| |
| |
| |
Liefde-zangen
door Jeanne Reyneke van Stuwe.
I
Zie ik in ù mijn goeden Engel niet,
Die eenmaal kwam in goddelijke ontferming,
Toen 'k raadloos dwaalde, en klaagde in staêge kerming,
Wijl wreed mij 't lot op vreemde wegen stiet?....
In uwer vleuglen veilige bescherming
Bereikte ik 't land, waar alle leed vervliet, -
Waar men van bloemen 't eeuwig bloeien ziet,
Van vlugge vlinders de eindelooze zwerming....
O, Eeuwigheid van Liefde en Lied en Schoonheid
En van Geluk, waar gij, mijn Lief, regeert,
Met englen-almacht, wijl ge als Godes zoon zijt!
Gij, die mij lieven, - leven hebt geleerd, -
O Lief, mijn Lief, die mij naast u ten troon leidt, -
Zie u door mij aanbeden en vereerd!,..
| |
| |
| |
II
Dood!.... strek nog niet uw hand, die al te grage, -
Laat nog een wijle ons vreedzaam verder gaan....
Maar dòet uw wil een stervens-stonde slaan,
Neem dan ook mij, - als zijn uur heeft geslagen!....
O, zoo mij die genade werd gedaan, -
Zoo werd verhoord dit innig-biddend vragen, -
Hoe zou ik, dankbaar, alle droefnis dragen,
En alle leed ootmoedig ondergaan!....
O, Lief, mijn Lief! wèl is mij dierbaar 't leven,
Nu gij het door uw liefde hebt gewijd,
Nu gij mij kracht en levenslust kwaamt geven, -
Maar gaat gij heen, dan ben ik óók bereid.
Hoezeer mij kilte en duisternis doen beven,
Ik ga gedwee, wanneer uw hand mij leidt....
| |
| |
| |
III
Der sterren schijn was slechts een mat geflonker:
Als op fluweel glimt gruis van diamant,
Als na-vonkt soms een reeds-gedoofde brand,
Zóó stonden zij in 't wolkig, donzig donker.
Maar 'k zag u in uw oog, zoo licht, als blonk er
't Vergaêrde ster-gestraal.... Uit hooger land
Gedaald op aarde, schenkt geen afgezant
Een grootscher schoonheid, dan mijn ziele dronk er!
O, lieve Liefste, met uw lichtende oogen,
Die, met een goddlijk-gloeiend licht-getoover,
Mijn gansche Zijn hebt glanzend overtogen, -
Gij, die mij 't leven levens-waard kwaamt maken,
O, lieve Liefste, o, mijn geluk-belover,
O, laat ook mij voor uwen vrede waken!....
|
|