even geduchte stille kracht, zich openbarend in onoverwinbaar stil verzet tegen onze regeering met meesterhand heeft weten uit te beelden in enkele prachtig levende typen van Oosterlingen.
Dàn, die volmaakte kenschetsing van het huiveringwekkend vreemde in het land der Oosterlingen: de Natuur, maar niet die alléén, het klimaat, doch niet alleen dit, de Javaan, hij niet enkel, het gedierte, maar dat in bondgenootschap met al het andere, het ‘onuitzegbare, dat wat schuilt in den grond, wat sist onder de vulkanen, wat aandonst met de verre winden meê, wat aanruischt met den regen, wat aandavert met den zwaar rollenden donder, wat aanzweeft van wijd uit den horizon over de eindelooze zee, dat wat blikt uit het zwarte geheimoog van den zielgeslotenen inboorling, wat neerkruipt in zijn hart en neerhurkt in zijn nederige hormat, dat wat knaagt als een gif en een vijandschap aan lichaam, ziel, leven van den Europeaan.... hem sloopt en laat kwijnen en versterven....’ (pag. 211 van deel II).
Niet genoeg te roemen is de typeering der hoofdpersonen, volmaakt omlijst, volmaakt dragend de idee van het boek en tòch zoo geheel menschelijk, zoo natuurlijk in hun handelen. Slechts één ‘hors-d'oeuvre’ valt te noemen: mevrouw Van Oudyck. De buiten alle verhouding uitvoerige typeering van dit afschuwelijke vampyr-wijf doet denken aan opbieden, voor den vermaaklezenden verboden-vruchten-snapper, tegen ‘piquante’ fransche en dito nieuwe Nederlandsche romans. Daar is al heel wat om te doen geweest, om die gedeelten, waarin mevrouw Van Oudyck met tergende uitvoerigheid is geteekend. Brave menschen hebben geprotesteerd en lucht gegeven aan hunne verontwaardiging dat ‘zoo iets’ werd opgenomen in de Gids, een tijdschrift dat toch, volgens hunnen wensch en hunne meening, in den huislijken kring moet kunnen worden gelezen. Wij mengen ons niet in het debat. Wij betreuren, als beoordeelaars van een artistiek werk, dat die fragmenten buiten alle verhouding lang zijn. Maar om deze fout, mag men niet het boek uitmaken voor een ‘slechten roman’, al zal geen mensch hem stichtelijk noemen.
Het nieuwe boek van Couperus, veel beter geschreven dan het daaraan dadelijk voorafgaande, is ongetwijfeld de beste roman, die tot heden over onze Oost verschenen is.
F.L.