Retz begrijpt niet dat een vrouw, om vrij te wezen, niet allereerst behoefte heeft aan een ‘vrijen’ man, maar aan eene onafhankelijke positie. 't Zijn een paar - wat men zoo wel ereis ‘poëtische’ menschen noemt en ‘poëtisch’ hokken ze bij elkaâr op Duco's atelier.
Maar Cornélie heeft éene vriendin, die haar trouw blijft: Urania Hope, schatrijke dochter van een Amerikaanschen tricot-fabrikant. Urania gaat trouwen met een Italiaanschen prins, die haar neemt om haar geld en zij neemt den prins om zijn titel. Deze prins wordt dol verliefd op Cornélie de Retz en de ‘vrije’ vrouw, die het ‘vrije’ huwelijk zoo hoog stelt en de onafhankelijkheid van de vrouw tot levensvoorwaarde uitroept, doet niet anders dan zich laten aanbidden door Duco van der Staal en gemeen-begeeren door den Italiaanschen prins, met wien zij coquetteert als de minste onder de vrouwelijke schepselen; want zij neemt allerlei van hem aan: bloemetjes, lekker eten, juweelen, bankbiljetten, ja zelfs, met Duco (een echte Lamme Goedzak van Uilenspiegel Cornélie) de gastvrijheid onder zijn dak op zijn oud kasteel. Daar is ook wel die zich tot prinses getrouwd hebbende Urania, maar dat belet niet dat Cornélie bijna geweld wordt aangedaan door den prins en dat zij hem zoent.
Akeliger wezen dan dit knoei-mensch kan haast niet voor ‘vrije’ vrouw in een ‘vrij’ huwelijk worden uitgegeven.
Zij houdt niet van den prins, maar zij heeft behoefte aan dat minne soort van mannenhulde, waarop ook een flesch Bourgogne en een kist fijne havannah's zich zouden kunnen verhoovaardigen.
Houdt ze dan ten minste van Duco?
Jawel! - getuigt Couperus. Maar Cornélie is een vrouw met compartimenten als een spoorwegrijtuig of een schip met waterdichte schotten. Duco vult één compartiment; maar er is een ander in haar, dat niet heelemaal leêg staat. Daarin troont de heuchenis aan ‘den heerlijken Rud’ - haar eersten man, die haar nu en dan uitschold en ranselde, maar wiens liefkozingen zij niet vergeten kan. Die man ‘elle l'a dans le sang’ zou een Franschman zeggen. Couperus schrijft dan ook, dat ze hem in haar bloed heeft. Zij is, naar de schrijver eveneens getuigt, wel geen ‘vrouw voor vele mannen’ - zooals mevrouw van Oudijck uit Stille Kracht, - doch geeft zich uit hartsbehoefte met zinnen, die wachten op een ander. Duco neemt ze voor het sentimenteele in haar; de heerlijke Rud.... jawel, die komt. Hij ontmoet haar als zij in betrekking is gegaan bij een rijke dame, die haar prachtig aankleedt. Zij ging omdat bij Duco heelemaal geen eten meer voor haar was. En dan beveelt Rud, zeker van zijn macht, dat Cornélie bij hem terug moet komen en dus zijn ‘vrije’ vrouw worden, daar zij niet hertrouwen mogen. Zij besluit niet dadelijk tot gehoorzamen; zij gaat eerst naar Duco. En dan vraagt die - niet voor de eerste maal - waarom zij toch niet liever met hem trouwen wil. Nu zegt zij het: zij is niet vrij, zij is nooit vrij geweest; want Rudolf heeft zij in 't bloed. Dan gaat Duco erg huilen en hij brengt haar een eindweegs naar haar eersten man terug. Duco heeft geld voor de