de bovenhand hebben, en die den ruwen, onmeedoogenden strijd voeren om het bestaan - ‘voorwaardelijke onbaatzuchtigheid’ - dat is toch al 't meeste dat men verwachten kan. Onbaatzuchtigheid, zonder meer, zou 't doodvonnis zijn van de groote mogendheid die ze wilde betrachten.
Dat Duitschland en Engeland tegenover China zelfs voorwaardelijk onbaatzuchtig kunnen zijn - wel te verstaan, ten aanzien van uitbreiding van grondgebied - ligt slechts aan het feit dat hun belangen thans bij zulk een belangeloosheid 't meeste worden gebaat.
Rusland daarentegen heeft gezag noodig over veel meer grondgebied, op zijn Oost-Siberische grens. En daarom heeft het Mantsjoerije ingepalmd.
En andere staten, zooals Amerika, hebben er 't meeste belang bij, zich zoo spoedig mogelijk aan het Chineesche imbroglio te onttrekken. Dat heeft Amerika dan ook gedaan.
En zoo zijn de Engelsch-Duitsche overeenkomst, en de verklaring der Russische regeering ten aanzien van Mantsjoerije, en de terugroeping der Amerikaansche strijdmacht, de natuurlijke en onvermijdelijke uitvloeisels van de eenig mogelijke politiek die de Westersche mogendheden tegenover China konden volgen: die van hun eigen belang; een politiek die lijnrecht in strijd is met het vermaarde Europeesche concert.
Aangezien nu zelfs regeeringen onder elkaar - of althans tegenover hun publiek - zich eenigszins schamen, die materialistische drijfveeren in al hun naaktheid te laten zien, was het Europeesche concert toch wel ergens goed voor. Daargelaten nog, dat vooral de Duitsche Keizer degelijke redenen had om boos te zijn over den moord op zijn gezant, wilden ook de andere mogendheden gaarne hun prestige ophouden tegenover de Chineezen, en tegenover hun eigen onderdanen den schijn bewaren, dat zij niet met zich lieten spotten, dat niets hun te veel zou zijn als het er op aan kwam, tegenover barbaren hun heiligste rechten te handhaven. Vandaar achtereenvolgens de nota van Delcassé, de nota van v. Bülow en de tweede nota van Delcassé, alle betrekking hebbende op de voldoening van de gekrenkte eer der mogendheden. Dàt was inderdaad het eenige belang dat alle regeeringen gemeen hadden. Maar hoe weinig gewicht het in de schaal legde, bleek wel hieruit, dat zelfs geen volkomen overeenstemming verkregen kon worden ten aanzien van het water-en-melk-voorstel van minister Delcassé, om te eischen dat de schuldige Chineezen gestraft zouden worden, maar... er niet op te staan dat de mogendheden die straffen vaststellen, en op de uitvoering ervan toezien. Wat zullen Toean, Joe-siën en die andere schurken gegrinnikt hebben, toen zij dit vernamen, en tevens dat Li-hoeng-tsjang en Tsjing alvast hun intrek genomen hadden in het Tsoeng-li-jamen te Peking, en daar bezoek ontvangen van de gezanten, dezelfde gezanten die twee maanden geleden de Keizerlijk Chineesche shrapnels zagen barsten boven hun hoofd, in de onschendbare legaties!
Words, words!... Alleen de gezanten en enkele anderen die de gruwelen van het beleg der legaties ondervonden hadden, gingen heftig te keer. Maar de regeeringen dachten al aan heel andere dingen - 't was immers te Peking: einde goed, al goed?