| |
| |
[pagina t.o. 289]
[p. t.o. 289] | |
‘En zij kuste haar kind, en daar was niemand die haar troosten kon.’
| |
| |
| |
Minca Bosch Reitz.
Door C.W.H. Verster.
‘Il y a un moment où les âmes se touchent et savent tout sans que l'on ait besoin de remuer les lèvres.’
* * *
‘Parler du bonheur, n'est-ce pas un peu l'enseigner? Prononcer son nom chaque jour, n'est ce pas l'appeler? Et l'un des beaux devoirs de ceux qui sont heureux, n'est-ce pas d'apprendre aux autres à être heureux?.... Si vous vivez parmi des gens qui bénissent leur vie, vous ne tarderez pas à bénir votre vie.’
Maurice Maeterlinck.
Op de driejaarlijksche tentoonstelling te Arnhem in 1893, werd ik bizonder getroffen door een bas-relief: ‘Innocentia,’ dat, onder uitmuntende belichting, een plaats had gevonden in de teekeningen-zaal.
| |
| |
Herhaaldelijk kwam ik er voor terug, genietend bij de beschouwing.
Uit den catalogus bleek mij toen, dat het ingezonden was door Minca Bosch Reitz te Amsterdam, en in een onzer dagbladen schreef ik daarover toen het volgende:
‘Van het beeldhouwwerk, dat gemakkelijk is te overzien, noem ik allereerst het zeer gunstig verlichte, en daardoor volkomen tot zijn recht komende basrelief van Minca Bosch Reitz, “Innocentia.”
Het modelé van dit zittend meisjes-figuurtje is heel mooi en het dévote in houding en trekken al zeer gelukkig geslaagd. Aangenaam deed 't mij aan,
“Innocentia.”
bij mijn herhaald bezoek dikwerf een zoo gunstig oordeel over dit alleszins serieuse werk te hooren uitspreken.’
Toen later de tijdelijke tentoonstellingen in de kunstzaal van het Stedelijk Museum te Leiden werden gehouden, had ik o.a. gaarne eene afzonderlijke expositie willen vormen van het werk van onze moderne beeldhouwers, en wendde ik mij voor dat doel ook tot Minca Bosch Reitz. Door verschillende omstandigheden was toen de artieste helaas verhinderd aan mijn verzoek te voldoen.
Weinig had ik kunnen vermoeden dat, zoowel het eenvoudige hierboven
| |
| |
aangehaalde courantenberichtje, als die vluchtige briefwisseling aanleiding zouden worden voor het verzoek, dat Minca Bosch Reitz onlangs tot mij richtte - om n.l., nu zij door de Redactie van dit Maandschrift uitgenoodigd werd, reproducties van haar arbeid af te staan, daarbij een begeleidend woord te schrijven.
Zij vraagt mij uitdrukkelijk, of haar werk sedert dien tijd mijn sympathie heeft behouden, en, omdat ik daarop zoo zuiver-bevestigend kan antwoorden, heb ik gemeend aan haar verzoek te kunnen voldoen.
Want na het in 1893 tentoongestelde relief heb ik in verschillende jaren nog menig werk van de begaafde kunstenares gezien, en meermalen was ik in de gelegenheid haar arbeid met dien van anderen te vergelijken. En, dat
Ontwerp voor een groep.
ik in de bewondering voor haar Oeuvre niet alleen sta, blijkt zeer zeker uit de wijze, waarop hare kunstuitingen alom worden besproken en gewaardeerd.
Over afbrekende kritiek heeft zij waarlijk niet te klagen gehad. Zoo schrijft een verslaggever in 1895, toen ‘Innocentia’ te Berlijn was tentoongesteld:
‘De beeldhouwster Minca Bosch Reitz te Amsterdam zond het gipsmodel van een marmer-relief Innocentia.
Een maagd, half liggend, superbe van pose.
Een leliën-lijf, met lijnen zacht van welving en teer van ronding. Het simpele gezicht, simpel, eenvoudig, onschuldig, met eene heel knappe vermijding van het onnoozele.... Het gips is geworden tot vleesch, sappig, elastisch in de ronding van den rug, de plooien van den buik - het is een halfontloken
| |
| |
bloemknop, dit lichaam. De slanke beenen in een prachtig gevonden pose - waarbij alleen de linkervoet op de wreef wat plat is, zoodat hij uitgeschulpt lijkt. Maar de vingers en de handen zijn weer heel gelukkig. De lijnen van deze geheele verschijning - een lotos van maagdelijkheid - zijn van een haast wulpsche welving en ondanks dat blijft het relief rein, de maagd van de lichaamsweelde onwetend - Innocentia.’
Over een ander beeld ‘Imploration’ en een relief in brons: ‘Het Onze Vader’ (Berlijn 1897) las men in De Telegraaf:
‘P'tite Niaise’.
‘Stille eenvoudige werkster in het onvriendelijke leven rondom haar heen, inniger in zich zelve, hoe harder het heden daar buiten, is er onder de vrouwelijke beeldhouwsters in ons land wellicht niet ééne, die zoo onvermoeid en ernstig aan hare eigene ziel en dier uiting, hare eigene kunst, voortwerkt, als Minca Bosch Reitz. Zooals zij bestaat, is zij als geheel zoo mooi, dat het moeilijk is hier harde woorden te zeggen. En toch moet het; “Imploration” een maagd, die haar smart voor den hemel uitschreit, is naar mijn gevoelen schoon van gelaat, van buiging der armen, van de lijn des bovenlichaams. Maar het waagstuk der gevouwen beenen, het moge zoo waar zijn als de realiteit, het is geen schoone waarheid, en vooral niet in verband met de ideale opvatting van gelaat en bovenlichaam....
Er is ook een bronzen bas-relief - een biddende moeder met haar kind. Daar is in den vleezigen arm der moeder, in de met liefde geboetseerde handen, in den ernstig-zorgnisvollen kop der moeder een rijkdom van fijn gevoel, allerzuiverste techniek en in de geheele compositie een zoo gelukkige vindingsgave, dat men dit bas-relief gaarne zou zien bekroond met een lauwerkrans met goudbedrukte breed-satijnen linten.’
* * *
| |
| |
Vroeger heb ik het meermalen betreurd, dat op verscheidene van onze tentoonstellingen het sculpturale gedeelte zoo stiefmoederlijk werd bedeeld. Men gevoelde het helaas dikwijls maar al te duidelijk: - als de ingezonden beelden en buste's slechts een plaats hadden verkregen, dan kwam 't er eigenlijk niet meer op aan, of zij al of niet gunstig waren belicht, en, - of zij elkander onderling aan den totaal-indruk schade berokkenden, - het werd niet geteld. Tot de hooge uitzonderingen bleef het behooren, wanneer een afzonderlijk zaaltje aan de beeldhouwkunst kon worden ingeruimd.
En toch, - welke machtige factoren zijn bij het bezien van sculptuur, - dikwijls in nog meerdere mate dan dit bij schilderijen het geval is, - een juiste plaatsing, goede belichting en passend fond.
Bij het verkrijgen van een bevredigenden lichtdruk naar het beeld, de
‘Dolores.’
‘Madonna-Laura’ is mij dit opnieuw gebleken, en hier moet mij even een woord van waardeering uit de pen voor den kundigen photograaf, den heer Oosterhuis, die het meerendeel der zoo goed geslaagde photo's voor de hier afgedrukte cliché's vervaardigde.
* * *
Het hier gereproduceerde ontwerp voor een groep, - een tijgeraanval - dagteekent uit haar ‘Sturm und Drang’-periode en, al zijn er hier wellicht gegronde aanmerkingen te maken op enkele onderdeelen, - er spreekt toch duidelijk een zeer krachtig willen uit het geheel, terwijl er een lofwaardig streven in te onderkennen valt, n.l., de durf, om te trachten zulk een moeilijk probleem tot oplossing te brengen. Dat tijdperk van haar kunst wordt als 't
| |
| |
ware afgesloten door het later vervaardigde grootere beeld: ‘Gode's Wrake.’
Het meisjeskopje: ‘P'tite Niaise’ dateert van 1892 en werd op de Stedelijke Tentoonstelling te Amsterdam voor het eerst ingezonden. Later, in marmer gehouwen, werd deze buste door de Künstler-Genossenschaft in Weenen aangekocht.
‘Madonna-Laura.’
In dit kopje heeft Minca Bosch Reitz het eenvoudige, het kinderlijk-naïeve op voortreffelijke wijze weten weer te geven; - het modelé der neergeslagen oogleedjes, van neusje en mondje is evengoed verzorgd als dat van het haar, - heel knap van factuur is dit expressieve beeldje bovendien uiterst sober gehouden, en vrij van alle mooidoenerij en truc's.
Tot hare zeer gevoelige bas-reliefs behoort eveneens ‘Dolores,’ het onder
| |
| |
mateloos lijden en nameloos leed gebukte figuurtje. Ook hierin is het modelé superbe, het sentiment zoo zuiver, en ik kreeg daarvan dezelfde impressie, die ik indertijd bij de beschouwing van de meesterlijke lithografie ‘Sorrow’ van Vincent van Gogh ontving. (Jammer, dat de zincografische reproductie hier het werk zelf helaas niet tot zijn recht brengt.)
‘Innocentia,’ het bas-relief dat in 1893 op de Arnhemsche Driejaarlijksche was, werd een jaar later ook te Antwerpen en in 1895 te Berlijn geëxposeerd.
In het jaar 1894 boetseert zij haar beeld: ‘Gode's Wrake’ (Gevallen Engel,) thans in het Rijksmuseum geplaatst.
‘En zij kuste haar kind, en daar was niemand die haar troosten kon.’
‘Imploration,’ (1897) werd o.a. te Berlijn ingezonden, en in 1898 modelleert zij het kinderkopje ‘Meizoentje,’ ‘de Steenenkruister’ (in opdracht van de Commissie van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te 's Gravenhage) en de ‘Madonna-Laura.’
Evenals het ‘Innocentia’-relief behoort de ‘Madonna-Laura’ voor mij tot gelukkigste uitingen van Minca Bosch Reitz' kunst.
Hier is het teêr-vrouwelijke op uitnemende wijze weergegeven, terwijl toch in het modelé zelf, het weekelijke - de zoo moeilijk te ontzeilen klip - geheel vermeden werd.
Want, bij de teedere gratie, die deze buste in zoo hooge mate bezit, is er
| |
| |
een pittigheid in de factuur behouden, (vooral uitkomend in de saâmgevouwen handen,) die het overtuigend bewijs geeft, hoe ernstig de artieste heeft gestudeerd, en hoe meesterlijk zij de stof weet te beheerschen, - terwijl, omgekeerd, de knapheid van de sculptuur in 't geheel geen afbreuk doet aan het uitgedrukte sentiment.
* * *
En dan is er nog iets wat mij in bizondere mate bij het beeldhouwwerk van Minca Bosch Reitz is opgevallen, - dat n.l. de détails van hare verschillende scheppingen met een zelfde gevoel en liefde als het geheel verzorgd zijn, zonder daardoor in hinderlijke uitvoerigheid te vervallen, terwijl zij bovendien bij menige buste een allergelukkigste oplossing van het stijve voetstuk heeft weten te vinden, dat, bij anderen zoo allerbanaalst van vorm, dikwijls zoo kan schaden aan den totaal-indruk van het geheel.
De groote groep onder den titel: ‘En zij kuste haar kind, en daar was niemand, die haar troosten kon,’ werd door haar in 1899 vervaardigd en o.a. te Berlijn en te Amsterdam ingezonden.
‘Lilas’, een portretje.
Op de tentoonstelling te Parijs was dit het eenige beeld dat in de Salle d'honneur onder zeer gunstige belichting een bizonder goede plaats ontving.
* * *
Wanneer ik ten slotte hare verschillende uitingen in mijn gedachten laat voorbijgaan, dan zijn er zeker wel enkele beelden en reliefs, waaraan ik boven anderen de voorkeur zou willen geven, maar dan gevoel ik tevens zeer sterk, dat toch door haar geheel Oeuvre een zuiver-logische en harmonische lijn heenloopt, - dat de ontwikkeling van haar kunst geleidelijk is geschied, terwijl het sentiment, van den beginne af aan zoo zuiver gehouden, alleen door de verkregen techniek in haar later werk, telkens opnieuw, krachtiger kon worden neêrgelegd.
* * *
| |
| |
Minca Bosch- Reitz heeft aan Bart van Hove veel te danken. Van den beginne af haar eenige leermeester heeft deze beeldhouwer haar een zeer serieuse opleiding gegeven; - dat zij eene intelligente leerlinge was, bewijst wel de meesterschap over de factuur, die zij verkreeg.
Maar eene slaafsche navolgster kòn zij nimmer worden; - in hooge mate zichzelve gebleven is zij thans eene persoonlijkheid, die met groote wilskracht hare eigen wegen gezocht, en zeer stellig ook gevonden heeft.
* * *
‘Een Burchtvrouwe.’
Wat ook tot de niet te onderschatten eigenschappen van haar werk behoort, is, dat het zoo volmaakt van dezen tijd is.
Of geeft niet het beeld van dat ineengedoken, treurende figuurtje ‘Dolores’, op zoo realistische wijze geboetseerd, - het schrijnen van het leed in 't einde dezer eeuw aan - en, die weeklagende wanhoopsgestalten en deernisvolle smartefiguren van ‘Suppliantes’, wekken zij niet bij ons de sensatie aan dat onafwendbare Noodlot, waaronder de zwoegende menschheid gebukt gaat? Is er uit die in sleepgewaad langzaam voortschrijdende figuur (fragment uit ‘de Graflegging’) niet zuiver die volslagen berusting en slaafsche onderwerping te lezen, en werd in ‘Imploration’ de wanhoop niet hoogst treffend en teeder-aandoenlijk weergegeven?
Ook in haar laatste groep: ‘en zij kuste haar kind, en daar was niemand, die haar troosten kon’, is evenzeer dat diepe leed, die ontroostbare smart, die ontzettende wanhoop en stille berusting uitgezegd.
Hare onderwerpen zijn in de eerste plaats tragisch, en slechts een enkele keer, zooals in ‘Weelde’ en ‘Meizoentje’ stelt zij haar kunst ten dienste van de vreugde en 't geluk.
In ‘Meizoentje’ heeft zij de weelde van de Lente gegeven. Op 't voetstuk
| |
| |
slechts even vaag 't motief van de meidoorn - symbool van het ontluikend voorjaar - en slank rankt zich het gedistingeerde kinderkopje op van de zoo sober gehouden piedestal, - het weelderig golvend hoofdhaar zachtkens overhuivend het gevoelig-gemodelleerde oortje.
‘Les Suppliantes’ (Aeschylus).
Maar, - de artieste wil verder gaan, - zij, de gevoelvolle, wenscht toekomstig in beeld te brengen de essence van die fantomen uit een droomenrijk, waaruit het geluk verbannen is, en waar alleen de smart gebiedt, de droefheid troont, en 't leed den scepter zwaait, - dat schimmenrijk van een Maurice Maeterlinck, - en haar Mélisande-schepping is slechts een vluchtige schets, van die begeerte getuigend.
En zoo zien wij dan ook in deze beeldhouwkunst allengs het symptoom opdagen van een symboliek, - nadat, evenals in litteratuur en schilderkunst, na de verdwenen romantiek, thans ook hier het réalisme meer en meer op den achtergrond gaat geraken.
* * *
Maar ik geloof, dat in haar Mélisande eigenlijk de grootste beloften voor de toekomst liggen. In dat smijdige vrouwenfiguurtje is iets heel innig-teêrs neergelegd; in de onduleerende zweving er van gevoelt men al het onstoffelijke, dat de fantomen van Maeterlinck zoozeer kenmerkt, terwijl in het geheel, zoo gracelijk van vorm, het etherische, het dichterlijke van zulk een sprookjes-princes wonderwel behouden bleef.
* * *
Men zou verkeerd doen, te gaan ver onderstellen, dat ik niet evenzeer een open oog zou bezitten voor de goede hoedanigheden in het beeldhouwwerk van anderen, - want de vroegere bronzen borden en figuurtjes van Zijl vind ik in één woord ‘superbe’, en zijn magistrale, forsch-gehakte beelden van thans mogen terecht als een schitterende verluchting van Berlage's origineelen bouwtrant worden aangemerkt, geheel in dit voorname kader passend, - en zoo heeft mij ook enkele malen wel iets in het werk van Johan Keller en Odé aangetrokken, terwijl ik in dit verband ook gerust hier de namen durf neer- | |
| |
schrijven van Mendes da Costa, Charles van Wijk, Constantin Meunier en Lerche, - maar, voor het werk van Minca Bosch Reitz gevoel ik ànders, - beter, - inniger; - de indrukken, die ik van de door haar gemodelleerde vormen ontvang, werken langer bij mij na, en ik heb te grooter eerbied voor haar arbeid omdat ik, die zoo hoogst beschaafd achtend, er voor mij zelf zoo zuiver het edel-vrouwelijke, het poëtische in terugvind.
‘Meizoentje.’
* * *
Fragment uit ‘de Graflegging’.
Maar wat bovenal zoo weldadig aandoet is, dat zij zelve zoo gezond en frisch is gebleven in hare ideeën, - in denken en handelen is zij vóór alles de fijnvoelende vrouw, - waarlijk! zij is niet de geëmancipeerde beeldhouwster, die men zoo licht geneigd is zich voor te stellen, in deze tijden vooral, nu menig zelfstandig meisje onbewust iets mannelijk-gedecideerds over zich krijgt, - en zoo zijn dan ook de haar toegezwaaide loftuitingen over het haar opgedragen beeld ‘de Steenenkruister’ (voor de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid) evenzeer langs haar heengegleden, als het beeld zelf eigenlijk geheel buiten de sfeer van haar kunst viel.
Meer voor zich zelve werkend dan
| |
| |
voor het publiek, kan het dan ook geen verwondering baren, dat de overdreven Vrouwenbeweging hare sympathie in geenendeele bezit.
* * *
Valt het natuurlijk niet te voorspellen, of een harer liefste droomen spoedig verwezenlijkt zal worden: - het door haar in beeld brengen van een serie ‘Maeterlinck’-figuren ('t kan ook zijn, dat zij zich zelve daartoe thans nog niet in staat gevoelt) - reeds de hoogheid van dit, haar willen, dwingt eerbied af.
‘Weelde.’
Indien zij de ijverige arbeidster blijft, die zij is, zich geheel gevend aan haar Kunst, - als zij zich zoo zuiver-waar weet te houden als thans, en met krachtige hand alle conventie verre van zich af blijft stooten, dan kan aan het goede eindresultaat van dit pogen bijna niet worden getwijfeld, - en ik geloof niet, dat het van al te groot optimisme getuigt, indien ik in het hier afgebeelde Mélisande-figuurtje de aanduiding meen te mogen zien, die naar een glorievol bereiken in die richting heenwijst.
* * *
Het werk van pure artiesten als Minca Bosch Reitz leert ons ook het ons omringende beter en mooier zien; onzen geest verheffend, maakt 't ons bestaan gelukkiger, ons zelf tot beter menschen.
En, wij gewone stervelingen, in lager sfeer verkeerend, kunnen toch wel een enkele maal, den wiekslag van dien vlucht vernemen, - die verhevener visie volgen, indien ons oor aandachtig luistert, - ons oog met goeden wille zuiver tracht te zien.
* * *
| |
| |
‘Mélisande’ (Maeterlinck).
Minca Bosch Reitz verkreeg de volgende medailles en onderscheidingen:
1893
Gouden Medaille, - Tentoonstelling in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht, (voor de marmer-buste ‘P'tite Niaise’). |
1894
Gouden Staatsmedaille. - Tentoonstelling te Weenen, (voor hetzelfde beeld). |
1894
Medaille 2e klasse. - Wereldtentoonstelling te Antwerpen, (voor ‘Gode's Wrake’ en ‘Innocentia’). |
1896
Kleine Gouden Medaille. - Tentoonstelling ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van de Academie van Schoone Kunsten te Berlijn, (voor ‘Gode's Wrake’). |
1897
Prijs Willink van Collen-Fonds. - Tentoonstelling in ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam, voor de ‘Madonna-Laura.’ |
1900
Grand-Prix (Eerediploma). - Wereldtentoonstelling te Parijs voor de groep: ‘En zij kuste haar kind, en daar was niemand, die haar troosten kon.’ |
Bij Koninklijk Besluit van 11 Augustus 1900, werd Minca Bosch Reitz benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Amsterdam, Augustus 1900.
|
|