| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Wat in Zuid-Afrika gebeurd is, was onvermijdelijk geworden, maar het treft ons niet minder diep. De twee Hollandsche republieken zijn nu beide van de kaart: zoo heeft Engeland het gedecreteerd, en als straks de Engelsche regeering dat aan de mogendheden meedeelt, zullen deze berusten. Zij zullen berusten in een daad van ruw geweld, die bij alle volkeren ergernis wekt, maar geen staat kan zich de weelde van zooveel edelmoedigheid veroorloven als er noodig zou zijn om dien roof metterdaad te beletten, en een concert - och, dat kan nog nauwelijks dienen tegen een zwakke; maar een der sterken gezamenlijk in den weg te treden, daartegen verzetten zich eigenbelang, naijver en onderling wantrouwen! Zoo is dus nu de Zuid-Afrikaansche republiek zoowel als de Oranje-Vrijstaat weggevaagd - voorloopig tenminste.
Iedere inlijving tegen den zin der bevolking is wederrechtelijk, maar in dit geval was de annexatie een gruwel. Het aanhechten van een staat heeft geen zin, zoolang, gelijk een Engelsch officier het uitdrukte, het land nog niet verder bezet is dan de kanonnen (van den veroveraar) dragen. 't Is waar dat de Boeren in de laatste maanden hun tegenstanders geen zware slagen meer hebben toegebracht, zooals in het begin. Maar omgekeerd is het Boerenleger evenmin verslagen. De voornaamste spoorwegen zijn bezet en de Boeren zijn teruggedrongen. Daarmee is echter niet gezegd dat zij niet zullen terugkomen zoodra de Engelsche troepen hun vooruitgeschoven stellingen moeten ontruimen, evenals dat vroeger geschied is. De Engelschen hebben hier en daar voordeelen behaald, zij hebben de gemeenschap van Transvaal met de kust afgesneden: president Kruger, die de afmattende guerrilla niet mee kan maken, gaat naar Europa, en Botha is ziek. Dat zijn de redenen waarop, naar 't schijnt, de jongste proclamaties van Engelsche zijde gegrond zijn. Maar nog pas zijn er berichten gekomen van het opbreken van spoorwegen ten zuiden van Johannesburg en in den Vrijstaat en van 't insluiten van een Engelsch garnizoen te Schweizer-Reneke, in het zuidwesten der Zuid-Afrikaansche republiek. En Botha's leger staat nog te velde, met veel licht geschut, al moesten enkele zware kanonnen, die in de nieuwe phase van den oorlog veel last en weinig nut zouden opleveren, vernield worden. Ook zijn de Wet en de la Rey en Theron, zooveel wij weten, nog niet gevangen. In deze omstandigheden zouden wij Lord Roberts en andere Engelsche berichtgevers waarlijk te veel eer bewijzen met op goed geloof aan te nemen dat het georganiseerde verzet van de Boeren gebroken is, en er nog slechts ‘eenige plunderende benden’, zooals Roberts zegt, ronddwalen. Zoolang er een Transvaalsche regeering is, en een kern van een Boerenmacht, al is ze klein, zoolang er in het land nog geen zweem van pacificatie te
bespeuren valt maar het verzet telkens en allerwege weer opkomt, zoolang blijft annexatie een holle klank.
| |
| |
Ongelukkigerwijze is het wel mogelijk dat die Engelsche maatregel slechts voorbarig was, en dat binnenkort het verzet van de Boeren, tijdelijk tenminste, inderdaad ineenzinkt. Maar wij kunnen er niet genoeg nadruk op leggen, dat wij niet in staat zijn, dat van hier, en op dit oogenblik, te beoordeelen, en voorshands behooren wij dus slechts aan te nemen wat onomstootelijk vast staat; voor 't overige houd ik mij aan de verzekering van republikeinsche zijde dat de oorlog nog geenszins uit is, en men behalve den wil, ook de middelen heeft om het verzet nog geruimen tijd vol te houden.
Want welk een leugen- en lastercampagne is er in de laatste maanden weer door de Engelschen gevoerd! De Boeren gedragen zich als beesten, bedrinken zich, schieten uit baldadigheid op treinen met hun eigen menschen; overal gaan zij op de vlucht, en de leiders nemen het goud meê, enz. Zelfs de ontplofbare kogels moeten weer dienst doen. Moord en brand wordt geschreeuwd over een ambulance die bij Waterval door de Boeren werd ingepakt - als het waar is. 't Kan wel waar zijn, want wat doen de Engelschen anders dan stelselmatig de Boeren berooven van heel- en geneeskundige verpleging? Alle middelen zijn thans immers goed genoeg, mits ze doel treffen. Dat is geen beschuldiging in 't wilde. Een Nederlandsche ambulance die, volgens de Engelschen, compromitteerende stukken bij zich had, wordt aangehouden, en de leden, als gevangenen naar Ceylon gestuurd. Is het bij niemand opgekomen dat, als er met die ambulance werkelijk iets niet in den haak was, de Engelschen hadden kunnen en moeten volstaan met het gevangennemen van den verantwoordelijken leider der ambulance, maar dat het hun plicht als beschaafde menschen bleef, het hulppersoneel en het materieel naar de Boeren terug te zenden? Dat deden de Boeren toch wèl, nog onlangs, ten westen van Pretoria, hoewel de Engelsche ambulance-menschen daar zelfs Mausers in hun bezit hadden. Ook de Belgische ambulance is den Boeren afhandig gemaakt. Heeft Lord Methuen niet zonder het minste gewetensbezwaar durven seinen, een week of wat geleden: ‘two ambulances captured.’
Ergerlijk is ook de wijze waarop de opperbevelhebber zelf dezer dagen in een rapport de Transvaalsche overheid heeft durven beschuldigen van schromelijke verwaarloozing der zieke krijgsgevangenen, van slechte voeding der gevangen genomen manschappen, enz., nota bene met een beroep op de beschaafde oorlogsgebruiken. Wat een bespotting! Het behoort zeker ook tot het beschaafde oorlogsgebruik dat gewonde krijgsgevangenen aan paarden gebonden worden voortgesleept, dat allerlei menschen op 't willekeurigst worden opgepakt en gedeporteerd, dat hoeven verwoest worden, vee geroofd, vrouwen en kinderen aan de Kaffers prijs gegeven, dat, in één woord, met terzijdestelling der eerste beginselen, niet alleen van het volkenrecht maar van de menschelijkheid, Engeland een verdelgingsoorlog voert tegen het weerlooze volk.
En dan hun houding tegenover president Kruger! Als ooit een staatshoofd eerbiedwaardig, een levenseinde tragisch was, dan hier. ‘Wat doen de Engelschen, die het woord gentleman aan de wereld gegeven hebben? Zij jouwen
| |
| |
den President na, nu hij te oud en gebrekkig geworden is om in het gebergte den laatsten strijd van zijn volk meê te strijden. Zij schelden hem uit, geen laster, geen schimpwoord laten zij ongebruikt. Een paar staaltjes van de taal der toonaangevende Engelsche pers, over den ‘vluchtenden ex-President’:
‘Wat een opgesmukte, beschilderde pop van een President is dit, zooals hij voor den dag zal komen in de geschiedenis van de negentiende eeuw! De woorden der heilige Schrift vloeiden zalvend van zijn leugenachtige lippen... Onschuldig bloed is op zijn hoofd, zijn handen zijn bevlekt met oneerlijk gewonnen goud’...
(Daily Express.)
‘... naar Duitschland of Holland, waar hij (Kruger) met eenige leden van zijn tyrannieke bende het prachtige fortuin zullen gaan genieten dat zij in Europa in veiligheid gebracht hebben.’
(Standard.)
‘Kruger af. Tot het laatst zichzelf gelijk gebleven, laat hij zijn burgers die hij verraden heeft, aan hun lot over, en met cynische kalmte spoort hij hen aan, vrede te sluiten...
‘De naam van Stephanus Johannes Paulus Kruger zal waarschijnlijk bij het nageslacht bekend staan als die van den grootsten domoor die ooit getracht heeft “de menschheid in beroering te brengen,” of een Staat te regeeren.’
(Daily Telegraph.)
‘De ex-President heeft nooit veel zin voor waardigheid en eer gehad. Zijn burgers zijn misschien wel blij dat zij van hem af zijn’...
(Daily Mail.)
‘De heer Kruger heeft zich een tijd lang door de Engelschen laten betalen. Het zou een beleediging zijn, zich te verbeelden dat Thiers in staat is geweest, Pruisisch geld aan te nemen. Thiers was een man van groote ontwikkeling; de heer Kruger gelooft aan droomvoorspellingen en ontkent dat de aarde rond is.’
(de Blowitz, in de Times.)
‘Zijn naam is geschandvlekt zelfs onder hen die eens zijn volk waren.’
(Pall Mall Gazette.)
Van al deze uitingen zijn wel het merkwaardigst die van den nobelen paladijn van Dreyfus, den Parijschen correspondent van de Times, en van de Pall Mall, welke laatste haar artikel inleidde met de woorden: ‘Het stuit iederen Brit tegen de borst, te juichen als zijn vijand gevallen is.’
Waarlijk?... Maar al die ezels die den stervenden leeuw een trap geven!
Ik moet hier echter bijvoegen dat er in de Engelsche pers, bij uitzondering, ook op waardiger wijze over den ‘ex-President’ gesproken is. Zoo schreef de Daily Chronicle: ‘Hij is buiten kijf de grootste man die Zuid-Afrika nog heeft voortgebracht... Wij zien reeds hoe de mythe zich vormt, om hem heen. Want hij is een van die typische figuren op wien de kenmerkende woorden en daden van andere personen onwillekeurig worden overgedragen. Door vastheid van wil en karakter, door volharding en scherpte van oordeel en taal, stak hij ver uit boven zijn stam die al deze hoedanigheden bezit. Als President was hij de echte Boer van den goeden ouden tijd... Kruger's karakter en Kruger's loopbaan zullen met liefde nagespeurd worden door
| |
| |
den Carlyle van de toekomst, en wat nu afstootend en ongeschikt lijkt in zijn aard, zal door den tijd verzacht worden... Men zal hem beschouwen als den man die er naar streeft, den eenvoud en de onafhankelijkheid van een ouderwetch en rustig volk te verdedigen tegen den woesten inval van moderne beschaving met haar vloek van weelde en haar Johannesburgsche zedelijkheid’...
Het is volkomen duidelijk, waarom de Zuid-Afrikaansche Republiek ingelijfd moest worden juist op dit tijdstip, hoewel Lord Roberts al een paar maanden met de proclamatie in zijn zak liep. De oorlog moest nu maar uit zijn, al was hij nog niet uit. Het succes van de Engelsche wapens behoorde op de een of andere manier bezegeld en geproclameerd te worden. Immers, het oogenblik was gunstig voor de ontbinding van het Parlement en het uitschrijven van algemeene verkiezingen. Aldus geschiedde: het Britsche parlement is ontbonden op 21 September, de verkiezingen voor de betwiste zetels worden gehouden omstreeks 1 October.
Het is weer een handige zet van het ministerie Salisbury-Chamberlain, een voortreffelijk staaltje van partijpolitiek, met terzijdestelling van het gebruik, dat hier wet maakt, en met onverschilligheid voor het algemeen belang. Volgens dat gebruik had de ontbinding nog minstens een jaar uitgesteld moeten worden, en de toestand rechtvaardigt geenszins een beroep op de kiezers. Oppervlakkig beschouwd, scheen zelfs het partijbelang der tegenwoordige regeering dezen maatregel niet noodzakelijk te maken, want als iets zeker is, dan dit: dat de overgroote meerderheid van het Britsche volk zoo verblind is en zoo bevangen door den oorlogsroes, dat zij de politiek der regeering ten aanzien van Zuid-Afrika onvoorwaardelijk goedkeurt. Sir Edward Clarke die durft zeggen dat hij den oorlog afkeurt, wordt op zij gezet; Labouchere, die zich vermeet, Chamberlain aan te tasten, loopt veel kans, zijne vaste plaats te verliezen - ofschoon men had kunnen denken dat aan Labby, dat enfant terrible, alles geoorloofd was.
Zoo dus het ministerie het parlement ontbindt, in weerwil van de verpletterende meerderheid waarover het beschikt, op een oogenblik dat de oorlog als gewonnen wordt beschouwt, maar nog niet als geheel afgeloopen, zoo het niet wacht tot het laatste kanonschot gelost is, tot de generaals en de soldaten teruggekeerd zijn, tot de commissie van onderzoek naar de hospitaal-schandalen weer thuis is, dan geschiedt dat omdat het tijdstip gunstig lijkt voor een beroep op de kiezers, die nu nog - later wellicht niet meer - bereid zullen zijn om het mandaat van het kabinet te bestendigen.
Die toeleg is doorzichtig, maar de liberale partij is zoo verbasterd, de geautoriseerde leiders zijn zulke onbeteekenende personen, dat zij den moed van een overtuiging geheel missen, zich laten meesleepen door de heerschende strooming, en dus geen standpunt innemen van waar zij het kabinet in zijn zwakke punten kunnen aantasten. Zedelijk en verstandelijk gesproken, staat het ministerie Salisbury-Chamberlain zwak genoeg. Bewijzen zijn er ten
| |
| |
overvloede dat een moreele leiddraad bij haar streven nooit gevolgd is. Wat Chamberlain en Balfour indertijd hun kiezers beloofd hebben, zijn zij niet nagekomen: uitkeering aan ouden van dagen, volledige toepassing van het beginsel der schadeloosstelling bij ongelukken gedurende den arbeid, de zoo noodige hervormingen van de armenwet en van de kieswet, dat alles is bij de beloften gebleven. In de plaats daarvan wordt de natie gevleid met imperialisme. Het is dan ook een ‘khaki-verkiezing’. Maar zelfs op dat punt, het eenige waarover, volgens Chamberlain en Balfour in hun verkiezingsmanifesten, de strijd loopen moet - ook op dat punt staat de regeering zwak. Zij heeft altijd volgehouden (zij moest het ook wel doen) dat de oorlog in Zuid-Afrika onvermijdelijk was: dat de Republieken Engeland den oorlog hebben opgedrongen. Is dat zoo, dan komt de regeering echter geen eer of lof toe voor de politieke voordeelen die uit den oorlog kunnen voortkomen. Blijft over: de wijze waarop de oorlog voorbereid en uitgevoerd is. En wat dàt betreft, terzake van het volslagen gebrek aan voorbereiding van het departement van oorlog is in de Engelsche pers zelf maar één roep geweest - en wie zou er nu al vergeten zijn welk een teleurstelling en ellende de leiding van den oorlog in Natal, de poging tot ontzet van Kimberley, om kort te gaan, de geheele eerste phase van den oorlog, tot Februari toe, over het Engelsche leger gebracht heeft? Telt het dan niet mêe dat de verliezen van het leger, zonder de krijgsgevangenen, en ongerekend de vele zieken en gewonden die nog in Afrika verpleegd worden, volgens de (zeker te lage) officieele opgaaf meer dan 40,000 man hebben bedragen?
Men zou echter verkeerd doen met te verwachten dat de Britsche kiezers zich door redeneering zullen laten leiden. De kanonnen hebben zoo gesproken dat de stem van het verstand verdoofd is, voor langen tijd.
Geweld boven redet macht boven recht - dat schijnt ook de leidende gedachte te blijven in de betrekkingen van den Grootvorst van Finland, Keizer aller Ruslanden, tot het Finsche volk. Nikolaas II schijnt slechts één doel na te jagen, russoficeering van het grootvorstendom. Het zou ongetwijfeld verstandiger zijn, aan de Finnen een voorbeeld te nemen voor het Russische volk, dan de Finnen te dwingen, zich met de Russen gelijk te stellen; aangezien echter Rusland grooter is, mag het Finland opslorpen. Zou de Tzaar niet inzien dat het 't recht en de plicht van het Finsche volk is, zich tot het uiterste daartegen te verzetten; of laten zulke overwegingen hem koud? Dat is moeilijk te beslissen, maar wat de uitkomst voor de Finnen aangaat, komt het vrijwel op 't zelfde neer.
Wat er van de Finsche pers overbleef, wordt stuk voor stuk gemuilband of kortweg afgeschaft. De nog bestaande uiterlijke kenteekenen van Finland's zelfstandigheid, zooals de postzegels voor het buitenlandsch verkeer, ze mogen niet langer gebruikt worden. Erger is de behandeling die de Finsche Landdag van den Grootvorst ondervonden heeft. In het laatst van Juni had de Landdag een verzoekschrift tot den Grootvorst gericht: een kalme en waardige
| |
| |
uiteenzetting van de misbruiken en wederrechtelijkheden van Bobrikof's bestuurstelsel. In antwoord daarop heeft Nikolaas II nu te kennen gegeven, behalve een (onjuist) formeel bezwaar: dat de handelwijze van generaal Bobrikof zijn goedkeuring volkomen wegdroeg, en dat de Finsche Senaaat het reglement van den Landdag binnenkort zou hebben te herzien om de bevoegdheid van den Landdag te begrenzen - lees: beperken - en de wijze waarop de Landdag zijn zaken moet afdoen, opnieuw te regelen.
De lof aan Bobrikof is tergend; met het andere schendt Nikolaas II zijn bekrachtiging van de Finsche vrijheden. De Senaat zou, al wilde hij, het recht niet bezitten dat de Keizer-Grootvorst hem toekent.
Algemeene verkiezingen in Noorwegen en een nieuwe minister-president in Zweden. Noch het een noch het ander brengt eenige wijziging in den toestand. De Noorsche linkerzijde is bijna even sterk als vroeger in het Storting vertegenwoordigd, en bijgevolg zal de radicale politiek op denzelfden voet voortgezet worden. Boström wordt als Zweedsch premier opgevolgd door admiraal v. Otter, een gematigd man, van dezelfde richting als zijn voorganger.
Een staaltje van het geharrewar tusschen Noorwegen en Zweden, tegenwoordig: De hertog der Abruzzen is, terugkeerende van een goed geslaagden noordpooltocht, te Kristiania feestelijk ingehaald, en bij die gelegenheid door Koning Oskar gedecoreerd. Niet echter met de Noorsche St. Olaf's-orde, maar met de Zweedsche Serafijnen-orde. Groot kabaal daarover in de radicale Noorsche bladen: dat was opzettelijk gebeurd, de Koning had weer eens te kennen willen geven dat een Noorsche orde ondergeschikt is aan een Zweedsche, enz. enz.
Alsof de Zuid-Afrikaansche kwestie, de Chineesche kwestie en het een en ander daarbij, niet genoeg was, heeft het maar weinig gescheeld of Bulgarije en Roemenië waren elkander in het haar gevlogen. Dat ontbrak er maar aan, dat de Oostersche kwestie in Europa heropend was! Maar de groote mogendheden, genoeg met elkaar en zichzelf te doen hebbende, zetten de twee stoute kinderen heel gauw op hun plaats. Roemenië had overigens wel reden tot klagen. Dat een geheim Bulgaarsch genootschap in Macedonië kuipt tegen het Turksche gezag, en aan 't werk is om de bevolking van die streek naar vereeniging met Bulgarije te winnen, is niet onnatuurlijk, maar de Koetso-Wallachen die daar wonen willen maar liefst onder Turkije blijven, dat hun veel vrijheid laat, en zich in alle geval niet tot samenzweren laten dwingen door het genootschap te Sofia. Vandaar een soort van mafia die niet alleen onder de Koetso-Wallachen (aan de Roemenen verwant) in Macedonië, maar tot in Boecharest zelf een schrikbewind uitoefende; totdat dezer dagen de bedrijvers van een paar opzienwekkende moorden van Roemeniërs ongestraft bleven, hetgeen krasse vertoogen uitlokte van de Roemeensche regeering. De regeering van prins Ferdinand kan er echter niets aan doen, want de voornaamste personen van het vorstendom staan met het Macedonische Comité in betrekking, en dat verlamt de justitie.
| |
| |
Te Peking schieten de zaken sedert enkele weken maar niet op. Om wat te doen te hebben - en vermoedelijk ook wel omdat de zwermende benden in den omtrek van de hoofdstad soms te lastig worden, zetten de verbonden troepen kleine expedities op touw; de voornaamste van deze heeft de forten van Pei-tang, vlak ten noorden van Takoe, veroverd, maar niet dan met vrij aanzienlijk verlies. Overigens is de groote kwestie slechts in dit opzicht nader tot haar oplossing gekomen, dat de Chineesche regeering - d.w.z. de oude hofkliek van de Regentes en prins Toean - vredesonderhandelaars aangewezen heeft: het zijn prins Tsjing, de onvermijdelijke Li-hoeng-tsjang, en naar men zegt, daarenboven de beruchte Joeng-loe; hun worden de bekwame en betrekkelijk vrijzinnige onderkoningen van het Jangtse-gebied, Tsjang-tsji-toeng en Lioe koen-ji toegevoegd.
Intusschen had de Russische regeering een voorstel gedaan dat wel echt Russisch was. De regeering te Petersburg maakte bekend dat zij haar gezant en haar troepen, nu de legaties ontzet waren, uit Peking zou wegzenden, en noodigde de overige staten uit, dat ook te doen. Dan kon de Chineesche regeering naar Peking terugkeeren, want zoolang zij daartoe niet in de gelegenheid gesteld was, zou er van een oplossing der moeilijkheden toch niets kunnen komen.
Maar de schuldige Chineezen dan, en de geschonden eer der mogendheden?....
O, wat dat betreft had de Russische regeering een opvatting, kostelijk van naïveteit. Zij sprak in haar nota slechts van onlusten, van rebellen, en omdat dit nu eenmaal in haar kraam te pas kwam, hield zij zich vast aan de fictie dat het Chineesche gezag zelf door de Boksers overrompeld was. Dat bracht verschillende voordeelen mee, voor de Russen. In de eerste plaats gaf het hun gelegenheid, weer als de beste vrienden van China te poseeren. Later zou dat wel vruchten afwerpen. Dan kwamen zij zonder verdere kosten en opofferingen van die onaangename zaak af, wat te meer woog omdat Rusland nog geen belang heeft bij een wijziging van den toestand in het noorden van China. En aangezien de ‘rebellen’ door hun aanvallen op de Siberische grens en op de spoorwegen in Mantsjoerije rechtstreeks tegen Rusland waren opgetreden, en Rusland wel genoodzaakt was geweest, zelf die onruststokers te verjagen, zou het Mantsjoerije, waar intusschen de voornaamste strategische punten door de kozakken waren bezet, wel zoo lang voor China bewaren.... De mogendheden zouden er immers bij winnen, nu Nioe-tsjwang ‘voorloopig’ van een garnizoen voorzien was, en de spoorwegen voortaan beveiligd waren tegen rooverbenden?
Volgens gerucht zouden de mogendheden zelfs gepolst zijn over een oplossing waarbij Mantsjoerije als een bufferstaat erkend zou worden. Dat is inderdaad verrukkelijk als variant op de pachtcontracten!
Maar de omstandigheden maakten het in den eersten tijd nog onmogelijk, alle vreemde troepen uit Peking terug te roepen, zoodat een soort van middenweg vanzelf aangewezen was. En voor een keer wist Duitschland zijn oostelijken nabuur eens over te troeven. Iemand heeft gezegd: ‘Pour enfoncer
| |
| |
une araignée, il n'y a rien de tel qu'un coup de poing.’ Deze vuitslag door het Russische spinneweb gaf graaf v. Bülow, toen hij een nota rondzond waarbij vooropgesteld werd dat alvorens de onderhandelingen met China aan te vangen, de erkend schuldige Chineezen uitgeleverd moesten worden. Daar was werkelijk in theorie niets tegen in te brengen, en een paar antwoorden, van de mogendheden ingekomen, vallen de Duitsche regeering dan ook bij - in theorie.
Opmerkelijk is de houding van de Vereenigde Staten. Eerst nam MacKinley den schijn aan, het Russische voorstel aan te nemen, toen trok hij zich halverwege terug, en wat de Duitsche nota betreft, het antwoord van Amerika daarop zal met een ‘diplomatieke weigering’ gelijk staan. De zaak is dat de presidents-verkiezingen nu voor de deur staan, dat Bryan handiglijk de bestrijding van het imperialisme als voornaamste plank van zijn platform heeft gekozen, en dat MacKinley nu voor niets zoo bang is, als zijn partij in het Chineesche wespennest te steken. Zich nergens aan binden dus, ter zake van China, en zoo gauw terug als het maar mogelijk is.
Zoo gaat dezer dagen in twee landen, Engeland en Amerika, de verkiezingsstrijd hoofdzakelijk om het imperialisme. Maar terwijl, nu het feit voor de Vereenigde Staten voldongen is, de imperialisten daar te lande niets beters weten te doen dan zulk een streven te verloochenen, zoodat MacKinley's daden en Bryan's woorden daarin werkwaardigerwijze gansch overeenstemmen, gaan in Engeland de zoogenaamde liberalen met de regeering mede in haar jingoisme en schijnt niemand er ernstig aan te denken, de annexatie der Republieken ongedaan te willen maken. Toch zou men zeggen dat het voor de hand lag dat de Engelschen zich spiegelden aan de jongste ervaring hunner buren aan den overkant van den oceaan.
23 September.
C.E.
|
|