheiden. Omdat plotseling de thee in den smaak kwam, kwam ook het porselein in de mode en wie fraai porselein had, was wat in zijn schik met de thee, die hem gelegenheid gaf zijn porselein te gebruiken.
Zoo zal de eene nieuwe mode de andere wel geholpenhebben. Hoe het zij, het porselein, om een hedendaagsche uitdrukking te gebruiken, ging er in. Hier te land behoorde de porseleinkast, die ook nog de moeder van een spreekwoord is, tot de noodzakelijkste meubelen. Men gebruikte porselein, men verzamelde het, men liefhebberde er in, niet alleen hier, maar ook in het overige beschaafde Europa.
Het duurde niet lang of men trachtte het na te maken. Het nabootsen van de stof gelukte evenwel niet in het minst. Toch, het is hoogst merkwaardig,
onze Delfsche plateelbakkers hebben het kunststuk verricht het fijne, doorzichtige porselein na te bootsen in grof en eigenlijk tamelijk slecht aardewerk; maar op zulk een meesterlijke wijze, dat hun werk om zich zelfs wil op hoogen prijs gesteld werd en wordt.
De meening dat eierschalen, schelpen en andere onbruikbare zelfstandigheden noodzakelijke bestanddeelen van het porselein moesten wezen, maakte het des te moeielijker, de echte grondstof te ontdekken.
Eerst in 1709 kwam in Meiszen Johann Friedrich Böttcher, - eigenlijk een kwakzalver, die voorgaf goud te kunnen maken en deswege door August den Sterke van Saksen, voorzichtiglijk en bij voorbaat, achter slot en grendel werd gezet, - de grondstof op het spoor. Zijn ontdekking was de aanleiding tot het oprichten van de Saksische porseleinfabriek te Meiszen.
In 1712 kwam F.X. Entrecolles, een Jezuiet die lang in China geleefd heeft, door middel van Chineesche werklieden die hij tot het Christendom bekeerd had, volkomen achter het Chineesche geheim der porselein-vervaardiging. Hij zond monsters van de grondstoffen, kaolin en veldspaath, naar Parijs.
Reeds vóór dien tijd werd, op het voetspoor van Italië, ook in Frankrijk een soort porselein vervaardigd dat, nog doorzichtiger dan het echte porselein, evenwel zoo zacht is dat het met een mes te krassen is, het zoogenaamde pâte tendre, in het Duitsch fritten Porzellan genoemd en ook wel als vieux Sèvres bekend.
Na de ontdekking van pater Entrecolles werd het ook mogelijk in de koninklijke porseleinfabriek te Sèvres, evenals in Saksen, echt hard porselein te vervaardigen.
Tot in onze dagen zijn Sèvres en Meiszen de voornaamste Europeesche porseleinfabrieken gebleven.
Merkwaardig is het dat wij, Nederlanders, die zulke porselein-liefhebbers zijn, ons tot nu toe niet bijzonder op de vervaardiging daarvan hebben toegelegd. Wel hebben er te Weesp, te Oud-Loosdrecht, te Ouder- en te Nieuwer-Amstel, in den Haag en misschien zelfs te Arnhem porseleinfabrieken bestaan. Het waren evenwel meestal buitenlanders, uit Saksen afkomstig, die niet buitenlandsche werklieden
| |
| |
dezen tak van nijverheid hier uitgeoefend hebben. Hoe uitnemend op zich zelf hun voortbrengselen ook zijn, die nu nog door de liefhebbers in hooge eere worden gehouden en met grof geld betaald, ze toonen geen duidelijk uitgesproken karakter, en verschillen eigenlijk weinig of niet van de Saksische voorbeelden.
Tot bijzonderen bloei is die porselein-fabricatie hier te lande nooit gekomen. Wat er van bestond is in den Franschen tijd te niet gegaan.
Ook de eenmaal bloeiende plateel-bakkerijen te Delft waren zoo goed als verdwenen. Alleen in het zuiden des lands, in Maastricht, wordt in groote fabrieken voor nuttig gebruik steengoed vervaardigd.
Enkele tientallen jaren geleden riep een ondernemend ingenieur de laatst overgebleven Delfsche plateel-bakkerij ‘De Porceleine Fles,’ die den doodslaap sliep, weder in het leven.
Een Duitsch edelman, Wolf Freiherr von Gudenburg, die als plateel-schilder in die fabriek onder de heeren Joost 't Hooft en Labouchère werkzaam was geweest, begon in 1883 in de Boekhorststraat te 's Gravenhage voor eigen rekening Delfsch blauw te maken. Twee jaar later bracht hij zijn werkplaatsen over naar de buitenplaats Rozenburg aan de Lijnbaan te 's Gravenhage, waar het op het oogenblik, door de uitbreiding van het ‘dorp der dorpen, een waar iedre straat een stad is’, al sedert lang niet meer buitenachtig uitziet.
In samenwerking met den kunstenaar Colenbrander begon hij daar aardewerk te bakken in verschillende kleuren, aangebracht onder het glazuur.
Uit dat tijdperk is nog menig mooi stuk te vinden.
Rozenburg was zeer groots ingericht en van de geboorte af al eigenlijk ietwat uit de kracht gegroeid. Het aardewerk dat men er maakte, was beter dan de dividenden die de aandeelhouders ontvingen. Ronduit gezegd - het wilde niet goed lukken met de nieuwe nijverheid.
In 1889 verlieten Colenbrander en Gudenburg dan ook kort na elkander de fabriek, die een tijdlang een kwijnend bestaan leidde.
Het was dan ook waarlijk niet gemak-
| |
| |
kelijk in een land, waar alle grondstoffen zonder eenig onderscheid van buiten moeten worden aangevoerd en waar buitendien de loonen hoog zijn, mede te dingen met de tallooze fabrieken van kunstaardewerk in het buitenland. Maar ditzelfde land, het land van Rembrandt, verleent zijn zonen een oog voor, en een begrip van kleur, een fijnen zin voor gepaste versiering, waar op zijn beurt de vreemdeling de vlag voor strijken moet.
Toen het heel slecht stond met Rozenburg kwam er in 1893, eerst als aesthetisch adviseur, en later als directeur, een man aan
het hoofd, die van de pottenbakkerij eigenlijk geen bijzondere studie had gemaakt en juist daardoor een frisschen blik op de dingen had. Als bouwmeester, wat hij tot nu toe geweest was, had hij oog voor lijnen en vorm en hij zou geen Hollander geweest zijn als hij ook geen gevoel had gehad voor mooie kleuren. Zoo bracht hij, op nieuwe paden langs den ouden weg, de fabriek vooruit en werd het Rozenburger aardewerk met eere bekend over geheel de waereld.
Te gebruiken is het eigenlijk niet. Voor nuttigheidsmenschen wordt het niet gemaakt. Het wil alleen zijn een lust voor de oogen. Het wordt gemaakt om er naar te kijken.
In een land als het onze, waar geen steenkool is, geen bruikbare klei, geen grondstoffen voor verven en glazuur, kan geen groote fabriek bestaan van het vervaardigen van goedkoop aardewerk.
Rozenburg kan alleen duur werk leveren. Het heeft kans gevonden dat dure werk zóó te maken dat het graag gekocht wordt.
Dit spreekt voor zich zelf.
Zoo werden en worden er in Rozenburg vazen gemaakt en pullen en borden die tot sieraad dienen.
Langzamerhand kwam bij den directeur het verlangen op edeler grondstof te verwerken. Hoe fraai het Rozenburgsch ook was, het bleef maar aardewerk; uitteraard ietwat grof en zwaar, waarbij glazuur en verven de grondstof overheerschen. Daarbij was het eigenlijk niet mogelijk uit die grondstof iets te vervaardigen dat ook te gebruiken zou zijn, kleine inktkokertjes en aschbakjes daargelaten.
Wanneer hij eens porselein kon maken!
Fijn, doorzichtig porselein, waarbij ook de grondstof mee kan spreken met het glazuur
en met de kleuren en niet verborgen zou blijven; porselein dat op zichzelf al iets moois
| |
| |
is, licht en sterk, glanzig en schitterend. Porselein dat zich leent tot de vervaardiging van allerlei klein en fijn vaatwerk, waar dameshandjes zich gaarne mede bezig houden.
Dat zou èn den kunstenaar bevredigen èn den nuttigheidsmensch, die in elken Nederlander verscholen ligt, ook al beweegt hij zich alleen te midden van dingen van weelde.
Als Jurriaan Kok opgeleid was geworden voor de pottenbakkerskunst en er examen in had gedaan, zou hij waarschijnlijk nooit getracht hebben zijn droomen te verwezenlijken. Dan zou hij voor het minst bekend
j. jurriaan kok, directeur.
zijn geweest met de moeielijkheden die hij te overwinnen had en er voor terug zijn geschrikt.
Nu, met den frisschen moed van den onervarene, zette hij zich aan 't werk, bouwde een oven waarin hij zeer hooge temperatuur kon bereiken en ging porselein maken, heel in 't geniep. Een kundig chemicus, de heer M.N. Engelen, stond hem in het nemen van verschillende proeven bij, maar overigens waren er maar enkele van zijn werklieden die konden vermoeden wat er broeide.
Een enkele boodschap aan den boekverkooper verschaft u heel een boekerij waaruit gij dadelijk leeren kunt hoe men porselein moet maken. Er zijn voorschriften bij de vleet. Alleen wanneer gij die op wilt volgen komen de moeielijkheden aan het licht.
De fijn gemalen grondstoffen worden met water aangemengd en in mallen van gips, - eigenlijk van gips met nog iets anders, - gevormd. Zij moeten heel dun zijn. Daarna worden zij gedroogd, in een zacht vuur gebakken en heeten dan biscuit. Later worden zij bij zeer hooge temperatuur tot smeltens verhit, zoodat zij na bekoeling geheel verglaasd zijn. Dat gebeurt alleen wanneer zij een bepaalden tijd verhit zijn, op den juisten warmtegraad. Wanneer dat te lang geschiedt of de hitte te sterk is, versmelt het stuk. De moeielijkheden vermeerderen nog omdat het porselein met kleuren versierd moet worden en buitendien met een laag glazuur bedekt, niet zooals bij aardewerk om het waterdicht en glad te maken, maar om glans en gloed aan grondstof en kleuren te geven.
Daar komen allerlei kleinigheden en kunstgrepen bij te pas, die niet uit een boekje te leeren zijn en zelfs op het laatste oogenblik een baksel nog geheel kunnen doen mislukken.
Nu, in Rozenburg zijn dan ook heel wat baksels mislukt. Somtijds wilde het schip niet eens afloopen en een ander maal, wanneer het al heel fraai zee gekozen had, strandde het reddeloos in de haven. Dan schudden de werklui hun hoofd en gaven den directeur den gemoedelijken raad het er nu maar bij te laten. Wat zij onder elkander zeiden, vermeldt de geschiedenis niet.
Eenige jaren lang werden zoodoende, in hopen en wanhopen, met proefnemingen versleten.
Toen was men er.
Dat geschiedde in de dagen toen de Waereldtentoonstelling te Parijs werd voorbereid, waar, zooals de heer Nurks beweerde, Nederland wel weer een mal figuur zou slaan, maar waar Rozenburg zich voorstelde met iets heel nieuws te voorschijn te komen.
Iets nieuws... op het gebied van porselein, in mededinging met Sèvres en Meiszen.
Eigenlijk al te gek.
| |
| |
Zoo kwam het dat wij, Nederlanders, er niets van te zien kregen.
In een vertrek van de fabriek stond het klaar, het nieuwe porselein. De deur van het vertrek was gesloten en de sleutel lag veilig in de brandkast van den directeur.
Toch, er was iets verluid van dit nieuwe voortbrengsel der vaderlandsche kunstnijverheid.
Toen de Koningin en de Koningin-Moeder deden weten, dat zij zich met eigen oogen wilden overtuigen of het waar was, dat in Haar Hofstad op het gebied van porselein bakken iets was bereikt, waar zelfs Sèvres en Meiszen tot nu toe in faalden, kon die deur niet langer gesloten blijven.
Voor die Hooge bezoeksters moest Rozenburg zijn geheimen ontsluiten.
Wie er ook een zwaar hoofd had of Nederland wel iets zou kunnen vertoonen op de Groote Tentoonstelling te Parijs - de Koningin niet. Toen Zij kennis had gemaakt met het nieuwe Haagsche porselein, dat zoo geheel anders is dan het oud Haagsche en dan alle andere porseleinen, gaf zij meer dan eens Haar vreugde te kennen over de wijze waarop dit vaderlandsche voortbrengsel de eer der Nederlandsche kunstnijverheid te Parijs zou ophouden.
En met recht.
Want niet alleen dat vorm en versiering van het Rozenburger porselein een eigen, sprekend karakter hebben, los van vreemde invloeden en saaie overleveringen, maar dadelijk treffend met het inzicht dat zooiets juist zóó wezen moet, het dankt zijn voortreffelijkheid ook aan een gelukkige vondst, die het mogelijk maakt dat de nijverheid in dit geval geen bezwaren in den weg legt aan de kunst, zoodat de porseleinbakker den porseleinschilder niet behoeft te waarschuwen dat dit of dat onmogelijk is.
Tot nu toe waren er maar een paar kleuren, een blauw en een paar groenen, die bestand bleeken tegen de hooge hitte waarop het porselein wordt gaar gebakken. Alleen zij konden op het biscuit worden aangebracht om met het glazuur en het porselein te zamen, tot een vaste verbinding aaneengesmolten te worden. Alle andere kleuren moesten noodwendig op het glazuur zelf worden aangebracht, om door een derde, matige verhitting, tamelijk oppervlakkig in het buitenste glashuidje ingebrand te worden.
Daardoor verliest de glazuur een deel van zijn gloed en van zijn gladheid en blijven die kleuren altijd ietwat van opgebrachte beschildering behouden. Meestal is de verbinding door het inbranden verkregen een tamelijk losse, niet bestand tegen de afslijting van het gebruik. Fransche porseleinen op
| |
| |
het glazuur versierd, verliezen weldra alle versiering en worden weer zooals de fabrikant hen afleverde aan de firma's, die zich alleen op het beschilderen en inbranden toeleggen, geheel wit.
Rozenburg is tot nu toe de eenige fabriek, die te beschikken heeft over een uitgebreide keus van allerlei kleuren, die op het biscuit aangebracht en bestand tegen de hooge hitte van den oven, hun glans verhoogd zien door den gloed van het glazuur.
Voorzien van een palet rijk aan kleuren, betracht de Rozenburger porselein-schilder de soberheid van zijn volksaard. Hij smeert zijn werkstuk niet vol, hij verft het niet, hij verguldt het niet. Hij heeft eerbied voor het werk van den porseleinbakker.
Het fijne, dunne porselein, doorzichtig genoeg om er doorheen te kunnen lezen, de kleur van de pâte, de eigen gloed van het glazuur, laat hij spreken voor henzelf. In vlak ornament, met vormen ontleend aan dieren en planten, brengt hij speelsche versieringen aan. Zoo is Rozenburger porselein niet overladen, niet druk, niet hard van kleur, niet valsch van opdringerige schittering, maar is het iets echt Nederlandsch, versierd met spaarzaamheid en degelijkheid, op het eerste gezicht zich gevende voor wat het is, naar eigen aard en stof.
Tegen een opgedirkte en schreeuwerige omgeving is het niet bestand, het zal nooit dienen tot pronk bij burger-juffrouwen die gemeubelde kamers verhuren of voldoen om een bierhuis gezellig te maken. Het eischt een rustigen achtergrond en, aristokratisch als het is, deftigheid om zich heen.
Ook in zijn vorm heeft het Nederlandsche eigenschappen. Het is niet plomp, als sommige werkstukken uit Saksen, niet, evenals het Fransche, alleen gemaakt om bevallige lijnen te vormen, ook al strijden die met den aard van het gebruik.
Een theekopje moet prettig zijn om er uit te drinken en het moet staan. Het moet èn in werkelijkheid èn voor het oog een ding zijn dat vaststaat, niet in een min of meer zeker evenwicht, maar
| |
| |
met heel zijn wezen, in duidelijke onwrikbaarheid, zoodat het op zijn schoteltje rust, in volkomen veiligheid, bestand tegen een duw of een schok, zonder kans van tuimelen.
En staan doen zij, de Rozenburger kopjes, kleine werkstukken als zij zijn van een bouwmeester. Zij hebben ook geen aangeplakte oortjes, geen plantachtige, takvormige breekbaarheden, op een willekeurige plaats tot hun eigen verbazing ergens vastgekleefd, zóó weinig in overeenstemming met het porseleinen vaatwerk dat dit, als het voetje maar heel netjes afknapt (want afknappen doet het altijd) niet eens geschonden schijnt.
Waar Rozenburger porselein een oor heeft, is het stevig, gemaakt om een last aan op te pakken, niet aangelijmd als iets dat vergeten kon worden, maar voortgekomen uit den vorm, opgegroeid uit de lijnen, één met het lichaam, zooals het gevest dat is met het zwaard.
Een Rozenburger kopje kan zijn oor niet verliezen, want als het oor zou breken, zou het overige niets dan een scherf zijn.
Zoo, als iets eigens, kwam het Rozenburger porselein op de Parijsche tentoonstelling. Het stond ergens achteraf, zooals Nederlandsche voortbrengselen gewoonlijk staan.
In het eerst werd het niet opgemerkt. Toen kwamen er een paar voorbijgangers die verstand van dit soort werk hadden. Zij brachten anderen naar het afgelegen hoekje en - heel de voorraad werd verkocht en nog een tweede en een derde bezending bovendien, op een paar stuks na.
Dit kan gelden voor een bewijs, dat het Rozenburger porselein in den smaak valt, ook bij de menschen die het betalen kunnen.
Voor den verkooper is het genoegelijk, de tastbare bewijzen te zien, dat de waar die hij ter markt brengt gewild is.
Den maker, die in elk van zijn voortbrengselen een deel van zijn eigen ik ziet, is het niet onverschillig in welke handen de kinderen van zijn arbeid overgaan. Hem is het streelend te weten, dat lieden, die gewoon zijn zich alleen datgene aan te schaffen, wat tot het beste gerekend wordt, hun keuze bepaalden op zijn werk.
Op de lijsten van den verkoop ter Parijzer tentoonstelling prijkt menige naam, die den Rozenburgers in de ooren moet klinken, als handgeklap den tooneelkunstenaar.
Maar wat voor de fabriek wel het allerhoogste kon wezen, is de waardeering te ondervinden van hen, die gerekend kunnen worden uitspraak te doen in het allerhoogste resort; die, onafhankelijk van modegril of plotseling opgekomen kooplust, zich alleen laten leiden door degelijke kennis en door een smaak verfijnd in den dagelijkschen omgang met het schoonste en het beste, waaraan zij tot leering der volken en der geslachten hun arbeid wijden.
En dat allerhoogste, beter dan ‘une bonne presse,’ dan hooge bekroningen of ambtelijke eerbewijzen, was voor Rozenburg weggelegd.
Het nieuwe porselein werd niet alleen verspreid in de woningen der hooggeplaatsten, der rijken, der kunstliefhebbers, maar ook
| |
| |
waardig gekeurd opgenomen te worden in de verzamelingen, alleen aangelegd om het uitnemendste aller tijden en aller volken bijeen te brengen.
Een groot deel van de Rozenburger inzending werd aangekocht door het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem, het Museum voor Decoratieve Kunst te Kopenhagen, het Königliche Landesgewerbe Museum te Stuttgart, het Museum voor Decoratieve Kunst te Hamburg, het Museum voor Nijverheidskunsten te Christiania, het Noord Boheemsche Nijverheidsmuseum te Reichenberg, het Musée de la Manufacture Nationale te Sèvres, het Musée des Arts Décoratifs te Parijs, het Kunstmuseum te Teplitz Schoenau, het Museum voor Versieringskunsten te Buenos-Ayres, het Gewerbe Museum te Zürich, het Museum Strogenoff te Moscow, het Museum van Versieringskunsten te Christiania, het K.K. Oesterr. Museum für Kunst und Industrie te Weenen, de K.K. Gewerbe Schule aldaar, het Museum für Kunst und Industrie te Leipzig, het Musée de Mülhause in den Elsas, het Museum van Nijverheidskunsten te Napels en de École d'Arts de la Chaux de Fonds.
Het lijkt wel of al die buitenlanders wisten, dat wij Nederlanders eigen voortbrengselen alleen dan achten, als zij buiten onze landpalen geprezen worden.
Dat het Rozenburger porselein te Parijs geprezen werd, blijkt niet alleen uit den verkoop. De fabriek bleef buiten mededinging, omdat de directeur lid der Jury was, maar de werkmeester van de fabriek, de heer S. de Veer, werd er als medewerker met de zilveren medaille bedacht en de chef der schilderzalen, de heer D. de Ruiter, verwierf er de gouden medaille.
Wij Nederlanders zijn lijders aan waardeeringsonvermogen in het algemeen, en in het bijzonder waar het ons zelf en onze eigen zaken geldt.
Zoo is er maar één ding, dat het Rozenburger porselein tegen heeft,... voor Nederlanders.
Dat is zijn fabrieksmerk.
In duidelijke letters geeft het zijn geboortebewijs te lezen. Er staat niet eens: ‘la Haye,’ of ‘the Hague,’ maar slechtweg den Haag.
Een Franschman moge al verklaard hebben, dat het hem genoegen deed, dat er een geheel nieuw kunstporselein gevonden is in het kleine Holland, waar alle andere landen op kunstgebied zooveel aan verschuldigd zijn, een goed Nederlander geeft altijd een streepje voor aan iets dat uit het buitenland komt of heet te komen.
Midden in het merk staat de Haagsche ooievaar, die porselein-liefhebbers wel bekend is van het oud Haagsche porselein. Dat alles wordt sedert kort gedekt door de koningskroon, nu de fabriek het voorrecht heeft gekregen zich ‘koninklijke’ te mogen noemen.
Nevens het fabrieksmerk worden nog de meesterteekens aangebracht der porcelein-schilders. Zoo is b.v. het werk van den heer Hartgring te herkennen aan een H, dat van den heer Schellink aan een S met een streep er door, dat van den heer Sterke aan de letters R.S., dat van den heer van Rossum aan het monogram M.V.R., dat van den heer Verhoog aan de letter V.
Ook het jaar waarin het werkstuk vervaardigd werd, is uit het merk te lezen.
Het eerste jaar wordt aangeduid door een anker, het sumbool der hoop op slagen. Een bij verzinnelijkte het tweede jaar den arbeid.
Het derde jaar moet nog aanbreken.
Zoo jong is nog het Rozenburger porselein, gemaakt door jonge menschen.
Plateelschilders ouder dan 13 jaar, kunnen geen plaatsing bekomen op Rozenburg. Daar
| |
| |
een kijkje in eene der schilderzalen van de fabriek ‘rozenburg’.
| |
| |
worden alleen jonge borstjes aangenomen, die zoo juist de schoolbanken verlaten hebben.
Blijkt er kans te bestaan dat uit den knaap nog eens een plateelschilder kan groeien, dan wordt hij geplaatst onder de leiding van een schilder, die hem inwijdt in de beginselen der lastige kunst, om op brooze, moeielijk te behandelen voorwerpen, die elken penseelstreek dadelijk opzuigen, zoodat elke zet dadelijk raak moet wezen, te schilderen met verven, die heel andere kleuren hebben, dan zij na het bakken vertoonen zullen.
Heeft hij hierin eenige bekwaamheden verkregen, dan wordt hij ingedeeld bij een kleine groep van vier tot vijf leerlingen, die onder leiding van een der schilders werkzaam zijn.
Eenmaal voldoende ervaren in de kunst, wordt hij zelf schilder en krijgt eerst één- en later meer leerlingen onder zich.
Schilder is hij die ontwerpen maakt, onder de leiding van den chef der schilders, den heer D. de Ruiter en van den directeur, waarbij de leerlingen behulpzaam zijn in de uitvoering.
Terwijl de leerlingen op de fabriek geoefend worden in het handwerk van hun kunst, zijn zij verplicht gedurende de wintermaanden de lessen der Haagsche Academie voor Beeldende Kunsten te bezoeken. Des zomers is de heer De Ruijter hun leidsman bij de studiën die zij in hun vrijen tijd maken.
Zoo wordt hier in die jonge fabriek het oude stelsel uit den grijzen gildentijd gevolgd: eerst leerling, dan gezel, eindelijk meester.
Dat oude stelsels soms zoo kwaad nog niet zijn, bewijst de verzuchting die een Franschman slaakte: ‘Wij moesten te Sévres zulke porselein-schilders hebben als Rozenburg heeft.’
Die schilders, het zijn alle jonge menschen. Dat blijkt uit de lichtprent die een kijkje op een der schilderzalen van Rozenburg vertoont.
De chef, de heer De Ruiter, die op ons plaatje heel op den achtergrond, half achter een pilaar verborgen staat, is nog ver verwijderd van den ouderdom met zijn gebreken; de heeren Schellink en Hartgring, die op den voorgrond zitten en wier meesterteeken op de beste stukken van Rozenburg te vinden is, weten er te komen zonder het overwicht dat een eerwaardige leeftijd geeft. De meerderheid der overigen is... nog jonger.
Al die jonge krachten, die samen moeten werken om het Rozenburgsch geschapen te krijgen, zijn met elkander, in en met de fabriek zelf, gevormd en opgegroeid. Er is er geen, noch de directeur, die al de verschillende modellen van porselein en aardewerk ontwerpt, noch de modelmaker van de fabriek, de heer Ritter, die de modellen uitvoert, noch een schilder, een leerling of een leerjongen, of hij moet, naar de krachten zijner gaven, het beste leveren waartoe hij in staat is.
Aan het begin van hun loopbaan, hebben die van Rozenburg nog een leeftijd vóór zich, om zichzelf en elkander te volmaken in de kunst, om uit waardelooze grondstoffen voorwerpen te scheppen die de waarde van edel metaal dikwijls te boven gaan.
In hoever dat mogelijk is zal de loop der jaren leeren.
Voor het oogenblik is het zoo gesteld, dat er op de fabriek alleen stukken-in-bewerking voorhanden zijn.
Afgewerkte stukken blijven er niet wachten op aflevering.
Zij gaan dadelijk de wijde waereld in.
Wat zou de heer Nurks daarvan wel zeggen?
Mr. Eduard van Tsoe-Meiren.
Amsterdam.
|
|