| |
| |
| |
Parijsche tentoonstelling.
Door Eugène Bunge.
(Slot).
De vorige maal bevonden wij ons op het Trocadéroplein. Wij bezichtigen thans de overzijde der rivier, het Champ de Mars. Daartoe behoeven wij niet ver te gaan, wat wij niet betreuren, want in deze brandende Julidagen, bij een temperatuur van 40° Reaumur = 104° Celsius in de schaduw, behoort een uitstapje naar de tentoonstelling niet tot de meest verfrisschende. Wij behoeven slechts de Seine de Jena-brug over te steken en wij zijn er. Het
Trocadero en Jena-brug.
uitgestrekte Champ de Mars, met den langen Eiffel-toren, die er de wacht voor houdt, ligt vóór ons. Ziet hier den aanblik van dit geheel.
Overgebleven van de tentoonstelling van 1889, waarvan hij de ‘clou’ vormde, voor deze gelegenheid nieuw aangestreken, prachtig donker oranje geverfd, kan deze toren van het moderne Babel toch nog altijd niet op buitengemeene schoonheid bogen. Wat dunkt u van die spichtige naald? Zij heeft niet volkomen gedeeld in het verval van haren maker, den heer Eiffel, die bij de ridderlintjes-geschiedenis van Wilson leelijk in opspraak kwam - om de eenvoudige reden, dat de meeste Parijzenaars, die schoon- | |
| |
heidsgevoel bezitten, er nooit erg mee weg zijn geloopen. Zij is heel hoog, heel lang, heel geweldig, zij is van dertig, veertig kilometer ver te zien, en herinnert u, als gij een uur sporens van Parijs stil buiten meent te zitten, dat gij nog niet volkomen aan het gewoel der hoofdstad ontloopen zijt; zij doet u van daar uit, op die dertig, veertig kilometer afstands, even goed genieten van hare verlichting, (van haar ‘embrasement’ of in brand steken zooals men zegt, waarmede de populaire Zondag- en de voorname Vrijdag-avonden opgeluisterd worden), als de omringende bezoekers zonder dat gij entrée behoeft te betalen of aan tentoonstellingsgedrang en tentoonstellingsgevaar in den vorm van instortende bruggetjes als anderszins blootgesteld zijt.... Zij is dus zeer verdienstelijk, maar met dat al, mooi is zij niet. Mooi is alleen het panorama, dat zij van hare tweede of derde verdieping te genieten geeft en ook op de eerste verdieping, waar zich eene restauratie en andere vermakelijkheden bevinden, hebt gij een fraai overzicht van dat Champ de Mars en van de Seine-oevers.
Het Champ de Mars was een prozaisch rechthoekig plein, gewijd aan den krijgsgod Mars, zooals de naam reeds aanduidt; voor deze gelegenheid, ja reeds voor de voorafgaande tentoonttelling van 1889, werd het herschapen in een veld des vredes: iedereen weet, dat volgens officieele en andere redevoeringen eene tentoonstelling niets meer en niets minder is dan de ‘vreedzame wedkamp der volkeren’.
De reusachtige rechthoek strekt zich van de quai d'Orsay naar de avenue de la Motte-Piquet uit, met de avenue de la Bourdonnais ter linker- en de avenue de Suffren ter rechterzijde. De Eiffeltoren met een fraaien tuin - waarin een aantal sierlijke en gedeeltelijk opzichtige gebouwen, meestal van particuliere ondernemingen - er om heem, vormt er, zooals gezegd, de voorzijde van, terwijl de achterzijde gevormd wordt door het Electriciteits-paleis met het Château d'Eau, de bassins der waterwerken, daarvóór. Langs de zijden en liggende aan de twee bovengenoemde avenues, verrijzen, aaneengesloten en in een onafgebroken lijn, de verschillende gebouwen gewijd aan: mijnen en metallurgie; weefstoffen en kleederen; mechanica, chemische industrie; civiel-genie en vervoermiddelen; letteren, wetenschappen en kunsten, voor welke gebouwen een onafgebroken galerij van bier- en koffiehuizen en restaurants als het ware eene reproductie van de Parijsche boulevards in het klein daar stellen. Het aldus omsloten open rechthoekige middenvlak werd een keurig plantsoen en een bloementuin. Niet zóóveel bloemen aldaar, niet zóóveel vriendelijk groen als in 1889, hoorde ik klagen. Men moest nu eenmaal woekeren met de plaatsruimte en er schoot zoo weinig over! Voor het oogenblik, op de plaats, waar wij ons thans bevinden (bij den Eiffel-toren) verborgen voor ons oog, staat achter het Electriciteitspaleis nog de eveneens van 1889 afkomstige ‘galerij der machines’, met hare ongekend reusachtige afmetingen, thans verdeeld in drieën: het middengedeelte, de koepel, werd de groote feestzaal, de ééne zijde viel aan de ‘Voedingsmiddelen, de andere aan den ‘Landbouw’ ten deel. Vóór wij den voet zetten op het eigenlijke Champ
| |
| |
de Mars gingen wij - wij mogen die niet vergeten - aan weerszijden op de kaden aan de twee gebouwen, gewijd aan ‘Jacht, Visscherij en Bosschen’ en aan ‘Scheepvaart’ voorbij. Ziedaar den korten plattegrond van het Champ de Mars, die noodig was om ons terecht te vinden bij het bezoeken der gebouwen, die wij even willen doorloopen. Er zijn er zoovelen
Paviljoen ‘Jacht, Visscherij en Bosschen’.
en in allen is zooveel te zien, dat wij er slechts weinig kunnen uitkiezen voor de eer van ons bezoek en zelfs die weinigen hier slechts zeer kort kunnen bezichtigen.
Vóór wij het Champ de Mars betraden, lieten wij het Paviljoen van ‘Jacht, Visscherij en Bosschen’ ter zijde liggen, zeiden wij. Een Paradijs voor jagers,
| |
| |
een Eden voor visschers, voor gewone stervelingen een ruim driehoekig gebouw met veel krullen en versierselen en veel symbolische beelden. Aan weerszijden van den ingang twee bas-reliefs, een ‘Jacht’ van Baffier en een ‘Hertengevecht’ van Grandet, boven den ingang een fraai schilderwerk, de ‘Visscherij’ van Aubertin. Het gebouw bestaat uit twee groote zalen, vereenigd door een boog van vijf-en-twintig meter, een timmerwerk van belang. Wij vinden eene volledige verzameling van alles wat van verre of van nabij op vischtuig betrekking heeft: lijnen, haken, netten, fuiken, het een nog verraderlijker dan het andere. De jacht wordt er niet vergeten: langs de galerijen, in vitrines blinken de wapenen van alle kalibers: geweren, buksen, kleine kanonnen voor de eendenjacht enz., omlijst door kransen van patronen en jacht-ammunitie, schitterende in hunne koperen en nikkelen bekleedselen. Tegenover de jachtwapenen, wapenrustingen en op de muren tropheeën van blanke wapens. Van de ‘Bosschen’ zien wij er het voor hunne exploitatie, noodige materieel, de daarbij gebruikelijke procéde's en de voortbrengselen weergegeven. Een bevallig en rijk versierde zaal bevat de hierop betrekking hebbende werken: beplanting, cultuur, zagerij, houtvesterswoningen, monsters van alle houtsoorten van Frankrijk en Koloniën. Photographieën, aquarellen en reliefkaarten geven te kennen wat er in het belang der boschcultuur en vooral op het punt van het voor Frankrijk zeer gewichtige vraagstuk: het scheppen van nieuwe bosschen, gedaan is, voornamelijk in de Alpen, de Pyreneeën en de Cevennen.
Zooals veelal op deze Tentoonstelling - dit is zelfs een harer eigenaardigheden - wordt ook in dit gebouw het beginsel gehuldigd, niet alleen het heden, ook het verleden tentoonstellen, dus ook eene retrospectieve tentoonstelling geven, dat wil zeggen: de geschiedenis aanschouwelijk voorstellen van het tentoongestelde voorwerp. Hier vinden wij dat zeer volledig gedaan. Er vallen hier prachtige oude wapens, rariteiten uit particuliere verzamelingen, te aanschouwen. Een groot stuk geschiedenis der wapensmederij van af het geweer met vuursteen, en eerder nog, tot het hedendaagsche Hammerless met patroon-uitwerper, maakt aan dit paviljoen een der interessantste der tentoonstelling, waar veel te zien en te leeren valt. Misschien niet geheel op hun plaats, maar niettemin opmerkelijk zijn er een necessaire, afkomstig uit de fabriek van Versailles, in 1814 door de stad Parijs aan den generaal von Sacken gouverneur tijdens de bezetting door de gealliëerden aangeboden, benevens de door den Czaar van Rusland welwillend afgestane degen, door Alexander I te Tilsitt aan Napoleon I overhandigd, welk wapen echter welbeschouwd met geen jacht in verband staat - tenzij met menschenjacht.
Tegenover het Paviljoen van ‘Jacht, Visscherij en Bosschen’ staat, evenzeer op de Kade, het Paleis voor ‘Scheepvaart’. Een tamelijk log gebouw met een zaal, die naar de Seine afloopt en een eerste verdieping, die gelijkvloers is met het Champ de Mars, van binnen voorzien van houten balken, in den vorm van ankers, wapenschilden en allegorische zeevaartfiguren. Het is een soort van marine-museum, gecompliceerder en minder volledig wellicht dan in
| |
| |
het Louvre. Welk een overvloed van pakketbooten! Alle lijnen ter wereld, engelsche, amerikaansche, duitsche, nederlandsche, italiaansche, oostenrijksche, japansche zelfs, hebben haar best gedaan om zoo goed mogelijk voor den dag te komen en de reizigers te verlokken met hun booten de reis over zee te ondernemen. Onder deze ‘hefboomen van den Oceaan’ zooals de Amerikanen zeggen, zijn er wonderschoone. Frankrijk betoont zich hier tamelijk ingetogen; is het uit bescheidenheid, om de vreemde mededingers niet te overschaduwen? Maar de twee groote fransche maatschappijen, de Messageries Maritimes en de Compagnie Transatlantique hebben elders afzonderlijke eigen gebouwen! - In dit paviljoen prijkt een reddingsboot in natuurlijke grootte, met al haar toebehooren. Geen speeltuig, geen nabootsing, neen, een echte reddingsboot, die, onmiddellijk na sluiting der tentoonstelling, naar den Oceaan gezonden zal worden om de woedende golven te trotseeren en praktisch dienst te doen. Iets verder opmerkelijke specimen van de ‘ice yachts’ op schaatsen, voor het bevaren - of het berijden als men wil - van de bevroren meren van Canada en de Vereenigde Staten, een sport, waar de Amerikanen dol op schijnen te zijn. De verschillende vormen van vischvaartuigen, sedert 1800 op de fransche kust in gebruik, zijn hier ook te zien - benevens, aan de muren, graphische voorstellingen der koopvaardij, die - alles is niet vroolijk op een tentoonstelling - den jammerlijken achteruitgang der fransche handelsscheepvaart te kennen geven.
Aan retrospectieve oftewel terugblikkende tentoonstelling wordt in dit paviljoen weinig of niet gedaan en 't is te betreuren. Te vergeefs zoeken wij naar hetgeen de geschiedenis der scheepvaart gedurende de vervlogen eeuwen had kunnen voorstellen. 't Ware interessant geweest, de onophoudelijke vorderingen van den mensch in zijn strijd met het verraderlijke element te bespieden en de ontwikkeling van het primitieve vlot tot de weelderige salon-steamers, die met de fijnste salons kunnen wedijveren, te volgen. Gaarne hadden wij de ranke vaartuigen, die een Columbus, een Vespuccius naar nieuwe werelden voerden, aangetroffen. Ten hoogste vinden wij, met veel moeite en heel onvoldoende, heel in het klein, een model van het schip, waarmede Vasco de Gama zijn eerste reis om de wereld, toen schier bovenmenschelijk en nu een pleiziertochtje geworden, volbracht.
Beter vertegenwoordigd vinden wij het retrospectieve gedeelte in het ‘Paleis voor civiele Génie en middelen van vervoer.’ De eerste draagstoel, gedragen door paarden, het eerste stoomrijtuig, de eerste schuit den eersten schipper vervoerende, getuigen er van. Dit gebouw, waarvan het hoekpaviljoen uitmunt door een poort van rijke Renaissance-architectuur, en dat versierd is met symbolische figuren: de stoom, het licht, de werktuigkunde en de electriciteit en met reusachtige beelden in haut-relief van werklieden der wegen, spoorwegen en werven, bevat in een reeks van tooneelen de geheele geschiedenis van het vervoer in den loop der tijden, van af het mythologische tijdperk tot op onze dagen. De ‘Egyptenaren, een Sphinx aan den voet der Pyramiden vervoerende,’ kameelen en dromedarissen de woestijn doortrekkende,
| |
| |
olifanten geheele indische families overbrengende, Laplanders in hunne rendiersleden vertegenwoordigen er oude en primitieve vervoermiddelen.
Als uiterst verfijnd en modern transportmiddel hebben wij, niet in dit of in eenig ander paleis, maar aan gene zijde van het Champ de Mars en een geheelen boog beschrijvende door de tentoonstelling,... het ‘Trottoir roulant’, het voortglijdend trottoir, een der ‘clous’, een der groote eigenaardigheden, voor Jan en alleman zeker de eigenaardigheid der tentoonstelling. In sommige magazijnen hadden wij zoo iets reeds in het klein, op andere tentoonstellingen, in Amerika b.v., moet het reeds in het groot toegepast zijn, voor een Parijzenaar was het als zoodanig nog iets spiksplinternieuws en het heeft verrassenden opgang gemaakt. In de eerste dagen werd de vraag ‘Ben je al naar de tentoonstelling geweest?’ onmiddellijk gevolgd door die andere
‘Trottoir roulant’.
‘En ook op het Trottoir roulant?’ en nog kan men er maar niet genoeg van krijgen. Ettelijken, en niet alleen kinderen, gaan nòg naar de tentoonstelling uitsluitend om een zoo'n ritje te ondernemen. Onschuldig genoegen, waaraan tot heden nog geen gevaar verbonden schijnt geweest te zijn. Wij geven hier eene teekening van het ‘Trottoir roulant’, waarbij eenige woorden ter verklaring misschien niet overbodig zullen zijn. 't Vervoermiddel, ook wel Plate-forme mobile gedoopt, bestaat uit twee trottoirs, twee strooken straat om zoo te zeggen, naast elkander, die voortglijdende op rolletjes, door electriciteit voortbewogen worden. Zij gelijken, en zijn ook eigenlijk in werkelijkheid, uitgestrekte riemen zonder eind; zij loopen evenwijdig met een derde, onbewegelijk blijvende strook, een voetpad, van waar het publiek er op kan stappen. De strook naast het voetpad glijdt voort met een snelheid van
| |
| |
4¼ kilometer per uur, de andere met een dubbele snelheid, dus van 8½ kilometer per uur. De eerste kan bijgevolg gemakkelijk door een voetganger in gewonen pas bijgehouden worden en 't schijnt geen heel gevaarlijk ding om er op te stappen, noch ook om, eenmaal reeds in beweging op N o. 1, op N o. 2 over te gaan en daardoor de eind-snelheid van 8½ kilometer per uur te verkrijgen. Niettemin valt niet te begrooten, tot hoeveel gelach en vroolijkheid bij misstappen en bij onhandig op- of overstappen dit onnoozele toestel al aanleiding heeft gegeven en dagelijks nog aanleiding geeft: men is goed gehumeurd ter tentoonstelling. Voor kinderen en jongelui is het een waar spelletje op en af te stappen en te springen, naar voren en naar achteren, - en voor iedereen een onedel leedvermaak, gade te slaan, hoe schichtig zekere boeren- en buitenlui, en voornamelijk bejaarde dames, dit moderne en gemakkelijke trottoir nog altijd bekijken. Toch werd dit zoo
‘Trottoir roulant’. Een station.
genaakbaar mogelijk gemaakt, zeide ik reeds. Behalve de zeer matige snelheid zijn er nog hier en daar, op regelmatige afstanden, paaltjes aangebracht, die men bij het opstappen vast kan houden om zich te ondersteunen. De geheele inrichting is ongeveer 4 meter breed, waarvan het voetpad 1.10 meter, het trottoir N o. 1 0.90 meter en het versnelde trottoir 2 meter inneemt. Alles staat op een metalen door houten pijlers gedragen viaduct, waardoor het trottoir ter hoogte van de eerste verdiepingen der tentoonstellingspaleizen komt. Een aantal passages verbinden het dan ook direct met die verdiepingen; voor het overige heeft men er van beneden toegang toe door een aantal trappen, die naar evenveel stations, eenvoudige verbreedingen van den bewegelijken weg, leiden. De beweging geschiedt slechts in één richting, de tegenovergestelde richting van die van een uurwerk. De geheele lengte van dezen riem zonder eind, - die dus in een kring rondloopt, zoodat men als men er lang
| |
| |
genoeg op blijft staan, weer op zijn afgangspunt terugkomt, - bedraagt circa drie-en-een-halve kilometer, in juiste cijfers 3.370 meter. Hij loopt de geheele zijde van het Champ de Mars langs, vandaar naar het eveneens aan de tentoonstelling gewijde Invaliden-plein, dan langs den Seine-oever (waar wij onlangs de Rue de Nations aanwezen) naar het Champ de Mars terug. De geheele lengte van deze twee groote tentoonstellingspleinen en van dezen Seine-oever afleggende, verbindt hij dus vrij wel alle punten der tentoonstelling aan dezen kant en kan hij als vrij voldoend vervoermiddel aldaar gelden. Door hem kan men hier tamelijk gemakkelijk en tamelijk vlug van het eene punt der tentoonstelling naar het andere komen. Maar op de ook uitgestrekte tentoonstellingsterreinen aan den anderen kant, den rechter kant der Seine (waar wij onlangs waren) hebben wij geen trottoir roulant, ook geen electrischen spoorweg (zooals er op den bevoorrechten linkeroever een evenwijdig met het trottoir roulant voortloopt), wij hebben er niets, geen enkel vervoermiddel, geen ander dan de dure en langzaam door menschelijke armen voortbewogen rolstoelen - of onze eigen beenen.... Over deze moeielijkheid om zich aan die zijde der tentoonstelling voortbewogen te zien, wordt niet ten onrechte geklaagd. Men had er inderdaad wel in behooren te voorzien.
Klagen over het ‘trottoir roulant’ zelf hooren wij ook, maar door anderen, door de menschen die er om heen wonen. Wij hoorden die klachten althans; nu zijn zij allang verstomd en de arme omwonenden hebben dit offer gebracht ten bate der gastvrijheid. Het trottoir rolt ter hoogte der eerste verdiepingen der tentoonstellings-paleizen, zeiden wij, het rolt dus ongeveer ter hoogte der tweede verdiepingen van de Parijsche huizen en daar het zich aan de buitenzijde du tentoonstelling en, ter vereeniging der twee genoemde pleinen, voor een gedeelte buiten de tentoonstelling bevindt, rolt het aan een aantal Parijsche woningen voorbij. Voor de passagiers is het zeer aangenaam, aldus verheven boven de gewone straat, hier en daar ter halve hoogte der boomen, tusschen de takken door voortbewogen te worden, maar voor de bewoners der huizen ligt er weinig aantrekkelijkheid in de bijna gedwongen bespieding. Provincialen en vreemdelingen glijden juist ter hoogte van hun woon- en slaapkamer, of iets hooger, waardoor zij nog beter in kunnen kijken, voorbij; niets ontgaat aan de blikken, die huns ondanks wel nieuwsgierig moeten worden. Meneer kan geen hap in zijn mond steken en mevrouw niets aan haar toilet doen, zonder dat Yankee's en Russen, Brazilianen en Japanners er getuigen van zijn. Voor de bedoelde Russen en Japanners en Brazilianen en Japanners, die zoodoende de bekende photographiën met ‘La toilette d'une Parisienne’ niet behoeven aan te schaffen, omdat zij hier de werkelijkheid kunnen gadeslaan, moge 't eene aantrekkelijkheid der tentoonstelling te meer zijn, op die manier in de geheimen der Parijsche huishoudingen te kunnen doordringen, voor die huishoudingen is het eene beproeving, welk niet op het programma stond. En dan het ondragelijke leven, gerol en geratel van het toestel. Daarenboven stellen de reizigers zich niet tevreden met aan hun oogen de kost te geven, er zijn er onder, die met tooneelkijkers de niet voor hen bestemde
Parijsche
| |
| |
huishoudelijke tooneeltjes gadeslaan, anderen, die het aardig vinden om aan de omwonenden steenen in hun ramen of andere projectielen toe te slingeren, of wel hun stores, waar zij toch bij de heerschende zonnegloed dringend behoefte aan hebben, in brand te steken door brandende sigaren of wind lucifers. Ja, niet tevreden met de arme wandelaars, boven wier hoofden zij rondtoeren, te bespuwen, beproefden passagiers, en niet zonder gunstigen uitslag, om aldus de ramen die zij voorbij kwamen, te bereiken. Het tentoonstellingspubliek is niet alleen vroolijk, het wordt af en toe baldadig in zijn vroolijkheid. Waarlijk, alles is geen zonneschijn in het leven van de buren aan het ‘trottoir roulant’; menigeen hunner heeft, zijn ramen voor goed gesloten en zijne verdieping voor onbewoonbaar verklaard hebbende, zijn pijniger en daarmede allicht de geheele tentoonstelling verwenscht.
Ter wille van de diensten, die het bewijst en van de kinderlijke vreugde, die het aan zoo veel méér anderen schenkt, willen wij echter het ‘trottoir roulant’ de hand boven het hoofd houden.
Het entrée kost vijftig centimes, een kwartje; daarvoor heeft men het recht om één toer mee te rijden, dat wil zeggen: ten hoogste zoolang tot men weer op zijn uitgangspunt teruggekomen is, maar aangezien niemand kan controleeren, waar men er op ging staan, wordt het navolgen van die bepaling noodzakelijk aan de beleefdheid van het publiek overgelaten - en blijft menigeen veel langer op de nieuwerwetsche, zacht-glijdende mallemolen, louter voor de pret. Er zijn zelfs families, die er zich zoo goed mogelijk neervlijen (want het ontbreekt er aan gemakkelijke stoelen) om er familiaar te dejeuneeren of te dineeren.
Dat buiten dejeuneeren of dineeren is een liefhebberij van de Parijzenaars. In gewone tijden doen zij het ‘sur l'herbe’, op het groene gras, ergens in het Bois de Boulogne of in het Bois de Vincennes, of, als de beurs en de tijd het toelaat, wat verder van huis. Nu wordt de tentoonstelling daarvoor de aangewezen plaats. Verrassend groot is, vooral des Zondags, het aantal huisgezinnen, die zich ter tentoonstelling, daar wat het hun 't best schikt, neerzetten, ongegeneerd kampeeren, om het zich goed te laten smaken - van meegebrachten mondvoorraad. Die kampeerende, etende en drinkende Parijzenaars, en ook Provincialen doen er aan mede, vormen zelfs een der eigenaardigheden van het feest. Er ligt iets schilderachtigs in, maar niet veel moois ligt er in de kenmerkende vette papieren, die zij als onbedriegelijke sporen nalaten. Vet zijn die papieren, want het hoofdgedeelte van hun proviand bestaat geregeld uit spekslagers-waar; dat behoort er bij. Ham of worst is de gebruikelijke hoofdschotel, daarbij wat brood, een ‘litre à seize’ of ‘à quatorze’, dat wil zeggen een liter wijn, van zestien of veertien sous (veertig of vijf-en-dertig cents) en het dejeuner of zelfs het diner is gereed. Buiten en in een feeststemming gebruikt, smaakt het overheerlijk en 't is een waar genoegen, de glundere en evenals de papieren van vettigheid glimmende gezichten van vader, moeder en kroost gade te slaan. De koffie, die bij geen Parijsch déjeuner, al is het nog zoo eenvoudig, mag ontbreken, kan aan een
| |
| |
‘bar’ gebruikt worden; er zijn er, waar men die voor een paar stuivers kan krijgen. Op die manier dejeuneert of dineert men naar zijn hartewensch, in de open lucht, - en zuinig, wat niet weinig beteekent, daar dat op de tentoonstelling anders zoo gemakkelijk niet is. De eenvoudige, maar snuggere Parijzenaar heeft het middel gevonden om zelfs op de tentoonstelling voor weinig geld zuiver en voedzaam eten en drinken te krijgen! Hij brengt het mee.
Men had hem daar populaire restaurants beloofd; die schijnen in de pen gebleven te zijn. Prachtig door haar luister, moest de tentoonstelling niettemin populair zijn in geest en strekking. Het succes moest niet alleen afhangen van de gunst der bevoorrechten der aarde. De nederigen moesten er aan meewerken. Het geheel moest dus alle maatschappelijke klassen toelachen en bevredigen, de radja's, de hoogheden, de goud-, petroleum- en hammen-koningen, die ter verstrooiing de dollars en ponden sterling met handen vol wegwerpen, en de werklui, de kleine ambtenaren, die gedurende lange winterdagen getobd en gezwoegd hadden om mee van de feeërie te genieten. Dat werd uitgesproken in de nota aan de concessie zoekende restaurateurs medegedeeld: er zouden eet- en drink-inrichtingen zijn van drie categorieën: weelderige, middelmatige en populaire. Restaurants, waar een leelijk soepje, zoo gezegd uit zwaluw-nestjes gefabriceerd, tien francs zou kosten; anderen, waar men voor vier of vijf francs een menu van vier of vijf schotels zou kunnen vinden; eindelijk restaurants, waar de heel kleine man voor een franc of daaromtrent iets redelijks te eten zou krijgen, niet zoo fijn, maar toch in dezelfde tentoonstellings atmosfeer als de geblaseerde groote heeren met hun luidruchtige millioenen. Wat is er nu te vinden? Een menigte luxe-restaurants, luxueus vooral wat de prijzen en veelal minder wat het uitgelezen fijne der gerechten aangaat; restaurants, met middelmatige prijzen, die nog vrij hoog en waar de schotels heel klein zijn; volks-restaurants zijn niet te ontdekken, of althans zóó verborgen, dat ik nog van niemand gehoord heb, die er een heeft aangetroffen. Jan en alleman laat er zich de pret niet door bederven. Met te meer luste sleept hij zijn mand of netje vol eigen mondvoorraad mee en slaat hij zijn eigen tenten op, desverkiezende in de onmiddelijke nabijheid der weelderige restaurants, waar ook hij de muziek der Tziganen kan aanhooren, die de
voorname klanten twijfelachtige schotels doet slikken en hun spijsvertering moet bevorderen.
Jan en alleman zou nog drukker naar de tentoonstelling gaan als hij het vraagstuk van 't vervoer, niet in, maar naar de tentoonstelling, even gelukkig kon oplossen als de eetkwestie. Hij houdt van zijn tentoonstelling; hij vindt haar mooi en vermaakt er zich. Houden doet hij van haar, al laat zij hem het een en ander te wenschen over; hij vindt haar mooi en vermakelijk, al wordt hij er bij iedere schrede geëxploiteerd en al zijn de zoogenaamde ‘attractions’, namelijk de particuliere ondernemingen, waar entree geheven wordt - en die aantrekkelijkheden heeten omdat het heffen van entree zeer aantrekkelijk is voor de houders - bijna allen niet meer dan kermis-vertooningen van tweeden en minderen rang. Hij kan er zoo moeielijk komen! Wil hij er
| |
| |
heen, dan moet hij uren lang wachten voor de bureaux der trams en omnibussen, die altijd vol zijn (niettegenstaande alle ongelukken van den laatsten tijd schijnt het publiek er zijn leven nog in te durven wagen) en wil hij naar huis terug, vooral als hij wat laat gebleven is, dan kan er nog veel minder sprake zijn van een plaats in die voor zijn beurs berekende vervoermiddelen en zou hij een rijtuig moeten nemen, wat Bruintje niet kan trekken. Zijn beenen kunnen hem dragen - maar de afstanden zijn groot te Parijs en vrouw en kinderen moe.
Het ‘trottoir roulant’ en de tentoonstelling-bezoekende Parijzenaars hebben ons ver doen afdwalen van de Paleizen van het Champ de Mars, waarmede wij bezig waren. Velen er van moeten wij links of rechts laten liggen, bij drie der groote gebouwen willen wij nog even toeven: het Château d'Eau (de waterwerken), die van den Eiffeltoren gezien, den achtergrond van het Champ de Mars vormen, het Electriciteits paleis en een stuk van het vroegere Palais des Machines, de ‘salle des fêtes’.
Het Chateau d'Eau! De herinnering aan het schitterende succes van de verlichte fonteinen ter tentoonstelling van 1889 lag nog versch in het geheugen. Zij waren toen een der sensatie-stukken, die Parijs en de geheele wereld deden uitloopen. De tooverachtige nieuwheid van deze neerstortende gekleurde watervlakken, beurtelings een uitstorting van smaragden, robijnen, saphieren en topazen gelijkende, verwekte algemeene en oprechte bewondering. Het was mooi en nieuw. Voor 1900 moest er weer iets anders, zoo mogelijk iets nog grootschers bedacht worden. Men heeft een reusachtige rijk gedecoreerde grot daargesteld, waaruit een bruisende waterval stroomt, die, van bekken tot bekken neervallende, gelijk staat met honderden en honderden verlichte fonteinen. Afwisselend neemt hij alle kleuren van den regenboog aan. Van een hoogte van 30 meter ploft de vloed neder in een eerste bassin, bezet met draken en zeegedrochten; van bekken tot bekken ijlen de wateren in schuimende golven omlaag, bruisend en plassend en het geheele paleis met een doorzichtigen nevel van water-stofdeeltjes omhullend. Midden in het onderste bekken staat een allegorische groep ‘De menschheid, de toekomst tegemoet schrijdend (in spijt van den regen), geleid door Vooruitgang, en Haat en Routine omverwerpend’, deze twee laatsten voorgesteld door furiën, spartelende in het onstuimigewater. 's Avonds maakt het Chateau d'Eau met zijn 1100 lichten grooten indruk: het uitgestrekte, neerdalende watervlak wordt verlicht, schijnt in brand te staan en uit den hemel te vallen als een stroom van gesmolten metaal. Van oogenblik tot oogenblik veranderen de lichteffecten. In het duister glinsteren de verschillende kleuren der wateren; dàn druipt het paleis van goud, dàn van zilver, van rood, rose, paarsch, dàn schijnt het aan alle kanten door vurige golven, die een regenboog van kleuren vormen, overstroomd. Indien ik mij niet bedrieg, werden in 1889 de
fonteinen gekleurd door verschillend getinte verlichte bollen; in 1900 werden geheel nieuwe procédés met behulp van fluorescine gebezigd. Op de door deze stof, (die aan de geologen voor het nagaan van onderaardsche doorzijpelingen
| |
| |
Electriciteitspaleis en Château d'Eau.
| |
| |
zooveel diensten bewijst), gekleurde wateren, worden krachtige stroomen van electrisch licht geworpen - en de uitwerking brengt iederen Zondagavond honderdduizenden in verrukking.
Met dit electrische licht zijn wij als van zelven in het Electriciteitspaleis aangekomen. Tempel des vuurs, werd het geheeten. Het Champ de Mars voor ons oog besluitende, vormt het als het ware de apothéose dezer grootsche openbaring van het menschelijk streven en van het menschelijk kunnen. Het bevat in zijn boezem de machtige vonk, die voor dat menschelijk vernuft de krachtigste helper was om zijn hedendaagsch uitgestrekt domein te veroveren. De inspiratie, die aan het gebouw zijn uiterlijk aanzien schonk, heeft aan de aloude aanbidding des vuurs eene moderne uitdrukking willen geven. Zonderling denkbeeld. 't Was wellicht minder een zonnegod Apollo, die zijn trotschen gevel moest beheerschen in een bundel van verschietende stralen, dan wel een zegevierende Prometheus, staande op zijn tot pièdestal geworden rots en zijn fakkel trotsch omhoog heffend, naar de sterren.
Het primitieve drama van den strijd des menschen tegen de Goden om het bezit van den scheppenden levensvonk vindt hier een onverwacht besluit. Vermengd in de lichtende fonteinen zien wij het vuur en het water en uit de bedwongen vloed doet de vonk duizenden van sterren schieten en een regen van edelgesteenten neerdalen.
De ideeën-rijkdom, uitgedrukt door het symbolisme van dit electriciteitspaleis, van dezen vuurtempel, treft ons genoeg om niet te gaan ontleden of zijn architectuur wel werkelijk beantwoordt aan den indruk. Is er evenredigheid en algeheele overeenstemming tusschen zijn uitwendigen vorm en zijn vuurziel? Is zijn gevel, die zich als een reusachtige waaier ontvouwt, niet wat breed voor zijn hoogte? Zijn de ornamenten niet wat overladen in hunne groepeering? Wij willen er niet naar vragen want het geheel geeft ons een gewaarwording van grootsche schoonheid en als eene afspiegeling van de schitterende en geweldige krachten, die het herbergt.
De ‘grande salle de fêtes’ werd, wij zeiden het reeds, verkregen door de van 1889 overgeblevenen Galerie des machines in drieën te verdeelen. Zij maakt er het midden-gedeelte, de koepel, van uit. Men heeft aan het beroemdste tijdperk van het Romeinsche rijk teruggedacht om de menigte te begrooten, die zij op drukke dagen zou kunnen bevatten. Vijfentwintig à dertig duizend menschen kunnen er zich gemakkelijk in bewegen. Men mag betreuren, dat de Galerie des Machines van 1889, dat meer dan honderd meter breede wonderwerk van ijzer, in drieën geknipt werd (in de lengte), maar men kon er niet buiten. Een overdekte koepel van meer dan honderd meter middellijn is een zeldzame vondst - hij mocht niet ongebruikt blijven. En zonder wel is waar aan de kunst den voorrang te geven boven het practische nut heeft men van de Groote Feestzaal zeer behoorlijk gemaakt wat er van te maken was.
Feesten.... Hoe goed zij ook ingericht werd voor haar doel, geen der feesten in de Groote Feestzaal kan halen bij die in de open lucht, bij de avondfeesten. Een ‘fête de nuit’ vertoont de tentoonstelling eerst in al hare
| |
| |
pracht en zet er in de hoogste mate dat tooverachtige aan bij, waarmede men de wereld heeft willen verblinden. Te laat begonnen omdat de electriciteit faalde, werden de fêtes de nuit toch zoo wat volledig in Augustus.
Electrische lichtjes tintelen in de boomen. Onafzienbare verlichte slangen loopen langs de oevers der Seine. Brandende luchters schenken een onvergelijkelijken aanblik aan de paleizen van de Rue des Nations. Op de Seine glijden honderden verlichte vaartuigen heen en weder, met rijk gecostumeerde roeiers. Afwisselend blauw, groen, rood, zilverwit worden de golfjes getint door Bengaalsch vuur en, als dit een oogenblik uitdooft, dan weerkaatsen
Salle de fêtes.
toch duizenden lichtjes er in. De wateren glinsteren en spiegelen hier en daar; daarnaast blijven zij ondoorzichtig zwart. Zij schijnen onbewegelijk en vloeien toch voort. Licht en donker wisselen er in af, scherp afstekende tegen elkander, en de schaduwen der gebouwen teekenen er zich in, verward en onduidelijk.
Niet droomend bij het, trots al het licht, toch sombere water, maar naar de verlichte fonteinen staat het groote publiek te staren. Evenals het bij een nieuw bengaalsch vuur een kreet van bewondering niet kan onderdrukken, evenzeer juicht het in verrukking, in aanhoudende verrukking, voor de verlichte fonteinen. Het kan er zich niet genoeg aan kijken. Van negen uur
| |
| |
af twist het om de stoelen, het verdringt zich op 7, 8 reien voor het groote bassin. Anderen beklimmen de eerste verdieping van den Eiffeltoren om van daar uit het geheel te overzien. De trappen zelfs staan vol. Op Zon- en feestdagen stijgt de drukte ten top. Ontzettend wordt de menigte; men kan bij tienduizenden tellen, in de lanen staat men man aan man, de terrassen der paleizen worden stormenderhand ingenomen en even dicht bezet. Met ongeduld wordt het uur van beginnen verwacht en als de eerste verlichte stroom in zilveren stralen neervalt, dan weerklinken blijde kreten, die kinderlijk oprecht zijn. En in de algemeene bewonderende vreugde wordt men inschikkelijk - men verdringt elkander terdege, men wisselt geen groote woorden en men vraagt elkander heel beleefd ‘pardon’.
Die humane stemming duurt even lang als het aangrijpende schoone schouwspel, hetwelk blijkbaar de zeden schijnt te verzachten. Niet langer. Als de laatste verlichte fontein is verbleekt, als de lichtende slangen langs de Seine verdoofd en de duizenden lichtjes in de boomen uitgegaan zijn, dan moet er naar huis gegaan worden - en met het aesthetische genot vervliegt de de zachtzinnige stemming en er wordt geen ‘pardon’ meer gevraagd noch gegeven, maar er wordt geschreeuwd en gevochten om een plaatsje in de trams en omnibussen, die schitteren - door bijna volkomen afwezigheid.
|
|